Jaren geleden, tijdens een fietsvakantie in Costa Rica, maakten we een tocht per fluisterboot door het oerwoud. Een indrukwekkende ervaring vanwege de grote rijkdom en veelkleurigheid aan planten, dieren en insecten. Groot was onze verbazing toen de gids ons vertelde dat dit ogenschijnlijk onaangetast stukje tropisch regenwoud dertig jaar daarvoor nog een landbouwgebied was met veehouderij als belangrijkste tak.

Het secundaire oerwoud in Costa Rica illustreert voor mij de veerkracht van de natuur, een veerkracht die je terugziet op allerlei niveaus. Op genetisch niveau in de tientallen, misschien wel honderden mutaties per generatie bij micro- en hogere organismen, waardoor die zich steeds kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. Op niveau van soorten, die erin slagen om sterker terug te komen, na te zijn gedecimeerd door virusziekten en/of vervuiling.

Zo kunnen bodemorganismen bijvoorbeeld een reductie tot 90 procent te boven komen, volgens Herman Eijsackers in een artikel van Vork. Een ander voorbeeld zijn de grote sterns, van wie de populatie meer dan gehalveerd was door de vogelgriep. Dit jaar hebben ze een spectaculaire comeback gemaakt – op Texel althans. Mardik Leopold van Wageningen Marine Research toonde zich in het programma Vroege Vogels enorm verbaasd over de veerkracht van deze vogels.

Die natuur krijgen we niet terug ook al plaggen we nog zoveel heide af met draglines en kappen we nog zoveel bomen om natuurakkers te creëren voor het korhoen
Pijl van de tijd
Op het niveau van ecosystemen is het Costa Ricaanse oerwoud een mooi voorbeeld van de veerkracht van de natuur. Toch zal de soortenrijkdom in het secundaire oerwoud nooit identiek worden aan die van het ongerepte oerwoud. Overigens is die staat van ‘ongereptheid’ ook maar betrekkelijk, gezien de invloed van de mens vanaf de prehistorie tot nu. Dat heeft te maken met de Arrow of Time – de Pijl van de Tijd – een concept dat in 1927 werd gemunt door de Britse astrofysicus Arthur Eddington. Hij wordt aangehaald door de Leuvense hoogleraar geologie Manuel Sintubin in zijn onvolprezen essay ‘Wij, Aarde’ (2022) over klimaatverandering. Langs de pijl van de tijd kijken we vanuit een bekend, onveranderlijk verleden in het heden naar een toekomst, die zich kenmerkt door toenemende willekeur en onvoorspelbaarheid.

De pijl van de tijd leert dat er geen weg terug is naar het verleden. Volgens Sintubin komt het dan ook bizar over – zeker voor een geoloog – dat de pre-industriële wereld als referentie wordt gebruikt in het klimaatdebat en het internationale klimaatbeleid. Dat geldt mijns inziens evenzeer voor een natuur- en biodiversiteitsbeleid dat de boerenlandnatuur van voor de agrarische revolutie als referentie neemt. Die natuur krijgen we niet terug ook al plaggen we nog zoveel heide af met draglines en kappen we nog zoveel bomen om natuurakkers te creëren voor het korhoen. Zoals u in het linkje kunt lezen, betekent het verwijderen van strooisel en stobben dat de winterslaapplaatsen van de reptielen worden vernietigd. Die bevinden zich namelijk in de weggegraven strooisellaag.

Vijf keer welvarender
Om te beginnen zijn we met bijna vier keer zoveel mensen, die vijf keer welvarender zijn geworden dan hun (bet)overgrootouders van eind 19e, begin 20ste eeuw. Het aantal mensen werkzaam in de landbouw is de laatste anderhalve eeuw gedaald van 3,5 miljoen tot 50.000 met de bijbehorende veranderingen in het landschap als gevolg van schaalvergroting en modernisering.

Op de tweede plaats hebben we te maken met klimaatverandering, waardoor onder meer de soortensamenstelling in de Waddenzee verandert. Voor een deel omdat het water warmer wordt, voor een deel ook omdat er minder zoet water de Waddenzee in stroomt, omdat het peil in het IJsselmeer is verhoogd om de effecten van drogere zomers tegen te gaan. Ook op land zien we een geleidelijke verschuiving van zuid naar noord als gevolg van klimaatverandering. Zo blijken ooievaars steeds minder zin te hebben in de lange tocht naar hun overwinteringsgebieden in Mali, omdat ze hier nog voldoende voedsel kunnen vinden.

De nadruk op behoud van soorten en zelfs herintroductie ervan, zoals in het Nederlandse natuurbeleid kan zo wel eens contraproductief uitpakken voor de ontwikkeling van veerkrachtige ecosystemen
Invasieve exoten
Op de derde plaats tenslotte ondervinden inheemse soorten steeds vaker concurrentie van exoten, soorten die niet op eigen kracht hierheen zijn gekomen, maar als trofee, handelswaar of verstekeling door mensen zijn meegenomen naar onze contreien. Als ze invasief zijn, moeten ze worden bestreden, maar daar komt weinig van terecht. Bij mij voor de deur, aan de waterkant bivakkeert een koppeltje nijlganzen dat ieder jaar drie legsels produceert, waarvan toch gauw zeven of acht nakomelingen de puberleeftijd bereikt, de leeftijd waarop ze geslachtsrijp zijn. Officieel moet de nijlgans als invasieve exoot bestreden worden, maar dat gebeurt niet of nauwelijks. Evenmin trouwens als bij die andere invasieve exoten, zoals de Amerikaanse rivierkreeft, de halsbandparkiet en de grote berenklauw.

Al met al maakt de Pijl van de Tijd het herstel van de soortenrijkdom van het boerenland en de woeste gronden van eind 19e eeuw tot een onbegonnen zaak. Sommige soorten van vroeger laten zich goed herintroduceren zoals de bever of komen op eigen kracht hierheen zoals de zeearend en de wolf, maar bij andere, zoals het korhoen, lijkt herintroductie een hopeloze zaak. En dan nog, de bever, de zeearend en de wolf komen in een heel andere omgeving terecht dan hun verre voorouders.

Functionele diversiteit
De nadruk op behoud van soorten en zelfs herintroductie ervan, zoals in het Nederlandse natuurbeleid kan zo wel eens contraproductief uitpakken voor de ontwikkeling van veerkrachtige ecosystemen. Een bepaalde functie hoeft niet altijd door dezelfde soort te worden vervuld, schrijven Jeanne Chambers en haar collega’s van het Amerikaanse ministerie van Landbouw in een artikel in Frontiers van een paar jaar geleden. Voor de veerkracht van een ecosysteem is niet zozeer van belang welke soorten er deel van uitmaken als wel dat de essentiële functies worden vervuld. Moeten we, met andere woorden, niet meer nadruk leggen op functionele diversiteit, op de functies die binnen een ecosysteem worden vervuld, al dan niet door (invasieve) exoten.

Uit datzelfde artikel blijkt trouwens ook dat er geen eenvoudig antwoord is op de vraag hoe je veerkrachtige ecosystemen kunt creëren die meebewegen met veranderingen. Chambers c.s. hebben het over ‘managing for adaptive capacity’ en noemen vervolgens
Als beheerder zou je ook veel meer op je handen moeten gaan zitten en vertrouwen op de veerkracht van ecosystemen om verstoringen het hoofd te bieden
een aantal onderdelen van zo’n strategie, maar het blijft allemaal wel een beetje vaag. Wat me wel duidelijk wordt uit hun artikel is dat een veerkrachtig en divers ecosysteem ook een zekere omvang moet hebben.

Voor Nederland zou dat betekenen dat de nadruk moet komen te liggen op onze grote, unieke natuurgebieden zoals de Waddenzee, de Oosterschelde (met Voordelta) en de Biesbosch en minder op de ‘postzegels’. Als beheerder zou je ook veel meer op je handen moeten gaan zitten en vertrouwen op de veerkracht van ecosystemen om verstoringen het hoofd te bieden. Afhankelijk van de veerkracht van het systeem zou je ook andere functies toe kunnen laten zoals recreatie en meer of minder extensieve vormen van land- en bosbouw en visserij. Kortom, een veerkrachtige natuur voor een veerkrachtige samenleving.

In Wat is ...? gaan we met bekende en minder bekende mensen op zoek naar wat hen motiveert om te ontdekken of we elkaar van daaruit weer kunnen vinden. Waarom we dit doen lees je in De ontdekking van de ander. Bekijk ook de introductie tot de biodiversiteitreeks of het overzicht van de serie Wat is biodiversiteit?
Dit artikel afdrukken