“Als we teruggaan in de geschiedenis, komen we uit bij een tijd waarin voedselproductie nog helemaal bodemgebonden was”, zegt landschapsarchitect en Rijksadviseur Jannemarie de Jonge. “Die oorsprong laat mensen hun eten nog altijd associëren met gewassen op het land en dieren in de wei. De werkelijkheid is inmiddels een heel andere.” Onze dagelijkse boodschappen komen voornamelijk uit gebouwen. Dat is het gevolg van opschaling op het platteland en een toegenomen rol van voedselverwerking. De Jonge vindt de documentaire De Voedsel BV een treffende illustratie. Door klimaatverandering gestuurde milieudoelen stimuleren de rol van verwerkingsprocessen in gebouwen. Waar komen die allemaal te staan in Nederland-voedselland? En welke moeten we niet willen?
Meer mensen die allemaal betaalbaar willen eten veranderden de voedselproductie ingrijpend in de afgelopen decennia. Het Nederlandse platteland kreeg een industrieel aanzien. Er verrezen kassen en grote schuren voor zowel dierlijke als plantaardige productie. Dat is een logische ontwikkeling, legt De Jonge uit. De productie schaalde op rond de bodems waar het voedsel oorspronkelijk werd gemaakt. Daarom werd de benodigde infrastructuur, zoals wegen, energie en warmte daarheen gebracht. Het vergde aanpassingen aan het elektriciteitsnet. De bedrijvigheid leidde uiteindelijk in onze eeuw tot protesten van burgers die juist rust zochten op het boerenland.
Hoe meer de boel opschaalt, hoe meer we ontdekken dat grote gebouwen of zelfs hele complexen niet meer passen op het platteland. Grote vrachtwagens met zware vrachten gaan over smalle wegen heen en terug naar die gebouwen. Ze halen er grondstoffen op en brengen die naar een fabriek. Daar wordt ze verwerkt tot een halffabricaat. Dat gaat weer in een vrachtwagen naar een andere plek in Nederland of ons Europese achterland.
Als het aan de makers van gefermenteerde eiwitten ligt, eten we straks geen dieren meer maar lekkere eiwitproducten. Deze producten, met een hoge voedingswaarde en smakend naar koe of zalm, komen uit een roestvrijstalen reactorvat in een grote fabriek. Daar zie je hetzelfde proces. In bijvoorbeeld Zeeuws-Vlaanderen worden grondstoffen gemaakt die ergens in Overijssel of Friesland worden verwerkt tot het product dat wij bij Lidl, Albert Heijn of PLUS kopen. Daar komt nog eens bij dat die halffabricatenfabriek beleverd moet worden met restafval van productieprocessen elders om bacteriën hun fermenterende werk te kunnen laten doen.
In Flevoland staat de fabriek van aardappelverwerker McCain die onze handige zakken aardappelschijfjes voor in de diepvries produceert tussen de aardappelvelden. Dat scheelt een heleboel aanvoer-ritten. Toch moeten de nodige vrachtwagens nog steeds door de polder blijven rijden. In het moderne Flevolandse landschap kan dat wellicht; op het Brabantse platteland zou het een probleem zijn. De restproducten - die onder meer tot veevoer worden verwerkt voor varkens in Brabant en Duitsland - moeten worden opgehaald om er elders veevoer van te maken en dat weer uit te rijden naar boeren met grote stallen aan smalle wegen. Ook al vestigt de fabriek zich dicht bij de bodem waar zijn grondstoffen uit komen, er blijven nadelen aan zitten.
Waar verduurzaming gepaard gaat met technologie verandert de manier waarop voedsel tot ons komt. Om productie betaalbaar te houden en minder belastend voor het milieu en klimaat te maken, schaalt de productie op met precisie-technieken voor bemesting, plaagbestrijding en bewatering. Parallel daaraan ontwikkelen zich in hoog tempo fabrieksmatige processen waarmee resterende biomassa wordt opgewerkt tot nuttige producten.
Opwaardering beperkt zich niet tot het maken van de inmiddels al gebruikelijke industrieel gedreven kringlopen in het voedselsysteem. Er ontstaan nieuwe industrieën naast de verwerking van stoomschillen van de patatindustrie tot varkensvoer, of oud brood, gebroken koekjes en mislukte winegums tot voer voor Kipster-kippen. Denk aan de verwerking van de resten van tomatenplanten om er insecten op te laten groeien voor de productie van de eiwitcomponenten van kippenvoer of zelfs als groeimedium voor fermenterende bacteriën die van tomatenresten naar biefstuk smakende eiwitproducten kunnen maken. Diezelfde plantenresten kunnen ook buiten de voedselkringloop worden verwerkt. Bijvoorbeeld tot bouwmaterialen, kleding en zelfs de behuizing van apparaten die later weer biologisch kunnen worden afgebroken om als mest te dienen.
Naarmate het economisch interessanter wordt om reststromen op te waarderen, zal minder biomassa beschikbaar zijn voor de groene-energiewinning en diervoeders die nu voor de verwerking zorgen. Al die opwaardering heeft de potentie om een bedrijfstak op zichzelf te worden die zich zal ontwikkelen in een continue stroom van vernieuwing. Daarin zullen de nodige start-ups komen en ook weer gaan. Zij jagen het veld aan waarin de overlevers ruimtelijk de toon zullen zetten.
“In Nederland is terecht veel aandacht voor bodemgebonden landbouw”, zegt Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving Jannemarie de Jonge. Binnen het College van Rijksadviseurs adviseert ze de Nederlandse overheid op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling (RO). Ze heeft de vrijheid om te agenderen wat ze nodig vindt. “De schaalvergroting in de landbouw lijkt nog altijd door te gaan en in een circulaire economie is veel meer ruimte nodig voor de verwerking en opwaardering van grondstoffen”, signaleert ze. “We hebben dringend een visie nodig voor de gebouwgebonden kant van de voedselproductie, in samenhang met andere sectoren die onderdeel zijn van biobased productieketens.”
"Een circulaire economie is heel anders georganiseerd dan de huidige lineaire processen. Daarom staat ons land voor een nieuw soort uitdaging." Met die uitspraak zet De Jonge haar toon. Het is geen kwestie van - zoals planologen in vaktaal zeggen - de boel ‘ruimtelijk inpassen’, “maar van het bepalen van de logische principes voor zo’n ruimtelijke ontwikkeling", zegt ze. "Als overheden geen idee hebben welke ketens kansrijk zijn en hoe ze die processen ruimtelijk willen sturen, kunnen wilde ontwikkelingen ontstaan. Het kan ook leiden tot het risico van versnippering. Als dat gebeurt, verdwijnen wellicht voor Nederland belangrijke bedrijfstakken en daarmee alle daarin opgebouwde ervaring en innovatiekracht.”
Ruimtelijke ordening is na de jaren ’90 van de vorige eeuw in de koelkast beland. Politiek en overheid dachten dat Nederland wel zo’n beetje af was. Het land blijkt echter juist voor grote ruimtelijke opgaven te staan. We willen een miljoen extra woningen bouwen. Overal verschijnen distributiecentra om spullen sneller en op nieuwe manieren, zoals thuisbezorging, bij consumenten te krijgen. De bodem moet water beter vasthouden om het land niet te laten uitdrogen en geen zeewater te laten infiltreren. We vinden de biodiversiteit onder de maat. Het oppervlaktewater moet schoner worden en bedrijven en burgers mogen minder kool- en stikstof de lucht inblazen. Die eisen stellen Nederland voor enorme uitdagingen. We zijn een land dooraderd met bewoning, beweging, industriële en agronomische activiteiten en hebben een lange en sterke traditie in de ontwikkeling en toepassing van steeds weer nieuwe technische oplossingen.
Geen voedselparken maar circulaire hubs
De ontwikkeling van de agrarische sector heeft sturing nodig vanuit een brede, ook ruimtelijke visie op het landbouw- en voedselsysteem, schrijft De Jonge in haar meest recente rapport De 22e eeuw begint nu, zestien adviezen voor een waardevolle leefomgeving. Daarin zijn ook de volgende zinnen te lezen: Essentieel voor de ruimtelijke ontwikkeling is het onderscheid tussen bodemgebonden landbouw en grootschalige voedselproductie in gebouwen (zoals glastuinbouw, intensieve veehouderij en tal van verwerkende activiteiten). Vruchtbare landbouwbodems verdienen planologische bescherming, niet alleen tegen verstedelijking, maar ook tegen voedselproductie ‘los van de grond’. Waar bodemgebonden sectoren hun toekomst zullen moeten afstemmen op bodem, water, natuur en klimaatomstandigheden, vergt grootschalige voedselproductie in gebouwen een locatiebeleid zoals andere industrieën. Een beleid dat is afgestemd op de beschikbare infrastructuur en in synergie met andere bedrijven op het gebied van bijvoorbeeld energie, warmte en reststromen.
De nieuwe biobased en circulaire economie stijgt boven de voedseleconomie uit. “De benodigde omgevingsvisie moet dan ook niet gaan over voedselparken, maar over circulaire hubs”, vindt De Jonge. “In circulaire hubs zijn functie, klimaat en circulariteit drivers en ligt de focus op het goed benutten van de stromen van water, energie en grondstoffen. Een mestvergister en rioolwaterzuiveringsinstallatie waar slib wordt gedroogd lijken qua functie op elkaar. Daar is synergie mogelijk.” In De Telegraaf zei De Jonge al dat een kippenstal bij de stad hoort. De resten van humane voeding zijn de grondstof voor kippenvoer. De kippenmest houdt de lokale tuinbouw aan de gang. “Maar er zijn verschillende crossovers tussen sectoren denkbaar die nu vanuit RO-beleid niet mogelijk zijn", weet De Jonge. "Een tomatenkweker mag bijvoorbeeld niet zomaar maden kweken op zijn tuinbouwafval." Zonder aanpassingen in beleidsdenken en regelgeving blijven circulaire kansen onbenut.
“Het ontbreekt in Nederland aan een visie op een nieuw volhoudbaar voedsel- en biobased systeem”, zegt De Jonge. In het licht van kringlooplandbouw en circulaire economie, moeten de ruimtelijke voorwaarden voor schone en efficiënte productielocaties op de agenda komen, meent ze. “Laat het niet vrij groeien, zoals al te lang gedaan is. De circulaire economie heeft heel veel ruimte nodig. Nu is het moment om beter na te denken over geschikte locaties. Het nieuwe systeem moet niet meer draaien om zoveel mogelijk output tegen zo laag mogelijke kosten. Dat leidt tot veel negatieve omgevingseffecten en inefficiënt energiegebruik. In plaats daarvan moet het die negatieve effecten juist vermijden en toch genoeg maken om de consumptie betaalbaar te houden. Het verschil tussen oud en nieuw is het verschil tussen maximale en optimale productie”, zegt De Jonge. “We moeten ook anders denken over ons land”, vervolgt ze. “De Nederlandse grens is een juridisch gegeven. Maar qua duurzaamheid gaat het er meer om wat de straal is waarbinnen dat benodigde optimum gevonden kan worden.” De Jonge verwacht dat 500 kilometer een straal is waarbinnen biobased processen gezamenlijk redelijk te optimaliseren zijn. Dat betekent dat Duitsland, België en zelfs Noord-Frankrijk in ons ruimtelijke denken een rol zouden moeten spelen.
Aanzet tot actief saneren
“Ik wil provincies en gemeenten ertoe aanzetten actief te saneren waar bedrijven qua aard en schaal niet meer passen, zoals we dat in het verleden ook met de glastuinbouw hebben gedaan. Reserveer tegelijk passende ruimte voor duurzame industriële producenten in de langetermijntransitie van ons voedselsysteem binnen de draagkracht van de aarde. Je kan dan denken aan circulaire hubs”, oppert De Jonge. Het opstellen van de toekomstvisie vraagt ook om keuzes, waarschuwt ze. “We hebben wellicht niet overal ruimte voor. We moeten kiezen in welke takken van sport we in Nederland willen excelleren en van welke het eind van hun houdbaarheidsdatum in Nederland overschreden is. Nu we aan de vooravond staan van een grote verandering van de Nederlandse voedselproductie en -verwerking is het tijd om die dialoog te voeren.”
Dit artikel afdrukken
Hoe meer de boel opschaalt, hoe meer we ontdekken dat grote gebouwen of zelfs hele complexen niet meer passen op het platteland. Grote vrachtwagens met zware vrachten gaan over smalle wegen heen en terug naar die gebouwen. Ze halen er grondstoffen op en brengen die naar een fabriek. Daar wordt ze verwerkt tot een halffabricaat. Dat gaat weer in een vrachtwagen naar een andere plek in Nederland of ons Europese achterland.
Hoe meer de boel opschaalt, hoe meer we ontdekken dat grote gebouwen of zelfs hele complexen niet meer passen op het plattelandDaar wordt het verwerkt tot een eindproduct, bijvoorbeeld brood, bier, pasta, een blik of stazak bonen, vleeswaar of een vleesvervanger die weer wordt uitgereden naar het distributiecentrum van een supermarkt en vervolgens naar winkels.
Als het aan de makers van gefermenteerde eiwitten ligt, eten we straks geen dieren meer maar lekkere eiwitproducten. Deze producten, met een hoge voedingswaarde en smakend naar koe of zalm, komen uit een roestvrijstalen reactorvat in een grote fabriek. Daar zie je hetzelfde proces. In bijvoorbeeld Zeeuws-Vlaanderen worden grondstoffen gemaakt die ergens in Overijssel of Friesland worden verwerkt tot het product dat wij bij Lidl, Albert Heijn of PLUS kopen. Daar komt nog eens bij dat die halffabricatenfabriek beleverd moet worden met restafval van productieprocessen elders om bacteriën hun fermenterende werk te kunnen laten doen.
In Flevoland staat de fabriek van aardappelverwerker McCain die onze handige zakken aardappelschijfjes voor in de diepvries produceert tussen de aardappelvelden. Dat scheelt een heleboel aanvoer-ritten. Toch moeten de nodige vrachtwagens nog steeds door de polder blijven rijden. In het moderne Flevolandse landschap kan dat wellicht; op het Brabantse platteland zou het een probleem zijn. De restproducten - die onder meer tot veevoer worden verwerkt voor varkens in Brabant en Duitsland - moeten worden opgehaald om er elders veevoer van te maken en dat weer uit te rijden naar boeren met grote stallen aan smalle wegen. Ook al vestigt de fabriek zich dicht bij de bodem waar zijn grondstoffen uit komen, er blijven nadelen aan zitten.
Waar verduurzaming gepaard gaat met technologie verandert de manier waarop voedsel tot ons komtVeevoer, bouwmaterialen en kleding
Waar verduurzaming gepaard gaat met technologie verandert de manier waarop voedsel tot ons komt. Om productie betaalbaar te houden en minder belastend voor het milieu en klimaat te maken, schaalt de productie op met precisie-technieken voor bemesting, plaagbestrijding en bewatering. Parallel daaraan ontwikkelen zich in hoog tempo fabrieksmatige processen waarmee resterende biomassa wordt opgewerkt tot nuttige producten.
Opwaardering beperkt zich niet tot het maken van de inmiddels al gebruikelijke industrieel gedreven kringlopen in het voedselsysteem. Er ontstaan nieuwe industrieën naast de verwerking van stoomschillen van de patatindustrie tot varkensvoer, of oud brood, gebroken koekjes en mislukte winegums tot voer voor Kipster-kippen. Denk aan de verwerking van de resten van tomatenplanten om er insecten op te laten groeien voor de productie van de eiwitcomponenten van kippenvoer of zelfs als groeimedium voor fermenterende bacteriën die van tomatenresten naar biefstuk smakende eiwitproducten kunnen maken. Diezelfde plantenresten kunnen ook buiten de voedselkringloop worden verwerkt. Bijvoorbeeld tot bouwmaterialen, kleding en zelfs de behuizing van apparaten die later weer biologisch kunnen worden afgebroken om als mest te dienen.
Naarmate het economisch interessanter wordt om reststromen op te waarderen, zal minder biomassa beschikbaar zijn voor de groene-energiewinning en diervoeders die nu voor de verwerking zorgen. Al die opwaardering heeft de potentie om een bedrijfstak op zichzelf te worden die zich zal ontwikkelen in een continue stroom van vernieuwing. Daarin zullen de nodige start-ups komen en ook weer gaan. Zij jagen het veld aan waarin de overlevers ruimtelijk de toon zullen zetten.
We hebben dringend een visie nodig voor de gebouwgebonden kant van de voedselproductie, in samenhang met andere sectoren die onderdeel zijn van de biobased productieketensVan wilde ontwikkeling naar bewuste sturing
“In Nederland is terecht veel aandacht voor bodemgebonden landbouw”, zegt Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving Jannemarie de Jonge. Binnen het College van Rijksadviseurs adviseert ze de Nederlandse overheid op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling (RO). Ze heeft de vrijheid om te agenderen wat ze nodig vindt. “De schaalvergroting in de landbouw lijkt nog altijd door te gaan en in een circulaire economie is veel meer ruimte nodig voor de verwerking en opwaardering van grondstoffen”, signaleert ze. “We hebben dringend een visie nodig voor de gebouwgebonden kant van de voedselproductie, in samenhang met andere sectoren die onderdeel zijn van biobased productieketens.”
"Een circulaire economie is heel anders georganiseerd dan de huidige lineaire processen. Daarom staat ons land voor een nieuw soort uitdaging." Met die uitspraak zet De Jonge haar toon. Het is geen kwestie van - zoals planologen in vaktaal zeggen - de boel ‘ruimtelijk inpassen’, “maar van het bepalen van de logische principes voor zo’n ruimtelijke ontwikkeling", zegt ze. "Als overheden geen idee hebben welke ketens kansrijk zijn en hoe ze die processen ruimtelijk willen sturen, kunnen wilde ontwikkelingen ontstaan. Het kan ook leiden tot het risico van versnippering. Als dat gebeurt, verdwijnen wellicht voor Nederland belangrijke bedrijfstakken en daarmee alle daarin opgebouwde ervaring en innovatiekracht.”
In circulaire hubs zijn functie, klimaat en circulariteit drivers en ligt de focus op het goed benutten van de stromen van water, energie en grondstoffenVergeten ruimtelijke ordening harder nodig dan ooit
Ruimtelijke ordening is na de jaren ’90 van de vorige eeuw in de koelkast beland. Politiek en overheid dachten dat Nederland wel zo’n beetje af was. Het land blijkt echter juist voor grote ruimtelijke opgaven te staan. We willen een miljoen extra woningen bouwen. Overal verschijnen distributiecentra om spullen sneller en op nieuwe manieren, zoals thuisbezorging, bij consumenten te krijgen. De bodem moet water beter vasthouden om het land niet te laten uitdrogen en geen zeewater te laten infiltreren. We vinden de biodiversiteit onder de maat. Het oppervlaktewater moet schoner worden en bedrijven en burgers mogen minder kool- en stikstof de lucht inblazen. Die eisen stellen Nederland voor enorme uitdagingen. We zijn een land dooraderd met bewoning, beweging, industriële en agronomische activiteiten en hebben een lange en sterke traditie in de ontwikkeling en toepassing van steeds weer nieuwe technische oplossingen.
Geen voedselparken maar circulaire hubs
De ontwikkeling van de agrarische sector heeft sturing nodig vanuit een brede, ook ruimtelijke visie op het landbouw- en voedselsysteem, schrijft De Jonge in haar meest recente rapport De 22e eeuw begint nu, zestien adviezen voor een waardevolle leefomgeving. Daarin zijn ook de volgende zinnen te lezen: Essentieel voor de ruimtelijke ontwikkeling is het onderscheid tussen bodemgebonden landbouw en grootschalige voedselproductie in gebouwen (zoals glastuinbouw, intensieve veehouderij en tal van verwerkende activiteiten). Vruchtbare landbouwbodems verdienen planologische bescherming, niet alleen tegen verstedelijking, maar ook tegen voedselproductie ‘los van de grond’. Waar bodemgebonden sectoren hun toekomst zullen moeten afstemmen op bodem, water, natuur en klimaatomstandigheden, vergt grootschalige voedselproductie in gebouwen een locatiebeleid zoals andere industrieën. Een beleid dat is afgestemd op de beschikbare infrastructuur en in synergie met andere bedrijven op het gebied van bijvoorbeeld energie, warmte en reststromen.
De nieuwe biobased en circulaire economie stijgt boven de voedseleconomie uit. “De benodigde omgevingsvisie moet dan ook niet gaan over voedselparken, maar over circulaire hubs”, vindt De Jonge. “In circulaire hubs zijn functie, klimaat en circulariteit drivers en ligt de focus op het goed benutten van de stromen van water, energie en grondstoffen. Een mestvergister en rioolwaterzuiveringsinstallatie waar slib wordt gedroogd lijken qua functie op elkaar. Daar is synergie mogelijk.” In De Telegraaf zei De Jonge al dat een kippenstal bij de stad hoort. De resten van humane voeding zijn de grondstof voor kippenvoer. De kippenmest houdt de lokale tuinbouw aan de gang. “Maar er zijn verschillende crossovers tussen sectoren denkbaar die nu vanuit RO-beleid niet mogelijk zijn", weet De Jonge. "Een tomatenkweker mag bijvoorbeeld niet zomaar maden kweken op zijn tuinbouwafval." Zonder aanpassingen in beleidsdenken en regelgeving blijven circulaire kansen onbenut.
We hebben wellicht niet overal ruimte voor. We moeten kiezen in welke takken van sport we in Nederland willen excellerenWaarin willen we excelleren?
“Het ontbreekt in Nederland aan een visie op een nieuw volhoudbaar voedsel- en biobased systeem”, zegt De Jonge. In het licht van kringlooplandbouw en circulaire economie, moeten de ruimtelijke voorwaarden voor schone en efficiënte productielocaties op de agenda komen, meent ze. “Laat het niet vrij groeien, zoals al te lang gedaan is. De circulaire economie heeft heel veel ruimte nodig. Nu is het moment om beter na te denken over geschikte locaties. Het nieuwe systeem moet niet meer draaien om zoveel mogelijk output tegen zo laag mogelijke kosten. Dat leidt tot veel negatieve omgevingseffecten en inefficiënt energiegebruik. In plaats daarvan moet het die negatieve effecten juist vermijden en toch genoeg maken om de consumptie betaalbaar te houden. Het verschil tussen oud en nieuw is het verschil tussen maximale en optimale productie”, zegt De Jonge. “We moeten ook anders denken over ons land”, vervolgt ze. “De Nederlandse grens is een juridisch gegeven. Maar qua duurzaamheid gaat het er meer om wat de straal is waarbinnen dat benodigde optimum gevonden kan worden.” De Jonge verwacht dat 500 kilometer een straal is waarbinnen biobased processen gezamenlijk redelijk te optimaliseren zijn. Dat betekent dat Duitsland, België en zelfs Noord-Frankrijk in ons ruimtelijke denken een rol zouden moeten spelen.
Aanzet tot actief saneren
“Ik wil provincies en gemeenten ertoe aanzetten actief te saneren waar bedrijven qua aard en schaal niet meer passen, zoals we dat in het verleden ook met de glastuinbouw hebben gedaan. Reserveer tegelijk passende ruimte voor duurzame industriële producenten in de langetermijntransitie van ons voedselsysteem binnen de draagkracht van de aarde. Je kan dan denken aan circulaire hubs”, oppert De Jonge. Het opstellen van de toekomstvisie vraagt ook om keuzes, waarschuwt ze. “We hebben wellicht niet overal ruimte voor. We moeten kiezen in welke takken van sport we in Nederland willen excelleren en van welke het eind van hun houdbaarheidsdatum in Nederland overschreden is. Nu we aan de vooravond staan van een grote verandering van de Nederlandse voedselproductie en -verwerking is het tijd om die dialoog te voeren.”
Het College van Rijksadviseurs (CRa) wil komen tot een gespreksagenda over ruimtelijke sturing en de rol van gebouwgebonden voedselproductie en - verwerking in een duurzaam voedselproductiesysteem. In november 2022 organiseerde het College samen met Foodlog een Rondetafelgesprek over dit thema. (Lees hier het gespreksverslag.)
Aan de hand van een serie van vijf artikelen wil het College van Rijksadviseurs met de lezers van Foodlog in dialoog over welke mogelijkheden ontstaan dankzij de circulaire en biobased voedseleconomie van de toekomst in Nederland. Welke ruimtelijke principes zijn gewenst om huidige productielocaties in het landelijk gebied waar nodig te saneren en de ontwikkeling van de nieuwe circulaire (voedsel)economie ruimte te bieden die efficiënt, duurzaam en passend is? Dit is het eerste artikel in de serie.
Aan de hand van een serie van vijf artikelen wil het College van Rijksadviseurs met de lezers van Foodlog in dialoog over welke mogelijkheden ontstaan dankzij de circulaire en biobased voedseleconomie van de toekomst in Nederland. Welke ruimtelijke principes zijn gewenst om huidige productielocaties in het landelijk gebied waar nodig te saneren en de ontwikkeling van de nieuwe circulaire (voedsel)economie ruimte te bieden die efficiënt, duurzaam en passend is? Dit is het eerste artikel in de serie.
Hoewel deze serie op zichzelf staat, taggen we die toch met ons project Wat is een Nederlands landschap? omdat de dialoog die het Cra wil starten onder meer óók gaat over de vraag 'in wat voor land(-schap) willen we wonen?'
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 4 juni krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 4 juni krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Voor al die producenten van gefermenteerde eiwitten? Die vele grote bedrijven ….
Daar ga je dan als je als Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving Jannemarie de Jonge ook nog wat denkt te weten van agri en food.
Natuurlijk zijn er voedselfabrieken nodig. Gelukkig zijn die er nog. Dit levert meer toegevoegde waarde dan de nieuwe distributiecentra bij vliegveld Lelystad. Er is ook erfgoed, denk aan de lege voedselfabriek van Struik in Voorthuizen. En er is tekort aan fabriekslocaties.
RO is geen adviestaak, RO is een ontwerpdeskundigheid. Eentje van doen in de praktijk. Natuurlijk missen we het ministerie van RO!
Ps met onze partners hebben we een RO model waarmee je snel gebruik van grond en energie behoefte etc kunt inschatten.
Wouter, waar gaat ze nou precies?
De Jonge zegt in essentie (in mijn woorden):
1. voedsel wordt onderdeel van biobased;
2. fabrieken zijn het meest efficiënt als je genoeg betaalbaar circulair voedsel wilt voor zoveel mogelijk mensen;
3. die fabrieken zullen functies hebben die verweven zijn - zowel in synergie als concurrentie - met andere takken van sport, zoals de productie van bouwmaterialen, energie, meststoffen, kleding etc.
Dat leidt voor haar tot een vraag: hoe stuur je als overheid de ruimtelijke ordening als je die nieuwe biobased economy ziet komen, de kansen daarvan wilt stimuleren en uiteindelijk ongewenste glazen steden zoals in het Westland wilt voorkomen?
Daar komt bij dat ze denkt dat het antwoord iets met hubs is en een efficiënte logistiek daartussen. Het gaat immers om het verwerken van fysiek spul dat afwisselend product en weer grondstof wordt in vele mogelijke hoedanigheden. Innovatie gaat bovendien steeds nieuwe mogelijkheden toevoegen. In essentie is de kern van het proces natuurlijk één grote, in industriële processen vastgelegde, koolstofcyclus waar de bodem ook nog een rol in speelt. Dat is tenslotte de droom van de biobased samenleving.
En dan de hamvraag die ook jij stelt ('er is een tekort aan fabriekslocaties'): als ook de ruimte nog eens schaars is, waar zet je dan (of maak je ruimte voor) die onderling verweven fabrieken waartussen je niet al te veel wilt slepen?
Aan het einde van het artikel raak ik een beetje de draad kwijt.
Ene alinea eindigt met:
Maar qua duurzaamheid gaat het er meer om wat de straal is waarbinnen dat benodigde optimum gevonden kan worden.” De Jonge verwacht dat 500 kilometer een straal is waarbinnen biobased processen gezamenlijk redelijk te optimaliseren zijn. Dat betekent dat Duitsland, België en zelfs Noord-Frankrijk in ons ruimtelijke denken een rol zouden moeten spelen.
volgende alinea start met:
“Ik wil provincies en gemeenten ertoe aanzetten actief te saneren waar bedrijven qua aard en schaal niet meer passen, zoals we dat in het verleden ook met de glastuinbouw hebben gedaan. Reserveer tegelijk passende ruimte voor duurzame industriële producenten in de langetermijntransitie van ons voedselsysteem binnen de draagkracht van de aarde.
In het artikel wordt niet meer gerept over hoe die inventarisatie op laagste niveau ontsloten wordt tot de 500km cirkel (het lijkt haast wel EU Ruimtelijke ordening wat rijksmeester vraagt?) om vanuit de 500km cirkel keuzes te maken wat waar het beste past en dat terug te koppelen aan provincies en gemeenten waar ze ruimte aan moeten bieden, wellicht voor moeten gaan zoeken.
En wat ze ook daadwerkelijk mogen, moeten wellicht, gaan afbouwen vanuit de gedane inventarisatie.
herschreven n.a.v. #4
Jeroen, en dan raak ik weer een beetje de draad kwijt bij 'ontsluiten naar 500 km en weer terug'.
Ik denk dat je daar zegt: als een optimale biobased planning van bedrijvigheid en bodemgebruik volgens ingenieurs is bepaald (zie #1, de tool van Wouter) binnen een cirkel van 500 km, hoe vertaal je die dan bestuurlijk (ruimtelijke ordening) en qua maatregelen (wet- en regelgeving) naar de betrokken landen, provincies en gemeenten.
Doel van De Jonge is het gesprek te voeren over de mogelijke uitgangspunten én blinde vlekken.
Misschien zit er zelfs wel een democratische kant aan: de onderheid die veel onverwachte terzake (niet zelden heel) kundige kennis kan mobiliseren denkt mee voor politiek en overheid.
Bij #1 (naar aanleiding van het punt van Jeroen, zoals ik het lees): Wouter de Heij denkt als een ingenieur en vergeet nog even dat ingenieurs in democratieën te maken hebben met uitgangspunten waarbinnen zij aan de slag kunnen.
Dat is een 'dingetje' - vooral in ons land, waar we zeggen ons op wetenschap te baseren maar onder wetenschap beleidsuitgangspunten verstoppen. Zie het op deze site tot uit den treuren behandelde stikstofbeleid: we moeten wetenschappelijk bepaalde doelen halen, maar wilden gewoon minder dierlijke productie. Als je heldere principes bepaalt door het daar samen over te hebben, krijg je zowel minder gelazer als een veel snellere implementatie zodat de ingenieurs aan de slag kunnen en de politiek nuttiger dingen kan gaan doen.