Op 1 mei vierde Marian Geluk haar tweejarig jubileum bij de FNLI. Hoewel, een feestje is er niet geweest. "Nee, dat was een goeie geweest. Ik denk dat eigenlijk niemand het door had," geeft ze toe. "Misschien moet ik 1 juni pakken, want ik heb een maand overlap gehad met mijn voorganger, Philip den Ouden. Ik zeg altijd gekscherend dat ik een maandje stage heb gelopen. Op 31 mei trok hij de deur hier achter zich dicht en heb ik het stokje overgenomen."

Wat is je het meest bijgebleven van de afgelopen twee jaar?
De fipronilcrisis was wel heel overheersend. Die ontbrandde in juli 2017, vrij snel na mijn aanstelling. Ik was op vakantie en had mezelf daarvoor gelukkig nog even in ons crisishandboek verdiept. Heel fijn dat de FNLI een goed crisishandboek heeft. Na een avondje lezen wist ik precies wat ik moest doen. Maar zo’n crisis is natuurlijk hectisch. Die ontwikkelt zich. Ik had nog nooit eerder zoiets meegemaakt en als nieuwe directeur was dat heel spannend.

Wat heb je meegenomen uit de fipronilcrisis?
Die crisis was een goede leerschool. Met heel veel mensen die ik nog niet gesproken had, was ik meteen aan het werk, zoals de NVWA. En ik zat meteen in de blauwe zaal bij LNV (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, red.) met de staatssecretaris. Het was een goede vuurdoop. Ook kwam ik uit die crisis met het gevoel dat ik trots kon zijn op hoe onze leden werken. Wij zijn het eerste aanspreekpunt bij dit soort kwesties, en we hebben een sleutelpositie in het managen van de crisis. Maar de verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid ligt natuurlijk bij de bedrijven zelf. De fipronilvervuiling begon bij de boeren, maar eieren zitten echt overal in. Onze leden hebben de situatie goed onder controle gekregen en gedaan wat ze moesten doen. Ik denk dat de levensmiddelenindustrie hier in Nederland een heel verantwoordelijke sector is.

Ik merkte al vrij snel gedurende mijn studie dat ik onderzoek doen eigenlijk niet zo leuk vond
Je bent geschoold als moleculair wetenschapper en hebt onder meer voor Wageningen Biobased Research en TiFN gewerkt. Mis je de wetenschap niet?
Ik heb het grootste deel van mijn werkzame leven in R&D en innovatie gewerkt, maar niet zozeer als wetenschapper. Ik merkte al vrij snel gedurende mijn studie dat ik onderzoek doen eigenlijk niet zo leuk vond. Toen ik de kans kreeg om met mijn man in Ethiopië te gaan wonen – hij werkte in ontwikkelingssamenwerking – stond ik open voor deze stap. Na terugkomst ben ik bij Unilever gaan werken. Ik vond de praktische en zakelijke kant van productontwikkeling veel interessanter dan puur laboratoriumwerk. Sindsdien ben ik productontwikkelaar en business developer geweest voor R&D projecten, en ik heb veel managementfuncties gehad. Dus ik verkocht het, managede het en praatte erover maar ik ben geen echte wetenschapper. Mijn vorige functie was bij TiFN (onderzoeksinstituut voor voeding en gezondheid, red.), een leidend onderzoeksplatform, waar ik directeur was. Daar heb ik eigenlijk veel te kort gewerkt, maar deze kans bij de FNLI wilde ik niet laten lopen. Hoe leuk ik R&D ook vond, het was tijd voor iets anders. Ik wilde een andere rol spelen in de levensmiddelenindustrie. Nu zit ik aan de politieke zijde. Dat is nieuw voor me en ik vond het een fantastische kans.

Ik vond de praktische en zakelijke kant van productontwikkeling veel interessanter dan puur laboratoriumwerk
Voor de FNLI zit ik nog wel in het bestuur van TKI Agri & Food [Topconsortium voor Kennis en Innovatie, red.], die de innovatieagenda van de Topsector Agri & Food bepaalt. In die functie kan ik de innovatie en wetenschap volgen, zij het meer op afstand. Als bestuurder heb je het genot dat je in korte tijd goede informatie krijgt en daarmee snel van de hoofdlijnen op de hoogte bent.

Zijn er de afgelopen jaren innovaties geweest waar je zelf heel enthousiast van werd?
Iets waar de FNLI zich veel mee bezig houdt is caloriereductie. Achter de ontwikkeling van zoetstoffen en de herformulering van producten zit veel technologie. Ik heb een tijd in Chili gezeten, en een van de projecten waaraan daar gewerkt werd ging over stevia. In Europa is stevia pas in 2013 toegelaten maar in Latijns-Amerika is het een heel bekend plantje dat iedereen op de vensterbank heeft staan. Uit de blaadjes van de plant kun je een non-calorische zoetstof winnen, maar het heeft een sterke bijsmaak, en de zoetheid blijft lang in je mond hangen. Voor ons onderzoeksteam was dat smullen, om te bedenken wat je aan die nadelen kunt doen.

Heb je door je tijd in Chili een ander beeld gekregen van de sector?
Ja, vooral enorme trots op Nederland. We waren in Chili op uitnodiging van de Chileense overheid om de levensmiddelenindustrie in de vaart der volkeren op te stoten en de samenwerking met kennisinstituten te stimuleren. Maar dat werkte daar veel minder goed. Men vertrouwt elkaar onvoldoende. Het is echt bijzonder dat we in Nederland zo goed kunnen samenwerken. Hier concurreren bedrijven weliswaar met elkaar in de markt, maar ze zien het gezamenlijke belang om samen te investeren in vooruitgang. Zo kan er veel betere wetenschap worden gedaan en daar profiteert iedereen van.

Dat is dus onze poldercultuur. Hebben bedrijven hier dan ook meer invloed op overheidsbeleid?
Ja, die cultuur draagt bij aan de kracht van de Nederlandse industrie. De manier waarop politiek en bedrijfsleven met elkaar praten in Nederland is vele malen beter dan hoe dat in Chili was. Daar heb ik de discussie meegemaakt rondom een voedselkeuzelogo dat werd ingevoerd. Industrie en overheid gingen rollebollend over straat. Ze praatten niet meer met elkaar en zaten elkaar dwars. Daar had de industrie het naar gemaakt, en de overheid ook. We waren niet voor niks uitgenodigd: de overheid wilde de Nederlandse manier van samenwerken en innoveren naar Chili halen. Dat is niet helemaal gelukt, helaas.

Onze leden stimuleren om verantwoordelijkheid te nemen staat in dienst van die belangenbehartiging. Maar daar zit natuurlijk wel eens spanning
We zijn inmiddels bij de maatschappelijke thema’s aanbeland. Is er een thema waar je je persoonlijk mee verbonden voelt?
Persoonlijk voel ik me verbonden met het thema van overgewicht en obesitas. Wij proberen bij te dragen aan oplossingen. Daarnaast ben ik getrouwd met iemand die in ontwikkelingssamenwerking heeft gezeten. In Ethiopië en in Chili heb ik veel armoede gezien, ook in de landbouwsector. De wereld is afhankelijk van deze boeren voor de voedselvoorziening. Ik vind daarom dat wij als levensmiddelenindustrie moeten kijken wat wij kunnen doen om alle ketens in de food sector te versterken.

Vorig jaar heeft de FNLI het Convenant Voedingsmiddelen ondertekend, waarin de Nederlandse Levensmiddelenindustrie verklaart de VN-richtlijnen voor bedrijfsleven & mensenrechten te onderschrijven. Nederlandse bedrijven dienen hun aanvoerketens te kennen en eventuele misstanden te helpen aanpakken. Het credo is impact door handel. De richtlijnen zeggen: als er niet goed wordt omgegaan met het milieu of met de mensenrechten, ga dan niet weg. Blijf die spullen kopen en gebruik je invloed om de misstanden aan te pakken. Als je weggaat blijft het bestaan, want er is wereldwijd genoeg vraag naar goedkope, niet-duurzame producten.

Het lijkt alsof jullie je leden actief aansporen tot verantwoord ondernemen. Hoe verhoudt zich dat tot de taak van de FNLI als belangenbehartiger?
Die twee sluiten elkaar niet uit. Onze leden stimuleren om verantwoordelijkheid te nemen staat in dienst van die belangenbehartiging. Maar daar zit natuurlijk wel eens spanning. Ik was bijvoorbeeld onderhandelaar aan de overgewichttafel van het preventieakkoord. We willen minder overgewicht, maar wij brengen wel calorieën op de markt. Wat is dan onze verantwoordelijkheid, hoe dragen we bij aan de oplossing? Het is voor ons dan een kwestie van een standpunt innemen. Waar gaan we voor? Wat zijn we bereid te doen en wat absoluut niet?

Het hoogste orgaan van de FNLI is de algemene ledenvergadering maar beslissingen worden vooral genomen in het bestuur. Verder heeft de FNLI expertgroepen en commissies waarin de standpunten worden voorbereid die door het bestuur worden genomen. Dat geeft mij mijn mandaat aan de onderhandelingstafel. Ik breng terug naar het bestuur wat er leeft in de maatschappij en wat er van ons wordt verwacht. Soms nemen we een proactieve rol en soms een reactieve, als we door ngo’s of de pers de maat worden genomen. Dan hebben we het daarover. Zijn we het ermee eens of oneens? Moeten we stappen zetten?

Zijn er wel eens conflicterende belangen onder leden?
We hebben bijna 600 leden en die zijn erg divers. Kijk je naar alles wat tegenwoordig op voedingsmiddelenbedrijven afkomt op het gebied van duurzaamheid, verpakkingen of gezondheid, dan is dat voor onze kleinere leden zwaarder dan voor de grote bedrijven. Daar proberen wij weer te verbinden. De grote bedrijven onder onze leden brengen veel kennis in de vereniging, waar kleinere leden van kunnen profiteren. Belangrijk is dat alle plannen die wij maken en akkoorden die wij tekenen wel uitvoerbaar zijn voor al onze leden, ook de kleinere bedrijven.

Je gaat die technologie toch niet weggooien? Maar de markttrend is clean label; alleen ingrediënten die mensen herkennen uit het keukenkastje
Wat bijvoorbeeld ook speelt is dat we zowel merkfabrikanten als private-labelfabrikanten onder onze leden hebben. Er zitten grote verschillen in de manier waarop die groepen tegen zaken aankijken. Neem bijvoorbeeld het voedselkeuzelogo. Bedrijven die private labels maken hebben daar niet veel mee te maken omdat de verpakking wordt bepaald door de supermarktformule.

Ben je het persoonlijk wel eens oneens met de richting waar de industrie op gaat?
Een marktontwikkeling waar ik heel kritisch over ben is 'clean label'. Mijn pleidooi is altijd dat de doelstellingen die we willen halen op het gebied van calorieverlaging veel belangrijker zijn dan de afkeer tegen E-nummers. Maak gebruik van de technologische oplossingen die er zijn. Je gaat die technologie toch niet weggooien? Maar de markttrend is clean label; alleen ingrediënten die mensen herkennen uit het keukenkastje. Daar horen E-nummers niet bij. Daarin kan mijn persoonlijke mening wel eens afwijken van datgene waar mijn leden voor gaan.

Tot slot: Wat wil je graag bereiken als directeur van de FNLI?
Het doel waar we allemaal voor werken is dat de levensmiddelenindustrie succesvol is en gezien wordt als een verantwoordelijke sector. Dat er vertrouwen is in de industrie. Dat bereiken we alleen als we doelen stellen en stappen zetten op de essentiële dossiers waar we het vandaag over hebben gehad. Het is denk ik ook wel mijn persoonlijke doel.

Dit artikel verscheen in de printeditie van EVMI. Omdat het op de site van EVMI premium content is, is het ook hier alleen te lezen voor onze betalende ingelogde leden.
Dit artikel afdrukken