Politieke slogans stellen terecht dat meer aandacht nodig is voor de bewoners van het platteland. Maar in het debat over verduurzaming van het voedselsysteem is juist de stad een blinde vlek. Het meeste geld in agrofood wordt immers niet verdiend op het land, maar in de gebouwen van indoor-teelt, de voedselindustrie en agrologistiek. Welke rol kunnen deze spelen in een duurzaam voedselsysteem, met minder emissies, meer leefbaarheid en ruimte voor natuur?
Speculeren over het voedselsysteem van de toekomst heeft alleen zin als je de olifant in de kamer benoemt. Het systeem van 75% exportgerichte productie met hoge emissies past niet in de Europese kaders, en alleen die andere 25% optimaliseren die we misschien op onze nationale markt verkopen is dweilen met de kraan open. Hoe het huidige politieke spel rond de landbouwemissies uitpakt weten we nog niet. Wat er gebeurt als we niet ingrijpen is al vaak beschreven door planbureaus en IPCC. In dit essay probeer ik een Nederland te schetsen waarin de politiek kiest voor ambitieuze verduurzaming. Dat Nederland dan weer wordt zoals op een negentiende-eeuws schilderijtje lijkt onwaarschijnlijk. Wat voor land wil Nederland zijn na de grote sanering? Hoe zou Nederland er met hubs van circulaire agro-logistiek en gebouwgebonden productie in een natuur-inclusief landschap uitzien?
Imponerend
De hoge positie van Nederland op agro-exportlijstjes is niet zozeer resultaat van onze vruchtbare grond, maar vooral van de vele inspanningen om meer te halen uit elke vierkante meter. Het is het resultaat van hoogstaande teelt- en productietechnieken, die steeds vaker binnen de gecontroleerde omgeving van een gebouw plaatsvinden. Denk aan kassen, LED-teelt en industriële veehouderijsystemen. En denk ook aan de sterke hubfunctie van onze wereldomspannende agrologistiek waarin verwerking en verpakkingen waarde toevoegen. Dat gebeurt allemaal in gebouwen die we nooit van binnen zien. Fotograaf en filmer Kadir van Lohuizen was geïmponeerd toen hij binnen mocht kijken en deed verslag van zijn verbazing in de VPRO-documentaire De Voedsel BV.
Twee uitersten
Deze duurzaamheidsdoelen worden landelijk en in EU-verband steeds ambitieuzer afgesproken en steeds vaker via de rechter afgedwongen. In een interview met Follow the Money laat stikstofminister Van der Wal weten dat die ook in Nederland gewoon gehaald moeten worden. Haar pleidooi: ‘Agro-industrie, ga mee in de verandering naar duurzame landbouw’. Stel dat de Nederlandse agro-business competent genoeg is om dit waar te maken en rendabel kan opereren binnen een duurzaam voedselsysteem. Zo’n duurzaam voedselsysteem kan vele ruimtelijke vormen aannemen, waarvan ik hieronder twee uitersten wil verkennen. Enerzijds een Nederland als spil in een circulair netwerk van eiwitproductie. Anderzijds een Nederland als leefbare plattelandsmetropool. In beide kan gebouwgebonden productie een belangrijke rol spelen, als oplossing voor extremer weer, verstedelijking en schaarse ruimte, korte ketens en circulaire bundeling van materiaalstromen. Wat als we de huidige trends van ketenintegratie (versmelting van teelt, agro-industrie en -logistiek), e-commerce en dark kitchens kunnen inzetten voor verduurzaming?
Schets 1: Nederland als spil in een circulair eiwitnetwerk
In een circulaire economie zijn niet alle mondiale ketens meer vanzelfsprekend. Maar het is te kort door de bocht om te zeggen dat alles dan lokaal moet. Stel dat Nederland met zijn gunstige ligging en infrastructuur ook in een circulair Europa (volgens de afspraken zijn we dat in 2050) een logistieke sleutelrol kan vervullen. Kwantitatief en kwalitatief verandert er dan een hoop. De agroindustrie wordt in de circulaire economie zowel een potentiële bron als afnemer van allerlei materialen. Door duurder transport en gas, true-pricing en CO2-caps vallen sommige van de huidige ketens af. Dat lot treft vermoedelijk de import van Braziliaanse soja als veevoer en tegelijk de grootschalige export van eieren, zuivel en vlees die zwaar drukt op onze kleine milieugebruiksruimte.
Binnen de gestelde kaders voor stikstof is het onwaarschijnlijk dat we nog in dezelfde mate de importfunctie van veevoer en exportfunctie van dierlijk vlees en zuivel zullen hebben als nu. De transportcapaciteit kan dan anders benut worden, bijvoorbeeld de recycling en opwerking van biobased restmaterialen. En als hub kan Nederland een Europees systeem in balans houden door pieken en dalen in nutriënten op te lossen en alternatieve eiwitten te produceren, verwerken en distribueren.
Nederland ontwikkelt zich als voorloper in opkomende technieken voor alternatieve eiwitproductie. Voorbeelden zijn de vele start- en scale-ups voor kweekvlees en vleesvervangers, waarvoor een groeiende markt bestaat (Vivera, Vegetarische Slager). Er is onderzoek naar koeloze omzetting van zuivel uit gras. Start-ups maken van biomassa eetbare insecten. Weer andere zetten rest-biomassa met behulp van bacterieën, schimmels en gisten om in eiwitten en oliën voor humane consumptie. Ook biobased materialen worden in rap tempo ontwikkeld, bijvoorbeeld bioplastic uit suikerbieten. Ze zijn als duurzaam te beschouwen zolang ze na gebruik voor humaan gebruik ook weer gebruikt kunnen worden als voeding voor akkers.
Waarde voor kwaliteit van leven in de regio
Net als in het debat over Nederland Distributieland, is ook bij het daaraan gekoppelde agro-industrieel complex de vraag hoeveel waarde nu eigenlijk wordt toegevoegd aan de stromen die door ons land vloeien, en wie daarvan profiteert. De eis van hogere toegevoegde waarde in de regio – dus niet alleen bijdrage aan BBP maar ook kwaliteit van leven, aantrekkelijk werk en landschap – speelt een rol in het debat rond logistiek vastgoed, en lijkt ook een redelijke eis voor de agro-sector. Bovenstaande activiteiten bieden hiervoor perspectief.
Schets 2: Nederland als leefbare plattelandsmetropool
In tegenstelling tot insectengehakt is er anno 2023 al een groot draagvlak voor een conventionele landbouw in Nederland, mits die binnen de duurzaamheidsgrenzen opereert. Initiatieven als Heerenboeren en Rechtstreex laten zien dat natuurinclusieve landbouw met verschillende distributiekanalen voor voedsel in ieder geval op kleine schaal haalbaar is. Investeringsmodellen als Land van Ons en Stichting Grondbeheer tonen het draagvlak aan. Opschalen en verbeteren van dit soort modellen is echter een grote uitdaging, niet alleen logistiek en bedrijfskundig, maar ook wat betreft het aanhaken van grote groepen consumenten.
Andere voedseltrends zoals e-commerce (Picnic, Hello-Fresh, supermarkten, flitsbezorgdiensten) en maaltijdbezorging vanuit dark kitchens (restaurants die exclusief koken voor bezorgdiensten, vaak grootschalig en geclusterd op een bedrijventerrein) groeien namelijk nog veel harder en zijn vanwege hun gemak niet snel weg te denken. Hun gebruikers zijn vast geen tegenstander van een duurzaam systeem, maar denken er niet actief over na en gaan ook in het weekend niet zelf hun appeltjes plukken. Een andere cruciale uitdaging is het benutten van schaarse ruimte, waarin ook veel andere kwesties moeten worden opgelost, zoals woningbouw, klimaatadaptatie, natuurontwikkeling, bedrijvigheid en waterbeheer.
Sommige Nederlandse regio’s blinken uit in glastuinbouw en andere indoor teeltfaciliteiten. In een scenario van duur transport, duur aardgas en optimalisatie, kan het logischer zijn om deze faciliteiten dichter bij de consument door te ontwikkelen, zowel in het buitenland als hier in Nederland. Nederlandse kennis van gesloten teeltsystemen met zonnestroom kan verse voeding toegankelijk maken voor de massa in het Midden-Oosten, Sahel en andere plekken waar dit een uitdaging is. In Nederland, en andere sterk verstedelijkte gebieden met hoge levensstandaard, kunnen indoor-teeltfaciliteiten onderdeel worden van multifunctionele gebiedsontwikkelingen in de stad en aan de stadsrand. Als je kunt wonen boven een parkeergarage of winkel, waarom zou het dan niet kunnen boven een LED-farm en een verwerker-distributeur van versproducten in de stad? Dit intensievere ruimtegebruik speelt meer ruimte vrij voor onbebouwde bodems en natuur.
Landschap van een duurzaam voedselsysteem: Von Thünen on steroids
Wat levert het korte gedachte-experiment van deze twee uitersten ons op? De uitersten sluiten elkaar niet uit. Het resultaat van het combineren van de twee in het landschap is Von Thünen on steroids: ze maken optimaal gebruik van zowel handelsstromen als zonering van landgebruik, beschreven door de Duitse landbouweconoom Johann Heinrich von Thünen. Outdoor-productie vindt dan plaats in de door Von Thünen beschreven ringen rond de stad (eerst tuinbouwproducten zoals groenten en fruit, daarna koolhydraten in de vorm van granen), in combinatie met agrarisch natuurbeheer, recreatie en andere diensten die bijdragen aan een prettige leefomgeving voor mens, plant en dier.
Dit gedachtenexperiment sluit goed aan bij eerdere ruimtelijke verkenningen door Steef Buijs, en op de zonering van landbouw die de Wageningse hoogleraar Martha Bakker presenteerde. Het Nederlandse voedselsysteem kan bijdragen aan het voeden van Europa door het managen en benutten van nutriëntenstromen en alternatieve eiwitproductie. En het Nederlandse voedselsysteem kan bijdragen aan het voeden van de wereld door technologische oplossingen ter plekke en een duurzame leefomgeving in een doorontwikkeld cultuurhistorisch landschap. De politiek is nu aan zet. Er staan miljarden klaar voor de landbouwtransitie maar daar zullen we in het landschap weinig van merken zonder cruciale keuzen op het gebied van ruimtelijke ordening.
Dit artikel afdrukken
Imponerend
De hoge positie van Nederland op agro-exportlijstjes is niet zozeer resultaat van onze vruchtbare grond, maar vooral van de vele inspanningen om meer te halen uit elke vierkante meter. Het is het resultaat van hoogstaande teelt- en productietechnieken, die steeds vaker binnen de gecontroleerde omgeving van een gebouw plaatsvinden. Denk aan kassen, LED-teelt en industriële veehouderijsystemen. En denk ook aan de sterke hubfunctie van onze wereldomspannende agrologistiek waarin verwerking en verpakkingen waarde toevoegen. Dat gebeurt allemaal in gebouwen die we nooit van binnen zien. Fotograaf en filmer Kadir van Lohuizen was geïmponeerd toen hij binnen mocht kijken en deed verslag van zijn verbazing in de VPRO-documentaire De Voedsel BV.
Minderen is op veel vlakken een cruciale stap, maar niet voldoende: het moet ook andersSinds 1950 heeft Nederland het systeem met succes geoptimaliseerd voor het doel van veel betaalbare voeding, door ruilverkaveling en import van nutriënten uit bijvoorbeeld Braziliaanse soja. Nu door groei en klimaatverandering ook buiten Nederland de ruimte schaars is geworden, net als drinkwater, biodiversiteit en energie, verschuiven de doelen van het voedselsysteem en daarmee ook ons begrip van efficiëntie. Efficiëntie gaat binnen die nieuwe kaders niet meer primair over veel en goedkoop, maar eerder over het produceren met minder grondstoffen, met minder verstoring van de nutriëntencyclus (geen mestoverschot waar water- en luchtkwaliteit al slecht zijn). En dat allemaal in combinatie met halen van natuur-, gezondheids- en energiedoelen. Minderen is op veel vlakken een cruciale stap, maar niet voldoende: het moet ook anders.
Twee uitersten
Deze duurzaamheidsdoelen worden landelijk en in EU-verband steeds ambitieuzer afgesproken en steeds vaker via de rechter afgedwongen. In een interview met Follow the Money laat stikstofminister Van der Wal weten dat die ook in Nederland gewoon gehaald moeten worden. Haar pleidooi: ‘Agro-industrie, ga mee in de verandering naar duurzame landbouw’. Stel dat de Nederlandse agro-business competent genoeg is om dit waar te maken en rendabel kan opereren binnen een duurzaam voedselsysteem. Zo’n duurzaam voedselsysteem kan vele ruimtelijke vormen aannemen, waarvan ik hieronder twee uitersten wil verkennen. Enerzijds een Nederland als spil in een circulair netwerk van eiwitproductie. Anderzijds een Nederland als leefbare plattelandsmetropool. In beide kan gebouwgebonden productie een belangrijke rol spelen, als oplossing voor extremer weer, verstedelijking en schaarse ruimte, korte ketens en circulaire bundeling van materiaalstromen. Wat als we de huidige trends van ketenintegratie (versmelting van teelt, agro-industrie en -logistiek), e-commerce en dark kitchens kunnen inzetten voor verduurzaming?
Schets 1: Nederland als spil in een circulair eiwitnetwerk
In een circulaire economie zijn niet alle mondiale ketens meer vanzelfsprekend. Maar het is te kort door de bocht om te zeggen dat alles dan lokaal moet. Stel dat Nederland met zijn gunstige ligging en infrastructuur ook in een circulair Europa (volgens de afspraken zijn we dat in 2050) een logistieke sleutelrol kan vervullen. Kwantitatief en kwalitatief verandert er dan een hoop. De agroindustrie wordt in de circulaire economie zowel een potentiële bron als afnemer van allerlei materialen. Door duurder transport en gas, true-pricing en CO2-caps vallen sommige van de huidige ketens af. Dat lot treft vermoedelijk de import van Braziliaanse soja als veevoer en tegelijk de grootschalige export van eieren, zuivel en vlees die zwaar drukt op onze kleine milieugebruiksruimte.
Binnen de gestelde kaders voor stikstof is het onwaarschijnlijk dat we nog in dezelfde mate de importfunctie van veevoer en exportfunctie van dierlijk vlees en zuivel zullen hebben als nu. De transportcapaciteit kan dan anders benut worden, bijvoorbeeld de recycling en opwerking van biobased restmaterialen. En als hub kan Nederland een Europees systeem in balans houden door pieken en dalen in nutriënten op te lossen en alternatieve eiwitten te produceren, verwerken en distribueren.
Nederland ontwikkelt zich als voorloper in opkomende technieken voor alternatieve eiwitproductie. Voorbeelden zijn de vele start- en scale-ups voor kweekvlees en vleesvervangers, waarvoor een groeiende markt bestaat (Vivera, Vegetarische Slager). Er is onderzoek naar koeloze omzetting van zuivel uit gras. Start-ups maken van biomassa eetbare insecten. Weer andere zetten rest-biomassa met behulp van bacterieën, schimmels en gisten om in eiwitten en oliën voor humane consumptie. Ook biobased materialen worden in rap tempo ontwikkeld, bijvoorbeeld bioplastic uit suikerbieten. Ze zijn als duurzaam te beschouwen zolang ze na gebruik voor humaan gebruik ook weer gebruikt kunnen worden als voeding voor akkers.
Waarde voor kwaliteit van leven in de regio
Net als in het debat over Nederland Distributieland, is ook bij het daaraan gekoppelde agro-industrieel complex de vraag hoeveel waarde nu eigenlijk wordt toegevoegd aan de stromen die door ons land vloeien, en wie daarvan profiteert. De eis van hogere toegevoegde waarde in de regio – dus niet alleen bijdrage aan BBP maar ook kwaliteit van leven, aantrekkelijk werk en landschap – speelt een rol in het debat rond logistiek vastgoed, en lijkt ook een redelijke eis voor de agro-sector. Bovenstaande activiteiten bieden hiervoor perspectief.
Door de toename van recycling en reparatie neemt de vraag naar bedrijfspanden toe. Ook de vraag naar logistiek neemt toeVeel van deze nieuwe activiteiten vinden waarschijnlijk plaats in gebouwcomplexen nabij hubs voor bulktransport, of op plekken aan de rand van steden waar afvalstromen samenkomen. Sommige productieprocessen in de circulaire economie verhouden zich door hinder slecht met de woonomgeving. Mogelijk zijn plekken waar de fossiele industrie komende decennia wordt uitgefaseerd - zoals de Botlek, Moerdijk of goed verbonden hotspots van de huidige intensieve veehouderij, hiervoor ideaal. Het PBL verkende eerder dit jaar het ruimtebeslag van de circulaire economie in een aantal varianten. Door de toename van recycling en reparatie neemt de vraag naar bedrijfspanden in alle varianten toe. Ook de vraag naar logistiek neemt in de meeste scenario's toe. Een deel van die bedrijfspanden zal ingenomen worden door nieuwe biobased ketens. En deze bevinden zich overwegend in of bij de stad, om gebruik te kunnen maken van bestaande infrastructuur en nabijheid van werknemers en consumenten.
Schets 2: Nederland als leefbare plattelandsmetropool
In tegenstelling tot insectengehakt is er anno 2023 al een groot draagvlak voor een conventionele landbouw in Nederland, mits die binnen de duurzaamheidsgrenzen opereert. Initiatieven als Heerenboeren en Rechtstreex laten zien dat natuurinclusieve landbouw met verschillende distributiekanalen voor voedsel in ieder geval op kleine schaal haalbaar is. Investeringsmodellen als Land van Ons en Stichting Grondbeheer tonen het draagvlak aan. Opschalen en verbeteren van dit soort modellen is echter een grote uitdaging, niet alleen logistiek en bedrijfskundig, maar ook wat betreft het aanhaken van grote groepen consumenten.
Andere voedseltrends zoals e-commerce (Picnic, Hello-Fresh, supermarkten, flitsbezorgdiensten) en maaltijdbezorging vanuit dark kitchens (restaurants die exclusief koken voor bezorgdiensten, vaak grootschalig en geclusterd op een bedrijventerrein) groeien namelijk nog veel harder en zijn vanwege hun gemak niet snel weg te denken. Hun gebruikers zijn vast geen tegenstander van een duurzaam systeem, maar denken er niet actief over na en gaan ook in het weekend niet zelf hun appeltjes plukken. Een andere cruciale uitdaging is het benutten van schaarse ruimte, waarin ook veel andere kwesties moeten worden opgelost, zoals woningbouw, klimaatadaptatie, natuurontwikkeling, bedrijvigheid en waterbeheer.
Intensiever ruimtegebruik in steden speelt meer ruimte vrij voor onbebouwde bodems en natuurStel dat de exploitanten van gebouwen van de agroindustrie en agrologistiek rendabel weten in te spelen op de wensen van gemakzuchtige, maar niet onwelwillende consumenten. Hun belangrijkste uitdaging zal zijn om slim om te gaan met zowel de schaarse ruimte als met de eigenschappen van producten in relatie tot de hoeveelheid arbeid en het vervoer die nodig zijn om ze bij de consument te krijgen. Terwijl aardappelen, granen, sommige groenten en fruit prima op een afstandje van de stad kunnen worden geproduceerd, is het voor bladgroenten, kruiden, tomaten en dergelijke mogelijk effectiever om deze in de stad zelf te produceren. Dat kan bijvoorbeeld in een gestapeld gebouw, waarbij van onder naar boven agrologistiek, gesloten LED-teelt en glastuinbouw worden gecombineerd. In de huidige situatie is al goed denkbaar om teelt van bladgroente en kruiden te combineren met een distributiecentrum van een supermarktketen (gericht op e-commerce, en/of op bevoorrading van winkels en dark kitchens).
Sommige Nederlandse regio’s blinken uit in glastuinbouw en andere indoor teeltfaciliteiten. In een scenario van duur transport, duur aardgas en optimalisatie, kan het logischer zijn om deze faciliteiten dichter bij de consument door te ontwikkelen, zowel in het buitenland als hier in Nederland. Nederlandse kennis van gesloten teeltsystemen met zonnestroom kan verse voeding toegankelijk maken voor de massa in het Midden-Oosten, Sahel en andere plekken waar dit een uitdaging is. In Nederland, en andere sterk verstedelijkte gebieden met hoge levensstandaard, kunnen indoor-teeltfaciliteiten onderdeel worden van multifunctionele gebiedsontwikkelingen in de stad en aan de stadsrand. Als je kunt wonen boven een parkeergarage of winkel, waarom zou het dan niet kunnen boven een LED-farm en een verwerker-distributeur van versproducten in de stad? Dit intensievere ruimtegebruik speelt meer ruimte vrij voor onbebouwde bodems en natuur.
Landschap van een duurzaam voedselsysteem: Von Thünen on steroids
Wat levert het korte gedachte-experiment van deze twee uitersten ons op? De uitersten sluiten elkaar niet uit. Het resultaat van het combineren van de twee in het landschap is Von Thünen on steroids: ze maken optimaal gebruik van zowel handelsstromen als zonering van landgebruik, beschreven door de Duitse landbouweconoom Johann Heinrich von Thünen. Outdoor-productie vindt dan plaats in de door Von Thünen beschreven ringen rond de stad (eerst tuinbouwproducten zoals groenten en fruit, daarna koolhydraten in de vorm van granen), in combinatie met agrarisch natuurbeheer, recreatie en andere diensten die bijdragen aan een prettige leefomgeving voor mens, plant en dier.
Zo'n systeem zal energie slurpen, die duurzaam – lees: met een groot ruimtebeslag en dus vermoedelijk elders – moet worden opgewektDe vraag in hoeverre daarin ook nog vee, dat mest produceert voor de eigen akkers door voedsel van buiten het eigen territoir te eten rondloopt is interessant, maar kan ik in deze tekst niet beantwoorden. Indoor (gestapelde) productie vindt in dat scenario plaats zo dicht mogelijk bij de stedelijke consument of bij hubs van de grote Europese nutriëntenstromen. Al deze ringen en plekken zijn Nederland kennende vrij intensief en meervoudig gebruikt, al dan niet met robotica of andere technologie, bijvoorbeeld door energieproductie en fruit of tuinbouw te combineren, maar wel met oog voor de kwaliteit van de leefomgeving en het landschap. Zo'n systeem zal energie slurpen, die duurzaam – lees: met een groot ruimtebeslag en dus vermoedelijk elders – moet worden opgewekt. Zowel de beschikbaarheid van ruimte als (vrijwel zeker geïmporteerde) energie worden dus bepalend voor de mate waarin Nederland straks de rest van de wereld nog kan voeden. In ieder geval moet het verdere verstedelijkende Nederland nog veel leren en kan het de wereld laten zien hoe het zichzelf binnen de grenzen van het mogelijke kan voeden - vermoedelijk meeliftend op logistieke stromen van biomassa die in ons land verwerkt blijven worden.
Dit gedachtenexperiment sluit goed aan bij eerdere ruimtelijke verkenningen door Steef Buijs, en op de zonering van landbouw die de Wageningse hoogleraar Martha Bakker presenteerde. Het Nederlandse voedselsysteem kan bijdragen aan het voeden van Europa door het managen en benutten van nutriëntenstromen en alternatieve eiwitproductie. En het Nederlandse voedselsysteem kan bijdragen aan het voeden van de wereld door technologische oplossingen ter plekke en een duurzame leefomgeving in een doorontwikkeld cultuurhistorisch landschap. De politiek is nu aan zet. Er staan miljarden klaar voor de landbouwtransitie maar daar zullen we in het landschap weinig van merken zonder cruciale keuzen op het gebied van ruimtelijke ordening.
Deze tekst kwam tot stand met commentaar van Jan-Kees Vis, voormalig Global Director Sustainable Sourcing Development bij Unilever. Ik wil hem nadrukkelijk danken voor zijn kritische bijdrage.
Dit is de vierde bijdrage in de serie over Nederlands landschappen die specifiek gericht is op de vraag van Rijksadviseur Jannemarie de Jonge naar de principes voor gebouwgebonden food- en biobased ruimtelijke ordening. In de eerste gaf De Jonge haar vragen aan. In de vervolgartikelen kwamen de rol, maatschappelijke en economische bijdrage en ruimtevraag van twee specifieke sectoren aan de orde: de tuinbouw en de intensieve dierhouderij artikel 1 en artikel 2.
Dit is de vierde bijdrage in de serie over Nederlands landschappen die specifiek gericht is op de vraag van Rijksadviseur Jannemarie de Jonge naar de principes voor gebouwgebonden food- en biobased ruimtelijke ordening. In de eerste gaf De Jonge haar vragen aan. In de vervolgartikelen kwamen de rol, maatschappelijke en economische bijdrage en ruimtevraag van twee specifieke sectoren aan de orde: de tuinbouw en de intensieve dierhouderij artikel 1 en artikel 2.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Jannemarie de Jonge, wat is tot hier jouw lering uit deze artikelenreeks?
De vraag naar de rol van indoor landbouw in een duurzaam landschap en voedselsysteem, die Jannemarie de Jonge ons had gesteld is in zichzelf ingewikkeld, maar ook urgent. De gesprekken met Jan-Kees Vis en Jos Hugense gaven verschillende richtingen, waarvan er een paar zijn gecombineerd in het artikel. Waar de twee denklijnen voor mij samenkomen is a) een nauwere rol voor het zware agrologistieke apparaat, voor duurzame eiwitproductie, en b) intensivering van teelten (en verwerking) die door automatisering al steeds minder op volle grond plaatsvinden, zodat c) een groter gebied tussen de steden kan worden losgekoppeld van het mondiale systeem en overblijft voor natuur en extensieve landbouw. Dat daar nog allerlei haken en ogen aan zitten dat klopt. Tegelijkertijd is het naief om te denken dat de huidige situatie nog zal bestaan in de toekomst. De verstedelijkingsdruk, gasprijs en tekort aan arbeidskrachten maken het wat mij betreft onwaarschijnlijk dat er een bloeiperiode aanbreekt voor de traditionele tuinbouw buiten de stad. En mogelijk wel voor een meer op de stad gerichte en daarmee gemengde versie daarvan. Dat dit in Singapore en Hongkong rendabel is, wil inderdaad niet zeggen dat dat met de Nederlandse grond- en energieprijzen ook al zo is, maar het gaat er wel steeds meer op lijken. Nogmaals, onze opdracht was om het potentieel te verkennen. De electrische auto was kort geleden ook een belabberde business case. Ik ben benieuwd.
Ruimte wordt duurder en energie wordt duurder. Wat is de oplossing? We gaan groenten telen in de stad op veel duurdere grond met input van astronomische hoeveelheden energie.
Ik weet dat zo'n led-farm hartstikke mediageniek is, maar denk alsjeblieft zelf ook even na.
De gedachtenoefening in dit artikel is ingewikkeld. Het gaat aan de ene kant om de rol van indoor farming in een duurzaam voedselsysteem, aan de andere kant om twee denklijnen over wat zo'n duurzaam voedselsysteem ruimtelijk kan betekenen.
In de eerste schets met nadruk op een circulair systeem is onduidelijk wat dan de positie is van het huidige agrarisch platteland. Dat is misschien kleiner, want we hebben meer oppervlak voor indoor nodig. Impliciet staat er dat dat zich 'anders' ontwikkeld - natuur, recreatie, wonen?
In de tweede schets word een op zich prikkelende combinatie van een 'Herenboerenplatteland' met een efficiënte indoor tuinbouwtoevoeging in de eerste ring rond de stad voorgesteld. Maar deze schets gaat voor mij wel voorbij aan wat de grote uitdaging is. Namelijk, dat die plattelandsmetropool met extensieve, duurzame landbouw moet opschalen en moet kunnen communiceren met de grote middengroep aan consumenten die daar nu niet toe bereid is - te duur, te ingewikkeld, te anders. En daarmee valt deze schets toch uiteen in twee losse onderdelen die onbevredigend zijn. Of ziet Marten verbindingen die ik niet zie?