Zo nu en dan pronken ze nog in verder felgroene weilanden: de lichtroze bloemetjes van de pinksterbloem, fier boven het gras uitstekend, zo ergens in april en dus niet rond Pinksteren. Het plantje zorgt voor een grijns op het gezicht van de ecologen van CLM Onderzoek en Advies. Deze kruisbloemige staat immers symbool voor veel meer biodiversiteit.

Biodiversiteit is de rijkdom aan levensvormen – soorten en genetische variatie - in een bepaald gebied. Rijk kan het rond de pinksterbloem zeker zijn. Vlinders zoals het oranjetipje en het klein geaderd witje, zetten hier hun eitjes op af. Soms groeien in de rupsen dan weer larven van sluipwespen, zoals de Hyposoter ebeninus. Sluipwespen zijn belangrijke bestrijders van plagen, maar vallen nauwelijks op. De meeste soorten hebben daarom niet eens een Nederlandse naam.

Ecologen zien niet alleen fascinerende beestjes verdwijnen, maar ook schakels in een groter geheel
Mest en maaien werken averechts
Een amper 20 centimeter hoge pinksterbloem kan dus een hoop extra biodiversiteit met zich meebrengen. In de praktijk lukt dat in het Nederlandse agrarische landschap vaak niet. In sterk bemeste weilanden voelt de pinksterbloem zich niet thuis. En waar de plant wel goed kan groeien, wordt hij gemakkelijk weggemaaid, voordat de andere soorten rond het bloemetje tot wasdom zijn gekomen.

Veel meer soorten hebben het zwaar in het agrarische gebied. Niet alleen komen sommige soorten in lagere aantallen voor, of verdwijnen helemaal, juist ook relaties tussen soorten gaan verloren. Zulk verlies aan ecologische verbindingen kan gevaarlijk zijn. Door een afname van sluipwespen of andere natuurlijke vijanden, kunnen schadelijke insecten gemakkelijk uitgroeien tot een plaag. Ecologen maken zich ook zorgen om de afname van boerenlandvogels als patrijs (14% sinds 1984) en scholekster (28% sinds 1984) en graslandvlinders als kleine vos (20% sinds 1992). Zij zien niet alleen fascinerende beestjes verdwijnen, maar ook schakels in een groter geheel.

Meer inzet van boeren
Ook al zijn er zeker lichtpuntjes, over de hele linie is de afname van biodiversiteit in het agrarische gebied nog niet gestopt. Natuurbeschermers steken dan ook veel energie in de landbouw. En zo wordt steeds opnieuw inzet van agrariërs gevraagd.

Voor veel boeren is het vervelend om telkens weer te horen dat hun inzet niet genoeg zou zijn. Zij ervaren een druk om tegen scherpe prijzen vlekkeloos voedsel te leveren. En als je dan net vrijwillig hebt meegedaan aan een project om bijvoorbeeld de uitspoeling van pesticiden te verminderen, krijg je vervolgens te horen dat er toch nog een stapje extra nodig is. ‘Ik doe al zo mijn best, moet ik nu ook nog voor hommels gaan zorgen?’, klinkt het soms bijna wanhopig wanneer CLM de biodiversiteit op een bedrijf in kaart brengt.

Tegelijkertijd is natuur niet volledig maakbaar. Zeker ook omdat het klimaat verandert. Niet alle soorten van toen passen nu nog steeds
Wanneer is het dan wél genoeg?
Het roept de vraag op hoeveel en welke biodiversiteit we als samenleving eigenlijk moeten willen hebben in het agrarische gebied. Ecologen ontwikkelden daarvoor het concept Basiskwaliteit Natuur, dat ‘gewone’ soorten algemeen voorkomend moet houden. Voor het herstellen van de basiskwaliteit wordt geadviseerd een referentiejaar te kiezen, bijvoorbeeld 1990 of 1950. Soorten die toen voorkwamen kunnen dan als doelsoorten worden geselecteerd. Dit geeft focus voor het benodigde beheer. Tegelijkertijd is natuur niet volledig maakbaar. Zeker ook omdat ook het klimaat verandert. Niet alle soorten van toen passen nu nog steeds.

Het is vooral goed om te kijken hoe natuur en landbouw elkaar kunnen versterken in plaats van in de weg zitten. Dat vraagt om samenwerking. De landbouw kan niet alleen de impact van meststoffen en pesticiden op de omgeving verder verminderen, maar kan ook op eigen grond of pachtgrond bijdragen aan het beheer voor soorten. Bijvoorbeeld door bloemstroken aan te leggen, die goed zijn voor de natuur en tegelijkertijd helpen om plagen in toom te houden.

Iedereen in het landelijk gebied kan zorgen voor dit soort ‘lichtpuntjes’ en deze vervolgens met elkaar verbinden in de vorm van een ‘groenblauwe dooradering’, van bijvoorbeeld sloten en houtwallen. Op deze manier kan Nederland wel degelijk een geschikte leefomgeving bieden aan veel verschillende soorten.

Het is vooral goed om te kijken hoe natuur en landbouw elkaar kunnen versterken in plaats van in de weg zitten
Uitdaging
‘Natuurinclusief’ denken is wel een uitdaging. Het vraagt om vertrouwen in een radicaal andere manier van werken. Een manier die niet in één keer, maar uiteindelijk wel voordelen oplevert. CLM merkt dat meer boeren deze weg in willen slaan, omdat ze met hun huidige manier van werken op een of andere manier vastlopen. Veel pesticiden blijken bijvoorbeeld minder effectief te worden omdat plaagsoorten resistentie ontwikkelen tegen de chemische middelen.

Steeds meer ondernemers laten zien dat het anders kan. Bij een klimplantenkweker die gekozen heeft voor chemievrije plaagbestrijding bracht CLM de biodiversiteit in kaart. Naast de vele nuttige insecten, die de plaaginsecten in toom houden, kwamen we ook volop soorten tegen die van nature thuishoren in de omgeving: juffers, libellen, dag- en nachtvlinders, zweefvliegen, hommels, te veel om op te noemen. Samen aan de slag gaan loont.

In Wat is ...? gaan we met bekende en minder bekende mensen op zoek naar wat hen motiveert om te ontdekken of we elkaar van daaruit weer kunnen vinden. Waarom we dit doen lees je in De ontdekking van de ander. Bekijk ook de introductie tot de biodiversiteitreeks of het overzicht van de serie Wat is biodiversiteit?
Dit artikel afdrukken