De afgelopen decennia kreeg het Nederlandse platteland een industrieel aanzien. De voedselproductie veranderde ingrijpend doordat meer mensen betaalbaar willen eten. Er verrezen grote gebouwen - kassen en stallen - voor plantaardige en dierlijke productie. De productie schaalde op rond de bodems waar van oudsher voedsel werd geproduceerd. De benodigde infrastructuur voor aan- en afvoer van grondstoffen, producten, mest, energie of warmte werd daarvoor aangelegd of uitgebreid. Hoe meer de boel opschaalt, hoe meer we ontdekken dat deze grote agrarische complexen zich niet op de nu meest logische locaties hebben ontwikkeld

“De schaalvergroting in de landbouw lijkt nog altijd door te gaan. In een circulaire economie is bovendien nog veel meer ruimte nodig voor de verwerking grondstoffen en opwaardering van de reststromen”, vat De Jonge de ruimtelijke uitdaging samen. Ze vindt het "urgent om een visie te ontwikkelen voor de industriële, gebouwgebonden kant van de voedselproductie, in samenhang met andere sectoren die onderdeel zijn van biobased productieketens. De ontwikkeling van de agrarische sector heeft sturing nodig vanuit een brede, ook ruimtelijke visie op het landbouw- en voedselsysteem."

De circulaire economie vergt meer ruimte en samenwerking tussen verschillende sectoren. Dat vraagt om een nieuwe visie op vestigingsbeleid en op nieuwe locaties. Waar moeten die komen?

Publieke waarde
Voedselproductie die afhankelijk is van een gezonde bodem, zoals koeien in de wei en gewassen op het land, levert ons niet alleen eten op, maar ook een gezonde leefomgeving, natuur of ruimte voor waterberging. "Voedsel en andere waarden", aldus De Jonge. "Maar voor industriële voedselproductie in gebouwen ontbreken die landschappelijke diensten. Dat zijn monofunctionele productielocaties. Dan maakt het niet uit of het gaat om een kippenfarm of een distributiecentrum.” Daarom vindt ze het logisch dit soort bedrijven ruimtelijk anders te behandelen dan bedrijven die afhankelijk zijn van de bodem. "Zo gaat het nu niet. We staan industrialisering van het landelijk gebied toe, omdat er geen kaders voor zijn opgesteld." Poppe vult aan: “Als je goed met de ruimte wilt omgaan, is het goed om gebouwgebonden voedselproductie als industrieel te beschouwen. In feite zijn dat soort bedrijven niet anders dan andere activiteiten in gebouwen.” Daarmee horen ze dus op een industrieterrein en niet in een landschap met knotwilgen en sloten.

Logistiek expert Merten Nefs onderstreept De Jonge’s zorg. In het debat over verduurzaming van het voedselsysteem zijn gebouwen voor indoor-teelt, de voedselindustrie en agrologistiek een blinde vlek. “Functies in gebouwen spelen een rol in een duurzaam voedselsysteem met minder emissies”, zegt hij. “Doordat productie in gebouwen gecontroleerder en efficiënter kan plaatsvinden, blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld mooie landschappen en natuur.” De circulaire economie van de toekomst vereist een slim samenspel tussen bodemgebonden landbouw in het landelijk gebied en processen op industriële schaal in gebouwen. Dit laatste vraagt om goed ontsloten locaties, waar ruimte is voor verdere ontwikkeling en samenwerking met andere bedrijven.

Wat de juiste plek is voor optimale uitwisseling tussen glastuinbouw en stedelijk systemen met betrekking tot energie, arbeidsmarkt en voedselproductie vraagt meer studie
Glas en de stad
Gebouwen waarin voedsel en andere biogrondstoffen geproduceerd, verwerkt en verpakt worden, bevinden zich nu veelal verspreid over Nederland. Glastuinbouw, ook eerst verspreid, is nu veelal geconcentreerd dankzij ruimtelijk beleid en de subsidieregeling voor sanering van verspreid glas.

Over de glastuinbouw gaven Dewi Hartkamp, programmamanager bij Stichting Innovatie Glastuinbouw Nederland, en Pim van Adrichem, directeur van HortiTech hun mening. Voor hen is het behoud van innovatie een goede reden om concentraties zoals de glazen stad van het Westland of de Wieringermeer te koesteren. Hartkamp: “Het huidige areaal van zo’n 10.000 hectare is als kritische massa nodig om de innovatiekracht te behouden.” Zij en Van Adrichem zien Nederland als de ontwikkelaar voor de wereld: “Tuinbouwondernemers willen heel graag méér functies vervullen voor het stedelijk gebied. In nauwe samenwerking met andere sectoren, zoals industrie, energiebedrijven, waterschappen of datacentra.”

De Jonge: “Het wil niet zeggen dat we tuinbouwclusters nu op de best denkbare plek hebben gepositioneerd. Maar het betekent ook niet dat die clusters verplaatst moeten worden." Wat de juiste plek is voor optimale uitwisseling tussen glastuinbouw en stedelijk systemen met betrekking tot energie, arbeidsmarkt en voedselproductie vraagt volgens de Jonge meer studie.

Glastuinbouw dicht bij de stad garandeert de afnemers daar van zo vers mogelijk voedsel. Kassencomplexen kunnen bovendien een bufferende rol spelen in de voorziening van elektriciteit, warmte en water voor stedelijke regio’s.

Hoe dichter bij de stad de dieren worden gemest, hoe efficiënter de opwaardering van rest tot nieuwe grondstof voor menselijke consumptie
Dieren en de stad
Is de dierlijke sector dicht bij de stad ook gewenst? Per slot van rekening kunnen we dieren – met name varkens en kippen – voeren met het afval uit de stad. Dieren kunnen en zullen nog lang nodig blijven om mensen efficiënt van eiwit te voorzien. Dat vindt Marcel Kuijpers van Kuijpers Kip. Kippen kunnen resten van mensenvoedsel opeten en omvormen tot vlees en mest voor nabijgelegen akkers en tuinbouw. Hoe dichter bij de stad de dieren worden gemest, hoe efficiënter de opwaardering van rest tot nieuwe grondstof voor menselijke consumptie.

Maar pas wel op, zegt hoogleraar en zoönosen-expert Wim van der Poel (WUR): in die nabijheid van mens en dier schuilen risico’s van overspringende ziekten. We willen dat de dieren immers naar buiten kunnen, vanuit oogpunt van dierenwelzijn. Dan lopen de risico's hoog op. Ook pluimveeconcentraties nabij waterrijk gebied is een slecht idee. Gesloten hightech productiesystemen voor eiwitten met insecten, bacteriën of schimmels zijn een beter idee om dicht bij de stad te plaatsen.

Overheid, zet koers en bepaal de grote lijnen…
Niet elke industrie kan dus zomaar overal. Maar hoe bepaal je nou wat waar wel en waar niet? Edo Gies, Senior Onderzoeker Dynamiek Ruimtegebruik aan de WUR, oppert voor het bepalen van goede locaties een aantal procesrichtlijnen: “De overheid moet sterk sturen op waar het ruimte wil geven aan industriële schaalvergroting en waar het voorrang geeft aan grondgebonden bedrijven in combinatie met andere landschappelijke functies.” Hij noemt als voorbeeld voor dit laatste dichtbij Natura2000-gebieden. Ook vindt Gies dat de overheid richting zou moeten geven aan de hele Nederlandse agrifood-sector. Vorm een langetermijnvisie zegt hij. Dan geef je ondernemers meer houvast. Jonge boeren vragen heel expliciet om duidelijke keuzes omdat ze willen weten of ze ook op termijn wel in een geschikte omgeving investeren.

Poppe beaamt het advies van Gies: “Een gebiedsautoriteit, ik denk dan vooral aan gemeente en provincie, moet de moed hebben om te zeggen waar welk type bedrijven gewenst zijn en waar niet.” Denk aan geen dieren bij de stad, maar wel glastuinbouw. Poppe en De Jonge zijn het er over eens dat terdege rekening moet worden gehouden met de grote uitdagingen voor een 100% circulaire en klimaatneutrale economie in 2050 en de gevolgen van klimaatverandering.

We werden aangetrokken door de energie en ideeën van de ondernemers. Onze energie landde in vruchtbare aarde
…waarbinnen ondernemers aan de slag kunnen
Om tot zo’n ruimtelijk economische visie te komen stelt Gies voor om te praten met ondernemers. Bepaal met hen wat ze nodig hebben, bijvoorbeeld op het gebied van infra en samenwerking met andere bedrijven. “Door wensen van ondernemers als uitgangspunt te nemen, ontdek je wellicht heel andere plekken dan wanneer je puur planologisch kijkt”, verwacht Gies.

Ook Kuijpers pleit ervoor om ondernemers als uitgangspunt te nemen. Toen hij op zoek ging naar een geschikte plek voor zijn Nieuw Gemengd Bedrijf, kwam hij uit bij een gebied waar al van alles gebeurde: varkensboeren, champignonteelt en glastuinbouw. “We werden aangetrokken door de energie en ideeën van de ondernemers. Onze energie landde in vruchtbare aarde”, licht hij toe.

“Clustering van bedrijven kent veel voordelen,” beaamt Poppe, “zoals het uitwisselen van bijvoorbeeld restwarmte en restproducten.” Poppe ziet ook nadelen. Hij noemt als voorbeeld huisvestingsuitdagingen voor arbeidsmigranten en weinig groen. “De echte vraag is dan ook”, meent Poppe, “hoe groot moet een cluster zijn? In LCA’s (levenscyclusanalyses) zijn transportkosten niet het grootste probleem. Kijkend naar noordwest-Europa doet Duitsland de auto’s en wij de bloemen en tomaten. Dat laatste al 1.000 jaar. Export buiten Europa is er maar beperkt.”

Sociale connectie en verleiding
“Vanuit maatschappelijk oogpunt is het verplaatsen van bedrijven te verdedigen”, meent Poppe, “maar doe het met verleiding. Wijs als overheid plekken aan waar uitbreiding of zelfs een nieuwe vestiging is toegestaan en waar bijvoorbeeld enkel het vernieuwen van het bestaande mogelijk is”, licht hij toe. “Voer daarnaast actief beleid om mensen te verplaatsen naar gebieden met meervoudige maatschappelijke functievervulling.” Toch zal dat lastig worden. “Ondernemers zijn sociaal gebonden”, aldus Poppe. “Ze hebben een gevoel ‘hier hoor ik’.” Ondernemers verhuizen echt niet zomaar, is ook Kuijpers van mening: “Bedrijven zijn niet voor niets ergens gevestigd. Elk gebied is al ingevuld met bestaande functies.” De Jonge reflecteert: “Met de grote veranderingen naar een circulaire economie, de klimaatverandering en doorgaande schaalvergroting is het wel de vraag of bestaande locaties nog de meest logische zijn.”

Koester de huidige ondernemers, zeggen Gies en Kuijpers. Zij zijn waardevol voor de nieuwe circulaire economie. Kuijpers: “Een complete ommezwaai van het systeem jaagt hen weg en dan zit je zonder voedingsproducenten. Maak gebruik van bestaande goede ondernemers. Zij zullen een grote rol spelen in het duurzaam produceren van voedsel.” Poppe beaamt dat: “Speel het niet zo dat de agrarische sector zich niet meer gewenst voelt.” Integendeel: speel het zo dat ondernemers verleid worden om naar de geschikte plekken trekken.

Het College van Rijksadviseurs (CRa) wil komen tot een gespreksagenda over ruimtelijke sturing en de rol van gebouwgebonden voedselproductie en - verwerking in een duurzaam voedselproductiesysteem. In november 2022 organiseerde het College samen met Foodlog een Rondetafelgesprek over dit thema. (Lees hier het gespreksverslag.)

Aan de hand van een serie van zes artikelen ging het College van Rijksadviseurs met de lezers van Foodlog in dialoog over welke mogelijkheden ontstaan dankzij de circulaire en biobased voedseleconomie van de toekomst in Nederland. Welke ruimtelijke principes zijn gewenst om huidige productielocaties in het landelijk gebied waar nodig te saneren en de ontwikkeling van de nieuwe circulaire (voedsel)economie ruimte te bieden die efficiënt, duurzaam en passend is?

In het startartikel stelt Jannemarie de Jonge, Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving haar vragen over dit onderwerp.

In het tweede artikel zeggen Dewi Hartkamp (programmamanager bij Stichting Innovatie Glastuinbouw Nederland) en Pim van Adrichem (directeur van HortiTech) dat het behoud van innovatie een goede reden is om concentraties zoals de glazen stad van het Westland of de Wieringermeer te koesteren. Nederland is de ontwikkelaar voor de wereld. In een uitgebreide Longread vulden Dewi en Pim in samenwerking met Tiffany Tsui en Dominique van der Hoeven hun visie aan.

Artikel drie, een interview met Marcel Kuijpers (Kuijpers Kip) en Wim van der Poel (WUR), gaat over intensieve dierhouderij en de stad. Dieren zetten resten van mensenvoedsel om in vlees en mest. Hoe dichter bij de stad de dieren worden gemest, hoe efficiënter de opwaardering. Maar pas op! In die nabijheid van mens en dier schuilen risico’s van overspringende ziekten.

“De overheid moet sterk sturen op waar ze ruimte wil geven aan schaalvergroting en waar dat niet mag gebeuren”, zegt Edo Gies (Senior Onderzoeker Dynamiek Ruimtegebruik aan de WUR) in artikel vier. Om tot een ruimtelijk economische visie te komen stelt Gies voor om te praten met ondernemers. Bepaal met hen wat ze nodig hebben, bijvoorbeeld op het gebied van infra en samenwerking met andere bedrijven.

Merten Nefs deelt De Jonge's zorg in artikel vijf. In het debat over verduurzaming van het voedselsysteem zijn gebouwen van indoor-teelt, de voedselindustrie en agrologistiek een blinde vlek. Maar hij schetst ook kansen: “Functies in gebouwen spelen een rol in een duurzaam voedselsysteem, met minder emissies. Doordat productie in gebouwen gecontroleerder en efficiënter kan plaatsvinden, blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld mooie landschappen en natuur.”

In het zesde en laatste artikel hierboven, bespreekt De Jonge samen met Krijn Poppe (oud-WUR, econoom en beleidsadviseur) de bevindingen uit de artikelen.

De gesprekken en input via Foodlog gebruikt de Rijksadviseur voor een advies aan het kabinet, met speerpunten voor een agenda voor ruimtelijke ontwikkeling van het voedselsysteem van de toekomst.
Hoewel deze serie op zichzelf staat, taggen we die toch met ons project Wat is een Nederlands landschap? omdat de dialoog die het CRa wil starten onder meer óók gaat over de vraag 'in wat voor land(-schap) willen we wonen?'
Dit artikel afdrukken