In gesprekken over ruimtelijke ordening gericht op voedselproductie gaat het onvoldoende over wat er in gebouwen wordt gemaakt. Heel begrijpelijk als je bedenkt dat nog niet zo heel lang geleden ons eten nog volledig van buiten kwam. De realiteit is inmiddels nogal anders en daar houden de beleidsmakers die agrarisch Nederland een nieuw tijdperk in moeten sturen nog geen rekening mee.
Sinds de jaren '70 van de vorige eeuw is de Nederlandse voedselproductie snel geïndustrialiseerd. Onze dagelijkse boodschappen komen voornamelijk uit verwerkingsprocessen die in gebouwen plaatsvinden. De schaal waarop ze daar verwerkt worden is niet alleen op productie voor eigen land gericht, maar ook op export naar het achterland. Volgens Rijksadviseur en landschapsarchitect Jannemarie de Jonge is het hard nodig om beleid te maken waar die gebouwen mogen komen te staan nu agrarisch Nederland ingrijpend verbouwd lijkt te gaan worden in de komende jaren. Ze wil af van de grote vrachtwagens die af en aan rijden op bijvoorbeeld dat kleine weggetje op het Brabantse platteland waar boeren mogelijk grote complexen achterlaten of iets nieuws willen opzetten. Ze vindt de rol van gebouwen in de voedselproductieketen een blinde vlek in het ruimtelijk beleid. Daarom wil ze voedselproductie in gebouwen toevoegen aan het denken over de toekomst van de Nederlandse agrarische sector binnen het totale voedselsysteem van ons land.
In of bij de stad
Ook Edo Gies, Senior Onderzoeker Dynamiek Ruimtegebruik aan de WUR, ziet die blinde vlek. “In het NPLG (Nationaal Programma Landelijk Gebied, BvdH) gaat het over grondgebonden landbouw in het buitengebied, maar niet over wat er in gebouwen gebeurt.” Niet alleen het gebouwgebonden aspect is een blinde vlek, meent Gies. Hij voegt een ontbrekende tweede toe: voedsel in gebouwen kan ook in steden of aan de randen van steden geproduceerd worden. Ook daar moeten we het over hebben, vindt hij.
Sturen op waar niet
"Veel bedrijven bouwen voort op de plek waar ze al zitten. Dat loopt nu tegen zijn grenzen aan”, constateert Gies. “Bedrijven mogen niet meer zomaar uitbreiden, bijvoorbeeld vanwege stikstof.” Hij ziet dat de schaalvergroting van bedrijven doorgaat, maar nu verspreid over meerdere bedrijfslocaties. “Boeren nemen bestaande bedrijfslocaties over van stoppende boeren. Helemaal nieuwe locaties komen er niet meer bij, vanwege kosten en regels." Volgens Gies is schaalvergroting richting de toekomst "de meest dominante trend". De schaal van een bedrijf, zegt hij, "bepaalt nou eenmaal hoe economisch haalbaar de verduurzaming is." Bij het efficiënter maken van boerenbedrijven hoort ook zelf bedrijfsprocessen oppakken die eerst bij andere partijen lagen, zoals het maken van mengvoeder of de verwerken van grondstoffen en reststromen. Daarvoor zijn weer nieuwe gebouwen en infrastructuur nodig.
Om te voorkomen dat gebouwgebonden voedsel gemaakt wordt waar we dat niet willen, kijkt Gies als eerste naar de overheid. “De overheid moet sterk sturen op waar het ruimte wil geven aan schaalvergroting en waar dat niet mag gebeuren. Dat gaat pijn doen voor de ondernemers waar geen ruimte meer voor is”, erkent hij. “Ze hoeven niet meteen te sluiten, maar weten wel dat groeien naar een verder geïndustrialiseerde gebouwgebonden landbouw niet meer kan.”
Ook voor richting geven aan de hele Nederlandse agrifood-sector kijkt Gies naar de overheid. Vorm een langetermijnvisie zegt hij. “Bijvoorbeeld, wat wordt de Nederlandse bijdrage aan de wereldvoedselvoorziening?” Hij refereert naar het rapport WUR-perspectieven op landbouw, voedsel en natuur van zijn Wageningse collega’s. Overheid zet koers en bepaal de grote lijnen, waarbinnen ondernemers aan de slag kunnen, zegt hij.
Dan blijft er nog een heel deel van Nederland over waar ontwikkeling van gebouwgebonden voedselproductie wel gepast is. Voor de invulling van dat deel stelt Gies voor om te praten met ondernemers. “Wat hebben daadwerkelijke ondernemers nodig op het gebied van infra en samenwerking met andere bedrijven? Waar hebben bedrijven van de toekomst behoefte aan? Door wensen van ondernemers als uitgangspunt te nemen, ontdek je heel andere plekken dan wanneer je puur planologisch kijkt.”
In een eerder interview vertelde pluimveehouder Marcel Kuijpers met welke motieven hij voor een nieuwe locatie koos. Diens keuze illustreert een aantal van die wensen. Kuijpers zocht een plek waar al van alles gebeurt door gelijkgestemde ondernemers met ideeën en de energie om voor realisatie te gaan. Gies zelf denkt aan een goede infrastructuur en logistiek via waterwegen en spoor, maar tevens aan betrouwbare processen om in overleg te kunnen bepalen wat binnen gestelde grenzen is toegestaan. Gies: “Ga aan de slag met de wensen, criteria en randvoorwaarden van ondernemers en vervolgens met ontwerpers om geschikte locaties te vinden en te ontwerpen. Ik kan me zo voorstellen dat bestaande bedrijven in de veehouderij blijven zitten waar ze zitten. Echt nieuwe gebouwgebonden landbouw, onder meer bioprocessing, fermentatie en insectenteelt, kan zich op andere plekken vestigen. Denk bijvoorbeeld op bestaande bedrijventerreinen.”
Dit artikel afdrukken
In of bij de stad
Ook Edo Gies, Senior Onderzoeker Dynamiek Ruimtegebruik aan de WUR, ziet die blinde vlek. “In het NPLG (Nationaal Programma Landelijk Gebied, BvdH) gaat het over grondgebonden landbouw in het buitengebied, maar niet over wat er in gebouwen gebeurt.” Niet alleen het gebouwgebonden aspect is een blinde vlek, meent Gies. Hij voegt een ontbrekende tweede toe: voedsel in gebouwen kan ook in steden of aan de randen van steden geproduceerd worden. Ook daar moeten we het over hebben, vindt hij.
Tot nu toe zijn bedrijven en bedrijfslocaties organisch gegroeid. Dat is niet hoe we verder moeten“Landbouwbedrijven zijn gegroeid op de plek waar ze geworteld zijn, waar de voorouders van de huidige boeren ook geproduceerd hebben”, zegt Gies. Met die woorden wijst hij niet op de rol van sociale hechting, maar juist op de economische binding. "Mensen zullen niet snel weggaan", zegt hij gebaseerd op zijn ervaringen. “Ergens een nieuw bedrijf opbouwen is duur. Zo simpel is het. Grond geërfd van je ouders is vele malen goedkoper dan nieuwe grond. Hetzelfde geldt voor gebouwen.” Dat wil niet zeggen dat sociale aspecten geen rol spelen. Maar Gies is ervan overtuigd dat economische argumenten het zwaarst weegt.
Sturen op waar niet
"Veel bedrijven bouwen voort op de plek waar ze al zitten. Dat loopt nu tegen zijn grenzen aan”, constateert Gies. “Bedrijven mogen niet meer zomaar uitbreiden, bijvoorbeeld vanwege stikstof.” Hij ziet dat de schaalvergroting van bedrijven doorgaat, maar nu verspreid over meerdere bedrijfslocaties. “Boeren nemen bestaande bedrijfslocaties over van stoppende boeren. Helemaal nieuwe locaties komen er niet meer bij, vanwege kosten en regels." Volgens Gies is schaalvergroting richting de toekomst "de meest dominante trend". De schaal van een bedrijf, zegt hij, "bepaalt nou eenmaal hoe economisch haalbaar de verduurzaming is." Bij het efficiënter maken van boerenbedrijven hoort ook zelf bedrijfsprocessen oppakken die eerst bij andere partijen lagen, zoals het maken van mengvoeder of de verwerken van grondstoffen en reststromen. Daarvoor zijn weer nieuwe gebouwen en infrastructuur nodig.
De overheid moet sterk sturen op waar het ruimte wil geven aan schaalvergroting en waar dat niet mag gebeurenTot nu toe zijn bedrijven en bedrijfslocaties organisch gegroeid. "Dat is niet hoe we verder moeten", meent Gies. “Dan ontstaat ook bedrijfsontwikkeling op bestaande locaties op plekken waar je dat niet wilt, zoals bij Nature 2000-gebieden, dichtbij woonkernen of in gebieden met hooggewaardeerde landschappelijke kwaliteiten.”
Om te voorkomen dat gebouwgebonden voedsel gemaakt wordt waar we dat niet willen, kijkt Gies als eerste naar de overheid. “De overheid moet sterk sturen op waar het ruimte wil geven aan schaalvergroting en waar dat niet mag gebeuren. Dat gaat pijn doen voor de ondernemers waar geen ruimte meer voor is”, erkent hij. “Ze hoeven niet meteen te sluiten, maar weten wel dat groeien naar een verder geïndustrialiseerde gebouwgebonden landbouw niet meer kan.”
Ook voor richting geven aan de hele Nederlandse agrifood-sector kijkt Gies naar de overheid. Vorm een langetermijnvisie zegt hij. “Bijvoorbeeld, wat wordt de Nederlandse bijdrage aan de wereldvoedselvoorziening?” Hij refereert naar het rapport WUR-perspectieven op landbouw, voedsel en natuur van zijn Wageningse collega’s. Overheid zet koers en bepaal de grote lijnen, waarbinnen ondernemers aan de slag kunnen, zegt hij.
Door wensen van ondernemers als uitgangspunt te nemen kom je op hele andere gebieden uit dan wanneer je puur planologisch kijktSamen ontdekken waar wel
Dan blijft er nog een heel deel van Nederland over waar ontwikkeling van gebouwgebonden voedselproductie wel gepast is. Voor de invulling van dat deel stelt Gies voor om te praten met ondernemers. “Wat hebben daadwerkelijke ondernemers nodig op het gebied van infra en samenwerking met andere bedrijven? Waar hebben bedrijven van de toekomst behoefte aan? Door wensen van ondernemers als uitgangspunt te nemen, ontdek je heel andere plekken dan wanneer je puur planologisch kijkt.”
In een eerder interview vertelde pluimveehouder Marcel Kuijpers met welke motieven hij voor een nieuwe locatie koos. Diens keuze illustreert een aantal van die wensen. Kuijpers zocht een plek waar al van alles gebeurt door gelijkgestemde ondernemers met ideeën en de energie om voor realisatie te gaan. Gies zelf denkt aan een goede infrastructuur en logistiek via waterwegen en spoor, maar tevens aan betrouwbare processen om in overleg te kunnen bepalen wat binnen gestelde grenzen is toegestaan. Gies: “Ga aan de slag met de wensen, criteria en randvoorwaarden van ondernemers en vervolgens met ontwerpers om geschikte locaties te vinden en te ontwerpen. Ik kan me zo voorstellen dat bestaande bedrijven in de veehouderij blijven zitten waar ze zitten. Echt nieuwe gebouwgebonden landbouw, onder meer bioprocessing, fermentatie en insectenteelt, kan zich op andere plekken vestigen. Denk bijvoorbeeld op bestaande bedrijventerreinen.”
Dit is de derde bijdrage in de serie over Nederlands landschappen die specifiek gericht is op de vraag van Rijksadviseur Jannemarie de Jonge naar de principes voor gebouwgebonden food- en biobased ruimtelijke ordening. In de eerste gaf De Jonge haar vragen aan. In twee vervolgartikelen kwamen de rol, maatschappelijke en economische bijdrage en ruimtevraag van twee specifieke sectoren aan de orde: de tuinbouw en de intensieve dierhouderij.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 4 juni krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 4 juni krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Ben het zeer eens met het weer opwaarderen van de Ruimtelijke Ordening in het faciliteren van economische activiteiten in het landschap.
Zo ook voor de agrarische sectoren.
Ik heb jaren geleden al een pleidooi gehouden voor een Agrarische Hoofd Structuur, maar kon daar de handen niet voor op elkaar krijgen. met name het ministerie van LNV en de sectoren zelf vonden dat maar niks.
Bijzonder dat NSC deze AHS opgenomen heeft in haar verkiezingsprogramma.
De RO is gedecentraliseerd en is er van een nationale invulling op hoofdlijnen niets meer terecht gekomen behalve dan de EHS nu het Natuur Netwerk en dat water leidend is geworden.
Voor de agrarische sectoren zou de oriëntatie van de economy of scale omgezet moeten worden naar een economy of scope. Ook zullen we ons de vraag moeten stellen wat we wel willen en wat niet.
We zijn tegen de grenzen van de groei aangelopen. De ongebreidelde groei van de (intensieve) veehouderij heeft de zaak op scherp gesteld.
Harm-Evert, ‘we’ moeten nadenken over wat we niet meer willen. Wat moet er gebeuren om de politiek daar moed voor te laten verzamelen?
Wat is gebouwgebonden voedselproductie, en wat hebben boeren daarmee te maken?
Henric van der Krogt , gebouwgebonden voedselproductie is het gedeelte van de voedselproductieproductie dat in gebouwen plaatsvindt. Denk aan kassen en grote schuren voor zowel dierlijke als plantaardige productie, maar ook aan nieuwe gebouwgebonden landbouw, zoals bioprocessing, fermentatie en insectenteelt.
Rijksadviseur en landschapsarchitect Jannemarie de Jonge vindt dat het in gesprekken over ruimtelijke ordening gericht op voedselproductie onvoldoende gaat over die gebouwen. Het is hard nodig om beleid te maken waar de gebouwen mogen komen nu agrarisch Nederland ingrijpend verbouwd lijkt te gaan worden in de komende jaren. Daarom wil ze voedselproductie in gebouwen toevoegen aan het denken over de toekomst van de Nederlandse agrarische sector binnen het totale voedselsysteem van ons land. (Hier zet De Jonge de uitdaging neer.)
De visie die zij wil neerzetten gaat over voedselproductie en geschikte locaties daarvoor in Nederland. Waar is groei van agrarische ondernemers nog toegestaan en waar niet? Waar kunnen agrarische ondernemers optimaal samenwerken met andere sectoren (en vice versa)? Edo Gies, Senior Onderzoeker Dynamiek Ruimtegebruik aan de WUR, stelt voor: overheid, zet koers en bepaal de grote lijnen, waarbinnen ondernemers aan de slag kunnen. Pluimveehouder Marcel Kuijpers (artikel) en tuinder Pim van Adrichem (artikel) gaven hun invulling aan dat ‘aan de slag’.
Wat is er mis met de huidige bestemmingsplannen? Waar bijvoorbeeld gebouwen zoals kassen al dan niet mogen staan is al bedacht, gaan we dat opnieuw doen?
Bianca #4, iemand die voor eigen risico en rekening bloemen of groenten teelt is een tuinder. Die meneer die jij tuinder noemt doet iets heel anders.