“Intensieve veehouderij is de meest efficiënte manier van eiwitproductie”, begint Marcel Kuijpers. Hij is eigenaar van Kuijpers Kip (vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren) en een van de initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf in het Noord-Limburgse Grubbenvorst.

Volgens Kuijpers komt meer dan de helft van de eiwitten die we eten van dieren. Meer dan de helft daar weer van komt van pluimvee. Hij zwaait met de cijfers van Our World in Data. “Dieren – en zeker kippen – zijn het meest efficiënt in het omzetten van grondstoffen naar voor mensen eetbare en waardevolle eiwitten.”

Vanwege de efficiëntie zullen we dieren nog lang nodig hebben voor onze eiwitten, meent Kuijpers. We kunnen wel overgaan op extensievere vormen van dieren houden of andere bronnen van eiwitten, maar dan “moeten we ons wel realiseren dat wij hier het eten van andere mensen in de wereld opeten.” Minder efficiënt produceren betekent immers ook minder voor anderen. “In de Westerse wereld hebben we de luxe om anders te kunnen kiezen, voegt Kuijpers toe. Die luxe neemt af. “Het aantal mensen dat hun dagelijkse eten niet kan betalen groeit. De keuze in Frankrijk voor terug naar intensief geproduceerd vlees laat zien dat prijs bepalend is voor wat mensen in hun boodschappenkar leggen. De consument maakt een andere keuze dan de politiek zodat ook de politiek bijdraait."

Intensief is beter voor planeet
“Intensief is nou eenmaal het duurzaamst”, zegt Kuijpers overtuigd. “Het idee dat extensief duurzaam is, is een farce”, voegt hij onbeschaamd toe. “Ik pleit voor innovaties in de huidige dierlijke markt en wil die niet laten vervangen door plantaardige eiwitten.” Kuijpers vindt dat duurzame vervanging van dierlijke eiwitten op dit moment een illusie is als we mensen voldoende hoogwaardige eiwitten willen kunnen bieden. “De benutting door het menselijk metabolisme van plantaardig eiwit is 30% ongunstiger dan van dierlijk eiwit”, doceert Kuipers. “Wie daar geen rekening mee houdt, steelt voedsel uit de mond van andere mensen”, zegt hij beslist. Anders gezegd: rijk-bedeelden zijn dan meer in staat zichzelf te voeden dan minder-bedeelden.

Minder grotere bedrijven
Ondanks de blijvende vraag naar vlees, zal een flink aantal Nederlandse pluimvee- en varkensbedrijven stoppen, verwacht Kuijpers. “De jonge generatie ziet het echt niet zitten om de schophond van de maatschappij te blijven.” Ongeveer de helft van het aantal pluimveehouders en een kwart van het aantal varkenshouders blijft over in Nederland, verwacht hij. Bedrijven zullen groter worden of uit meerdere locaties bestaan. Maar in volume verwacht hij geen grote teruggang. “Zo’n 80% van de huidige productie blijft bestaan.” Door de groei van het aantal mensen in Nederland en in het Europese achterland van mensen die dierlijk eiwit willen eten, ontstaat er een nieuw evenwicht tussen productie en consumptie, verwacht Kuijpers.

De pagina is al ingevuld met functies en plekken
De tabula is niet rasa
“De ondernemers die overblijven zullen blijven zitten waar ze zitten”, denkt Kuijpers. “Planologen denken dat ze van een witte pagina, een tabula rasa, uit kunnen gaan en die naar believen kunnen intekenen. Maar de pagina is niet wit. De pagina is al ingevuld met functies en plekken.” Bedrijven zijn niet voor niets ergens gevestigd. Er is heel wat voor nodig om bedrijven te laten verhuizen. Toen Kuijpers op zoek ging naar een geschikte plek voor het Nieuw Gemengd Bedrijf, kwam hij uit bij een gebied waar al van alles gebeurde: er waren varkensboeren, er was champignonteelt en glastuinbouw. “We werden aangetrokken door de energie en ideeën van de ondernemers. Onze energie landde in vruchtbare aarde.”

Wil je grote concentraties dieren dicht bij grote bevolkingsconcentraties houden, dan zijn gesloten systemen veiliger
Intensief is beter voor volksgezondheid
We willen meer ruimte voor dieren en dat ze naar buiten kunnen, benadrukt Wim van der Poel voor hij van wal steekt. Hij is hoogleraar opkomende en zoönotische virussen aan Wageningen University and Research. “Hoewel ethisch door velen ongewenst, beheerst intensieve dierhouderij in een gesloten systeem de kans op zoönosen, overspringende ziekten van dier op mens zoals onder meer Covid-19.” Dieren in de openlucht dicht bij de stad houden is zoönose-technisch geen goed idee: “Wil je grote concentraties dieren dicht bij grote bevolkingsconcentraties houden, dan zijn gesloten systemen veiliger.” Van der Poels gezondheidsargument voor intensief blijkt samen te vallen met Kuijpers’ duurzaamheidsargument.

“We willen dieren graag goed behandelen", zegt Van der Poel. "Ik onderschrijf het belang daarvan. We moeten ons wel realiseren dat natuurinclusieve veehouderij zoönose-technische implicaties heeft. Weinig mensen beseffen zich bovendien dat er heel wat risico’s zitten aan het houden van landbouwdieren in de omgeving van wild life. Hoe dichterbij hoe hoger de kans op insleep van ziekteverwekkers van wilde naar gehouden dieren.”

Monitoring van zowel vee als wild life moet die kans zoveel mogelijk verkleinen. En met geavanceerde technieken, kan dat ook nog. Maar bedenk wel dat het "een heel complex en daardoor heel kostbaar systeem" wordt, zegt Van der Poel. Ook afschot van zwijnen en herten - en soms hard ingrijpen - is nodig om die risico’s te verkleinen, iets “wat het publiek niet graag wil weten”. Van der Poels betoog over dierenwelzijn versus volksgezondheid is een voorbeeld van de Goodness Paradox, een situatie waarin twee positieve doelen met elkaar strijden maar niet tegelijk gerealiseerd kunnen worden. In zo'n geval kun je beter kiezen.

Welke manier van eiwitproductie het ook zal worden, Kuijpers benadrukt dat het mensenwerk blijft
Hightech
Van der Poel: “Haal je de ethische argumenten weg, dan is een gesloten systeem het beste.” De inzet van insecten, schimmels en bacteriën lijkt daarom ideaal. Het geeft minder risico’s op zoönosen, want het is een gesloten systeem. Het is duurzamer, want het is efficiënt en kan dicht bij de plek plaatsvinden waar mensen voedsel verwerken, eten en resten produceren. En er is geen dierenwelzijnsdiscussie. We vinden het acceptabel dat deze kleine organismen afgesloten en met vele soortgenoten leven. “Nog wel”, merkt Van der Poel op, “wellicht denken we daar in de toekomst anders over en verwachten we dezelfde standaarden voor alle organismen.” Voor bacteriën en schimmels zullen we vermoedelijk, net als voor groenten en fruit, nooit om compassie vragen.

Hoewel hij een fervent voorstanders is van de 'milieukip', pluimveehouderstaal voor wat in die van Wakker Dier de plofkip heet, kan Kuijpers zich allerbest vinden in meer hightech. “Als de eiwitproductie even efficiënt kan via bijvoorbeeld micro-organismen, dan vind ik dat prima. Wel denk ik dat dat nog een hele tijd zal duren eer mijn kip door efficiëntere productie zal worden verslagen.”

Welke manier van eiwitproductie het ook zal worden, Kuijpers benadrukt dat het mensenwerk blijft: “Maak gebruik van bestaande goede ondernemers. Zij zullen een grote rol spelen in het duurzaam produceren van voedsel. Een complete ommezwaai van het systeem jaagt hen weg en dan zit je zonder voedingsproducenten. Heb respect voor elkaar.” Koester de huidige ondernemers, zegt hij eigenlijk. Help hen doorinnoveren. Waarschijnlijk gebeurt dat waar ze nu zitten omdat vestigingsplekken hun historie en logistieke voordelen hebben. En wie weet kan een pluimveehouder zo maar een goede ‘vliegen- of bacteriehouder’ blijken.

Dit is de derde bijdrage in de serie Wat is een Nederlands landschap die specifiek gericht is op de vraag van Rijksadviseur Jannemarie de Jonge naar de principes voor gebouwgebonden food- en biobased ruimtelijke ordening. In de eerste gaf De Jonge haar vragen aan. In een aantal vervolgartikelen komen de rol, maatschappelijke en economische bijdrage en ruimtevraag van specifieke sectoren aan de orde: de tuinbouw en vandaag de intensieve dierhouderij.
Dit artikel afdrukken