Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie (EU) is voor velen een dankbaar onderwerp om hun ongenoegen over te uiten, al was het maar omdat er zoveel geld in omgaat (zo’n 30% van de EU-begroting). Om dezelfde reden worden aan het GLB vaak veel effecten toegeschreven, die bij nadere analyse niet terecht zijn. Zo zou het GLB de schaalvergroting in de primaire landbouw hebben aangejaagd, terwijl tot 1992 met de prijsondersteuning het GLB juist een vertragend effect hierop had. Veel kleinere bedrijven konden langer in bedrijf blijven dan zonder het GLB het geval zou zijn geweest.
Een recent artikel in Nature Food doet een nieuwe duit in het zakje. Volgens dit artikel heeft het GLB grote invloed op het voedselsysteem van de EU (“The European Union’s Common Agricultural Policy strongly influences the European Union’s food system via agricultural subsidies”) en het huidige systeem zou dierlijke eiwitten bevoordelen (“… that current allocation favours animal-based foods, which uses 82% of the European Union’s agricultural subsidies (38% directly and 44% for animal feed)”).
Ook stelt het artikel: “the CAP supports high-emissions livestock farming through various mechanisms, including direct payments, commodity support for livestock products (for example, border tariffs) or explicit support linked to the production or consumption of livestock products (for example, coupled support, subsidies for investments and improvements on farms, EU School Milk Scheme)”. Door deze directe en indirecte steun voor de veeteeltsector zijn de emissies van broeikasgassen en stikstof veel groter dan ze zonder steun zouden zijn geweest, aldus het artikel.
Ontkoppelde steun
Op de analyse van de auteurs is veel af te dingen. Ongeveer 75% van de EU-steun in het kader van het GLB bestaat uit ontkoppelde hectaresteun. Dit betekent dat de boer inkomenssteun per hectare ontvangt die bijna volledig is losgekoppeld van wat de boer met die hectare doet. Het maakt niet uit of hij/zij die hectare bebouwt met gewassen of besluit er koeien te laten grazen. Voor elke hectare die de boer beheert, is er wél de voorwaarde om die hectare in goede staat te houden (maar dat kan ook zonder productie).
Deze ontkoppeling van steun is een van de belangrijkste aanpassingen van het GLB sinds de zogenaamde Fishler Midterm Review van 2003, nu meer dan 20 jaar geleden. De basis voor de ontkoppeling is gelegd bij de zogenaamde Mac Sharry-hervorming van het GLB in 1992, toen voor een aantal akkerbouwgewassen en voor rundvlees de prijssteun werd vervangen door – toen nog – gekoppelde hectarepremies.
Het feit dat de steun ontkoppeld is, haalt de bodem onder de analyse weg in het artikel. De suggestie van het artikel is immers dat de €57 miljard aan GLB-steun (2013) de veehouderij bevoordeelt.
Randvoorwaarden
Maar als er geen verband is tussen steun en productie (ontkoppeling) is een dergelijke causaliteit niet vast te stellen. De denkfout van de auteurs is dat ze ervan uitgaan dat de steun die boeren krijgen ook de reden is voor hun productie. In deze redenatie leidt meer steun tot meer productie. Zo’n redenering gaat niet alleen voorbij aan het feit dat de steun ontkoppeld is, maar ook aan andere factoren die van invloed zijn op de productie, zoals ligging van het bedrijf (grond!) en marktvraag. Het GLB ondersteunt boeren op basis van hun grondbeheer en niet op basis van hun productie. Dan kan het nog steeds zo zijn dat er méér geld gaat naar gebieden die worden ingezet ten behoeve van dierlijke productie. Zo kent de EU grote gebieden – de zogenaamde benadeelde gebieden – die enkel geschikt zijn voor (extensieve) beweiding, zoals berghellingen. Dit is echter níét het gevolg van het bevoordelen van dierlijke productie.
Plantaardiger onomstreden
De noodzaak om in de EU over te gaan naar een dieet dat veel plantaardiger is dan nu, is onomstreden. Om een dergelijk doel te bereiken is het noodzakelijk om binnen het hele voedselsysteem de juiste instrumenten in te zetten of bestaande aan te passen. Dan betekent dat ook de analyse hoe instrumenten uitpakken juist moet zijn.
Ook voor het GLB geldt dat het zinvol is om na te denken over de vraag hoe het instrumentarium van het GLB kan bijdragen aan een overgang naar meer plantaardige productie en het verminderen van emissies. Misschien zou de steun uit het GLB juist weer gekoppeld moeten worden en dan alleen aan plantaardige productie. Zo’n discussie over het GLB kan overigens niet los worden gezien van het bredere milieubeleid in de EU (bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water) of van beleid dat zich richt op consumptie. De discussie heeft zeker geen baat bij analyses die onjuist zijn en zo ook het zicht op goede oplossingen wegnemen.
Dit artikel afdrukken
Ook stelt het artikel: “the CAP supports high-emissions livestock farming through various mechanisms, including direct payments, commodity support for livestock products (for example, border tariffs) or explicit support linked to the production or consumption of livestock products (for example, coupled support, subsidies for investments and improvements on farms, EU School Milk Scheme)”. Door deze directe en indirecte steun voor de veeteeltsector zijn de emissies van broeikasgassen en stikstof veel groter dan ze zonder steun zouden zijn geweest, aldus het artikel.
Ontkoppelde steun
Op de analyse van de auteurs is veel af te dingen. Ongeveer 75% van de EU-steun in het kader van het GLB bestaat uit ontkoppelde hectaresteun. Dit betekent dat de boer inkomenssteun per hectare ontvangt die bijna volledig is losgekoppeld van wat de boer met die hectare doet. Het maakt niet uit of hij/zij die hectare bebouwt met gewassen of besluit er koeien te laten grazen. Voor elke hectare die de boer beheert, is er wél de voorwaarde om die hectare in goede staat te houden (maar dat kan ook zonder productie).
Deze ontkoppeling van steun is een van de belangrijkste aanpassingen van het GLB sinds de zogenaamde Fishler Midterm Review van 2003, nu meer dan 20 jaar geleden. De basis voor de ontkoppeling is gelegd bij de zogenaamde Mac Sharry-hervorming van het GLB in 1992, toen voor een aantal akkerbouwgewassen en voor rundvlees de prijssteun werd vervangen door – toen nog – gekoppelde hectarepremies.
Het feit dat de steun ontkoppeld is, haalt de bodem onder de analyse weg in het artikelDe 'ontkoppeling' kwam er in 2003 niet zonder slag of stoot en in eerste instantie hadden lidstaten nog de mogelijkheid om een deel van de steun wél gekoppeld te houden. Anno 2013, het jaar waar in het artikel de berekeningen voor zijn gemaakt, is het overgrote deel van de steun echter ontkoppeld. Dit is ook erkend, bijvoorbeeld door de WTO, en door de OESO in haar monitoring en evaluatie van het EU-landbouwbeleid (volgens een internationaal geaccepteerd Producer Subsidy Equivalent-classificatiesysteem). Er is ook wetenschappelijk onderzoek dat bevestigt dat de directe betalingen van de EU minimaal verstorend zijn.
Het feit dat de steun ontkoppeld is, haalt de bodem onder de analyse weg in het artikel. De suggestie van het artikel is immers dat de €57 miljard aan GLB-steun (2013) de veehouderij bevoordeelt.
Randvoorwaarden
Maar als er geen verband is tussen steun en productie (ontkoppeling) is een dergelijke causaliteit niet vast te stellen. De denkfout van de auteurs is dat ze ervan uitgaan dat de steun die boeren krijgen ook de reden is voor hun productie. In deze redenatie leidt meer steun tot meer productie. Zo’n redenering gaat niet alleen voorbij aan het feit dat de steun ontkoppeld is, maar ook aan andere factoren die van invloed zijn op de productie, zoals ligging van het bedrijf (grond!) en marktvraag. Het GLB ondersteunt boeren op basis van hun grondbeheer en niet op basis van hun productie. Dan kan het nog steeds zo zijn dat er méér geld gaat naar gebieden die worden ingezet ten behoeve van dierlijke productie. Zo kent de EU grote gebieden – de zogenaamde benadeelde gebieden – die enkel geschikt zijn voor (extensieve) beweiding, zoals berghellingen. Dit is echter níét het gevolg van het bevoordelen van dierlijke productie.
De denkfout van de auteurs is dat ze ervan uitgaan dat de steun die boeren krijgen ook de reden is voor hun productieDe ontkoppelde steun (maar deels ook de nog steeds bestaande, zij het beperkte, gekoppelde steun) is onderworpen aan randvoorwaarden (versterkte conditionaliteit), waarbij de eisen van goede landbouwpraktijken leiden tot een positievere milieu-impact dan anders het geval zou zijn. Bovendien wordt ongeveer een derde van de ontkoppelde steun verleend in het kader van de ecoregeling: boeren ontvangen deze alleen als ze milieuvriendelijke landbouwpraktijken op hun bedrijf toepassen die leiden tot lagere milieuemissies.
Plantaardiger onomstreden
De noodzaak om in de EU over te gaan naar een dieet dat veel plantaardiger is dan nu, is onomstreden. Om een dergelijk doel te bereiken is het noodzakelijk om binnen het hele voedselsysteem de juiste instrumenten in te zetten of bestaande aan te passen. Dan betekent dat ook de analyse hoe instrumenten uitpakken juist moet zijn.
Ook voor het GLB geldt dat het zinvol is om na te denken over de vraag hoe het instrumentarium van het GLB kan bijdragen aan een overgang naar meer plantaardige productie en het verminderen van emissies. Misschien zou de steun uit het GLB juist weer gekoppeld moeten worden en dan alleen aan plantaardige productie. Zo’n discussie over het GLB kan overigens niet los worden gezien van het bredere milieubeleid in de EU (bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water) of van beleid dat zich richt op consumptie. De discussie heeft zeker geen baat bij analyses die onjuist zijn en zo ook het zicht op goede oplossingen wegnemen.
Leiden en Wageningen
Het onderzoek in Nature Food werd gedaan door een team van onderzoekers op het gebied van milieu- en klimaatbeleid van de Universiteit van Leiden: Anniek Kortleve, José Mogollón en Paul Behrens, met medewerking van de Britse onderzoeker Helen Harwatt van Chatham House, Royal Institute of International Affairs (London).
Roel Jongeneel en Petra Berkhout zijn verbonden aan Wageningen Economic Research van Wageningen University.
Op Foodlog ontstond eerder deze week al een scherpe discussie over het werk van de Leidse onderzoekers.
Het onderzoek in Nature Food werd gedaan door een team van onderzoekers op het gebied van milieu- en klimaatbeleid van de Universiteit van Leiden: Anniek Kortleve, José Mogollón en Paul Behrens, met medewerking van de Britse onderzoeker Helen Harwatt van Chatham House, Royal Institute of International Affairs (London).
Roel Jongeneel en Petra Berkhout zijn verbonden aan Wageningen Economic Research van Wageningen University.
Op Foodlog ontstond eerder deze week al een scherpe discussie over het werk van de Leidse onderzoekers.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Wiebren, ik haal daar vooral uit dat het een kwestie is van vaststellen van wat je wilt. Dan pas kun je bepalen wat 'het beste' is.
Het gaat dus altijd om het perspectief. De cijfers volgen daaruit en niet omgekeerd.
Ik ben wel benieuwd wat je er uithaalt Dick.
Overigens is er vroeger natuurlijk niet gemeten aan de methaanemissie per koe, en ook tegenwoordig gebeurt dat maar deels.
Dank Wiebren! Daar leren we iets van.
Je vraagt om aanvulling in #21 Dick. Ik refereer aan het rapport wat door Karin Groenestein en Theun Vellinga is opgeleverd in 2023 in opdracht van Duurzame Zuivelketen (rapport 1384).
Daarin staat bijv. figuur S.1 in de samenvatting die een 'reconstructie' bevat van de jaarlijkse methaanemissie van de Nederlandse melkveehouderij (incl. bijbehorend jongvee) in de periode van 1950 tot 2019. Ook zijn er scenarioberekeningen gemaakt voor de periode t/m 2050, uiteraard vanwege het klimaatakkoord van Parijs.
Naast de aanvulling ook wat toelichting en inhoudelijke reactie, dat kan ik toch niet laten.
Het is een interessant rapport. Niet alleen vanwege de reconstructie (de auteurs wagen zich ook aan koeien en rantsoenen van 1900-1950) en het rekenwerk (met behoorlijk wat koe-model aannames daarin) maar ook omdat er voor elk wat wils in zit. Veel figuren zijn uitgesplitst.
Een leuke is bijvoorbeeld figuur 5 (blz 19) waarin het aantal koeien, de totale hoeveelheid geproduceerde melk en de totale emissie van CH4 (methaan) zijn uitgebeeld. Daarin is te zien dat het aantal koeien in 1950 en 2015 vergelijkbaar is. Daartussen zit natuurlijk de groei van de melkveestapel en de beperking daarvan via de melkquotering (1984-2015). Het aantal koeien in 1950 is op 100% gezet. In 2015 zijn er ongeveer net zoveel koeien. Maar de methaanemissie ligt op 150%. En de melkproductie richting 275%.
Daarnaast worden ook de efficiëntiegetallen getoond en zie je dat de methaanemissie per koe omhoog gegaan is, net als de melkproductie per koe, de voerefficientie per koe en de methaanemissie per kg meetmelk juist is gedaald.
Afhankelijk van wie er kijkt naar zulke figuren komen er andere dingen naar voren. Veel mensen in de sector zullen het vooral hebben over de fenomenale sprong in efficiëntieverbertering. Veel meer melk met minder koeien en minder emissie per kilo (meet)melk. Dit is het succesverhaal van de landbouw in ons land. In de rest van het rapport wordt er ook ingegaan op scenario's om een reductie te bereiken van methaan, want dat staat immers in de Global Methane Pledge.
Wat mij het meest opvalt is dat de koeien in 1950-1970 minder methaan per koe uitstootten.
Wat die koeien kenmerkte was veel weidegang, weinig drijfmest en relatief weinig melk. Precies die koeien die op andere plekken in de wereld ook vandaag de dag de laagste emissie van methaan per koe combineren met de laagste emissie per kg melk. (Nw. Zeeland en Ierland bvb). Dit is iets waar de auteurs overigens met geen woord over reppen.
Na 1970 en zeker tijdens de melkquotering zijn 'we' de koeien efficiënter gaan voeren (meer verteerbaar voer, meer melk per koe enz) en is de methaanemissie per koe gestegen. Nu moeten de processen in de koeien (vertering) en de mest nog wat meer 'getweaked' worden en dan het liefst met de dwang van overheid en bedrijfsleven....(het advies is dus verder verlagen de emissie per kilo meetmelk).
Daar schiet het rapport volgens mij uit de bocht, want nadat de auteurs stellen dat er een grote potentie is om broeikasgasemissie in de melkveehouderij te verminderen, wordt er daarna gezegd:
"Waar in het verleden de verbetering van de productiviteit en de verteerbaarheid van het voer de belangrijkste factoren waren die de methaanemissie deden dalen, zijn de maatregelen voor de toekomst vooral gericht op het beïnvloeden van de processen bij de vertering van het voer in het dier en op de processen bij de afbraak van mest in de stal en opslag."
'Grappig' is dan weer dat dezelfde auteurs in opdracht van LNV in 2022 een boekje uitbrachten waarin ze schrijven dat je het best naar de totale hoeveelheid methaanemissie in de atmosfeer kunt kijken in het hoofdstuk "Welke maat is nu beter om de opwarming van een gas te bepalen GWP100 of GWP*?"
Anniek Kortleve, zou je iets inhoudelijker op de kritiek willen ingaan? Misschien is de reactie van biologische en plantaardige boerin Gerdine Kaptijn in #26, wel het mooiste vertrekpunt.
Wat zou je haar antwoorden als je geen methodologische opmerking zou maken?