Ethisch uitgangspunt bij gewasbescherming zou moeten zijn: waarom zouden we pesticiden gebruiken met alle nadelige gevolgen voor de biosfeer, als er effectieve, milieuveilige, niet giftige alternatieven zijn. Te vaak wordt de volgende redenering gebruikt om de toepassing van pesticiden te rechtvaardigen: de landbouw moet 10 miljard mensen voeden in 2015, dus moet de voedselproductie sterk toenemen en dat kan alleen worden bereikt met regelmatig gebruik van pesticiden. Deze redenering is te simpel, onjuist en misleidend. Te simpel omdat hij een veelheid aan andere benaderingen voor plaagbeheersing negeert. Onjuist omdat experimenten en publicaties van de laatste decennia laten zien dat er voldoende voedsel kan worden geproduceerd zonder pesticiden te gebruiken. Misleidend omdat een goed functionerende biosfeer met een grote biodiversiteit een vereiste is voor lange termijn duurzame voedselproductie. Verder is de redenering achter de noodzaak tot pesticidengebruik in de landbouw puur op de mens gericht en negeert het bestaansrecht van de andere 8-9 miljoen organismen.

de landbouw moet 10 miljard mensen voeden in 2015, dus moet de voedselproductie sterk toenemen en dat kan alleen worden bereikt met regelmatig gebruik van pesticiden. Deze redenering is te simpel, onjuist en misleidend
Een eerlijker én veiliger benadering voor mens en milieu zou zijn ons af te vragen: (1) hoe kunnen we een gezonde, goed functionerende, biodiverse biosfeer handhaven, (2) hoe kan er binnen zo’n goed functionerende biosfeer gezond voedsel worden geproduceerd en (3) wat voor gewasbeschermingsmethoden passen binnen zo’n voedselproductiesysteem?

Onderstaande ideeën en maatregelen kunnen leiden tot duurzame gewasbescherming die niet langer bepaald wordt door, of in belangrijke mate afhankelijk is van, pesticiden.

1. Van bestrijden naar voorkomen
Goede inspectie en quarantaine kunnen nieuwe ziekten, plagen en onkruiden voorkomen. Indien er toch ongewenste organismen Nederland binnenkomen, dient er geen uitroeiingscampagne te worden gestart met het frequent toepassen van pesticiden. Die campagnes zijn zelden een succes en leiden helaas tot het stopzetten van geïntegreerde bestrijdingsprogramma’s. Nederland (NVWA), Europa (EFSA, EPPO) en de wereld (FAO) zouden proactief moeten handelen in plaats van steeds in paniek branden te blussen met verkeerde middelen en methodes. Ten eerste zou een lijst opgesteld moeten worden met de meest waarschijnlijke exotische plaagorganismen die zich zullen vestigen. En ten tweede zou er voor elk van die organismen een lijst met niet-chemische beheersmaatregelen moeten worden opgesteld die voorkomt dat de nu in gebruik zijnde IPM (Integrated Pest Management, red) programma’s worden verstoord. Dit lijkt een enorme taak, maar als die over diverse wereldregio’s wordt verdeeld is hij zeker uitvoerbaar.

Stimuleer onderzoek naar (dis)-functioneren van ecosysteemdiensten gewasbescherming en bestuiving in de landbouw en de natuur. Herstel de ecosysteemdiensten preventie /reductie van plagen en bestuiving door het aanbrengen van voldoende “natuur” op het landbouwbedrijf (akkerranden, hagen), het voorkomen van emissie van pesticiden naar het milieu, het verminderen van pesticidevolumes (spuit zuinig) en door het verbieden van het gebruik van pesticiden die een sterk negatief effect hebben op de biodiversiteit op het land, in het water en in de bodem.

Goede inspectie en quarantaine kunnen nieuwe ziekten, plagen en onkruiden voorkomen
Zorg voor goed onderwijs over duurzame gewasbescherming op alle niveaus waar gewasbescherming ter sprake komt (van vakonderwijs tot en met universiteit). Leg daarbij grote nadruk op het voorkómen en duurzaam beheren van ziekten en plagen.

2. Van subsidiëren naar belasten van pesticiden
Verhoog de prijs van bestrijdingsmiddelen volgens het “de vervuiler betaalt” principe, dus middels het aanbrengen van een pesticidenbelasting zodat ook indirecte/externe kosten van het gebruik van deze middelen, zoals schade aan natuur en gezondheid, het belemmeren van de ecosysteemdiensten en de saneringskosten worden mee berekend. Het huidige “private baten – publieke kosten”-systeem is onethisch en onterecht: de industrie profiteert maximaal van de economische voordelen van pesticiden, maar wordt niet verantwoordelijk gehouden voor de kosten die gepaard gaan met het gebruik van pesticiden. Kosten-baten analyses van pesticiden laten meestal een verhouding van 1:2-4 zien als de externe kosten niet worden meegenomen in de berekening. Als de externe kosten wel zouden worden meegenomen dan zouden de baten in een aantal gevallen nog steeds positief zijn, maar in een groeiend aantal gevallen neutraal of zelfs negatief. Externe kosten van pesticiden zijn al sinds 1980 regelmatig gepubliceerd, maar hebben zelden geresulteerd in een hogere prijs voor pesticiden. Een eerste stap in de richting van “echte” kosten voor pesticiden zou dus het invoeren van een pesticidenbelasting kunnen zijn die afhankelijk is van de negatieve effecten op het milieu van een bepaald pesticide. Het resultaat van een realistische prijs zou ook een eerlijker concurrentie opleveren met andere, duurzame gewasbeschermingsmethoden. Daarnaast zou de pesticidenbelasting ingezet kunnen worden voor het ontwikkelen van nieuwe, niet-chemische gewasbeschermingsmiddelen, voor een onafhankelijke en gratis landbouwvoorlichtingsdienst, en voor het onderzoek genoemd onder de punten 1, 7, 10 en 11.

Een eerste stap in de richting van “echte” kosten voor pesticiden zou dus het invoeren van een pesticidenbelasting kunnen zijn die afhankelijk is van de negatieve effecten op het milieu van een bepaald pesticide
3. Bij beoordelingsinstantie voorrang geven aan Low Risk Substances (LRS) of een aparte sectie creëren voor beoordelen van die middelen
De EC zegt het opnemen van LRS als gewasbeschermingsproducten te willen stimuleren en hun gebruik te willen faciliteren. Helaas is daar 7 jaar na het verschijnen van de Sustainable Use Directive nog weinig of niets van terecht gekomen. Een eenvoudige maatregel die hier verandering in kan brengen is het met voorrang beoordelen van LRS met als argumenten dat dit voorkeursmiddelen zijn die zo snel mogelijk bepaalde pesticiden kunnen vervangen. Een alternatief is om bij de beoordelingsinstanties aparte, voldoende bemenste eenheden te formeren voor het beoordelen van deze middelen, met een eigen instroom en prioriteit op basis van indieningsdatum. Meer beoordelingscapaciteit die toegespitst is op de specifieke kenmerken van deze middelen zal leiden tot de broodnodige toepassing van dit aspect van de Directive. Vergroting van de beoordelingscapaciteit en een aparte sectie voor LRS binnen het CTGB lijkt sowieso verantwoord aangezien het aantal microbiële/botanische middelen met een aanvraag voor toelating nu al meer dan 50% uitmaakt van het totale aantal aanvragen.

4. Verkorten, vereenvoudigen en adequater maken van toelatingsprocedures voor LRS, en alle al beoordeelde 'oude LRS' op lijst van toegelaten LRS plaatsen
Verkort en vereenvoudig de toelating van de actieve stoffen van potentiële LRS waardoor die middelen sneller en goedkoper op de markt kunnen worden gebracht. Veel van die middelen zijn elders al beoordeeld, er is bekend dat ze effectief zijn en geen negatieve effecten hebben voor milieu en gezondheid. De EU beoordeling duurt nu 3-4 jaar, de nationale toelatingsbeoordeling voor een middel met LRS status moet daarna binnen 120 dagen plaatsvinden. De relatief kleine bedrijven die dit soort middelen produceren hebben vaak onvoldoende financiële ruimte voor een langdurige, kostbare EU toelating voor de actieve stof.

Voor microbiële middelen is een aanpassing van dossiervereisten hard nodig. De huidige eisen zijn inmiddels meer dan 25 jaar oud en zijn in feite aangepaste dossiervereisten die voor pesticiden worden gebruikt. Met de huidige kennis en ervaring kunnen er specifieke dossiervereisten voor microbiële middelen worden opgesteld die het voor aanvrager en beoordelaar veel duidelijker maken. De ervaring van het afgelopen decennium leert dat elke EFSA opinie concludeert dat er vele "data gaps and areas of concern” zijn voor vrijwel elk ingediend stuk over microbiële middelen, terwijl die middelen vervolgens door de risk managers van de EC worden toegelaten. Het is dus duidelijk dat er iets fundamenteels mis is met de dossiervereisten.

Verder kunnen alle 'oude LRS' (meer dan 100 middelen die eerder beoordeeld zijn en nu onder de definitie van LRS vallen) nu meteen op een lijst van toegelaten middelen met de officiële LRS status worden geplaatst.

Daarnaast lijkt het gezien de definitie van LRS niet nodig de middelen een regelmatige volledige herbeoordeling te laten ondergaan zoals bij pesticiden het geval is. Het is voldoende om een strategie te hanteren waarbij men er van uitgaat dat geen herbeoordeling van LRS nodig is tenzij ongewenste neveneffecten zijn geconstateerd.

Tenslotte zou aan het gebruik van deze middelen een positieve uitstraling gegeven kunnen worden zoals bijvoorbeeld de EPA USA doet (Safer Choice: Meets U.S. EPA Safer Product Standards) wat duidelijk in lijn is met het stimuleren en faciliteren van LRS waar Regulation EC 1107/2009 voor pleit. Op het label moet meteen te zien zijn dat het een LRS betreft, wat nu volgens 1107 verboden is. Een duidelijke, positieve LSR labelaanduiding is ontzettend belangrijk, want gebruikers kiezen middel vaak op basis van labelinformatie.

5. Gebruik maken van substitutieprincipe en comparative assessment
Maak veel meer gebruik van het substitutieprincipe, waarbij gekozen wordt voor toelating van het middel met de minste milieu- en gezondheidsschade als er diverse alternatieven beschikbaar zijn die economisch realistisch zijn. Europese wetgeving laat dit toe. Maak het mogelijk voor het CTGB om bepaalde nieuwe pesticiden niet toe te laten voor de Nederlandse markt als die middelen ecologische gewasbeschermingsprogramma’s / IPM-systemen negatief beïnvloeden of zelfs onmogelijk maken. Op dit moment ontbreekt het het CTGB aan wettelijk instrumentarium om actief bij te dragen aan het stimuleren van geïntegreerde teelt. Door recente toelating van verkeerde middelen zijn uitstekend werkende IPM-systemen in fruit- en kasteelten al om zeep geholpen!

Maak veel meer gebruik van het substitutieprincipe, waarbij gekozen wordt voor toelating van het middel met de minste milieu- en gezondheidsschade als er diverse alternatieven beschikbaar zijn die economisch realistisch zijn
De huidige toepassing van comparative assessment in Nederland is ingewikkeld, tijdrovend en niet gericht op het stimuleren en faciliteren van LRS. Het toepassen van de comparative assessment lijkt zelfs negatief uit te werken voor LRS aangezien pesticiden voor grote toepassingen met voorrang behandeld worden, terwijl er juist voor LRS die in kleinere teelten kunnen worden toegepast grote milieuwinst te behalen valt en IPM programma’s veilig gesteld kunnen worden. Met de volgende maatregelen zou de comparative assessment positief kunnen zijn voor LRS:
- EU harmonisering van de beoordelingscriteria i.p.v. nationale criteria
- Vereenvoudiging van de criteria, vooral van het CTGB-criterium dat er in verband met resistentie management 5 groepen middelen met een ander werkingsspectrum beschikbaar moeten zijn. Dit is vaak een moeilijk haalbaar criterium en lijkt ook overdreven, 3 alternatieven (waaronder ook niet-chemische alternatieven kunnen vallen) is voldoende. Voor biologische bestrijdingsmiddelen (inclusief microbiële middelen) is dat criterium overigens niet relevant omdat er zelden of nooit resistentie tegen dit soort middelen optreedt.
- Zo snel mogelijk een methode voor comparative assessment ontwikkelen waarbij hele IPM-systemen kunnen worden vergeleken. Kennelijk wordt dit op het moment niet mogelijk geacht vanwege de onmogelijkheid om economische aspecten van een puur chemisch programma te vergelijken met een IPM programma. Dit lijkt een nogal gezocht argument aangezien duizenden Nederlandse telers al meer dan 40 jaar lang IPM programma’s gebruiken, wat aantoont dat ze aantrekkelijker zijn dan een conventioneel pesticiden programma. Een oplossing zou kunnen zijn dat de NVWA samen met de sectoren een lijst van IPM programma’s maakt die al jaren goed werken. Zo’n programma kan dan worden gekenmerkt als betrouwbaar. Voor deze programma’s zouden geen nieuwe pesticiden moeten worden toegelaten die negatieve effecten hebben op niet-chemische elementen, en voor die pesticiden hoeft dan ook geen comparative assessment te worden uitgevoerd. We realiseren ons dat IPM programma’s regelmatig veranderingen ondergaan, maar een zich steeds verbeterend, milieuvriendelijk gewasbeschermingsprogramma mag en moet daarom niet buitenspel worden gezet.

Ga bedrijfsonafhankelijke ecologische plantenartsen opleiden en verstrek pesticiden alleen op recept van deze experts
6. Plantenartsen opleiden die pesticiden alleen op recept beschikbaar stellen als er geen andere alternatieven voor voorhanden zijn
Ga bedrijfsonafhankelijke ecologische gewasbeschermingsdeskundigen (plantenartsen) opleiden en verstrek pesticiden alleen op recept van deze experts wanneer toepassing noodzakelijk is en er geen alternatieven voorhanden zijn.

7. Opnieuw instellen van een onafhankelijke en gratis voorlichting
Op dit moment halen boeren en tuinders hun informatie rond bestrijding voornamelijk bij vertegenwoordigers van de pesticidenindustrie. Dit is een zeer ongewenste situatie aangezien die industrie gebaat is bij het verkopen van zoveel mogelijk pesticiden. Het is niet alleen ongewenst, maar ronduit bizar. Stel je voor dat je naar de farmaceutische industrie moet voor advies over medicijnen. Een ‘plantenarts’ kan een onafhankelijk, op de situatie toegeschreven advies leveren.

8. Voer IPM programma’s opnieuw in
Voer (onderdelen van) geïntegreerde bestrijdingsprogramma’s opnieuw in die eerder met succes in Nederland en Europa werden gebruikt (boomgaarden, wijngaarden, vollegrondteelten etc.). Er zijn tal van publicaties en rapporten beschikbaar met kant en klare IPM programma’s.

Twee voorbeelden van goed functionerende IPM programma’s die door toelating van “verkeerde” middelen niet langer worden gebruikt zijn IPM in fruit en IPM in vruchtgroenten. Fruitmot werd in de jaren 90 en begin jaren 2000 vooral bestreden met gebruik van baculovirus CpGV (Carpovirusine, Madex en Cyd-X), soms in combinatie met mating disruption technology met het fruitmotferomoon. Dit werd met groot succes op ca 60% van het appel-en peren-areaal toegepast. In de rest van het fruitareaal werd fruitmot chemisch bestreden met de middelen Stewart en Runner, soms in combinatie met het CpGV virus. Vroeger gebeurde dat met azinphos-methyl maar dat werkt niet meer vanwege resistentie. Vanaf 2012 zijn er 2 nieuwe middelen voor de fruitteelt toegelaten, Affirm en Coragen en in één jaar tijd is de hele markt voor virussen voor fruitmotbestrijding compleet verdwenen, telers grepen massaal weer terug naar pesticiden. Het huidige virusgebruik is misschien nog 1%.

Spintbestrijding in paprika en komkommer ging meer dan 40 jaar heel goed met de roofmijt Phytoseiulus persimilis. Met de komst van Floramite vanaf ca 2010, dat een hoge mortaliteit van de roofmijten veroorzaakt is het gebruik van roofmijten in komkommer en paprika weggezakt en werden goed werkende geïntegreerde systemen met belangrijke en efficiënte biologische bestrijders vervangen door pesticiden.

Bij toepassing van het substitution principle en na een comparative assessment zouden deze situaties niet zijn ontstaan.

9. Herstart IPM werkgroepen
Start werkgroepen per gewas, groep van gewassen en/of bedrijfsniveau met deelnemers uit diverse groepen (landbouwers, voorlichters, toeleverende industrie, afnemende industrie, landbouwinstituten, universiteiten en consumenten) die progressieve, nieuwe ecologische gewasbescherming ontwikkelen en op bedrijfsniveau toetsen (vergelijkbaar met de voormalige TNO werkgroep Geïntegreerde Bestrijding van Plagen).

10. Investeer meer in onderzoek naar IPM in het algemeen, en in het bijzonder in akkerbouw
Pas een onderzoeksmethode toe waarbij eerst op bedrijfs- en regioniveau wordt nagegaan wat de belangrijkste opbrengst beperkende factoren bij de verschillende gewassen zijn (systeembenadering), zoek dan via reductionistische deelprojecten uit hoe de plaagproblemen het best kunnen worden aangepakt en toets tenslotte op bedrijf/regioniveau of de oplossing juist is. Middels deze werkmethode voorkom je dat een plaagbeheersingsmethode in isolatie wordt bestudeerd en effecten als irrigatie, bodembewerking, waardplantresistentie en bemesting op de ontwikkeling van ziekten, onkruiden en plagen pas veel te laat een rol spelen.

Stimuleer onderzoek naar alternatieven voor pesticiden. Richt overheids-gefinancierd onderzoek alleen op het ontwikkelen van gewasbeschermingsmethoden die niet zijn gebaseerd op pesticiden en die pesticiden kunnen vervangen die nu IPM programma’s belemmeren of onmogelijk maken.

Zo lang brede toepassing van pesticiden is toegestaan, zal het onderzoek naar resistentieveredeling niet toenemen
11. Investeer meer in onderzoek naar resistentie tegen ziekten en plagen
Hoewel er al decennia lang over wordt gesproken, neemt het onderzoek naar resistentie tegen plagen nog steeds een bescheiden plaats in. Zo lang brede toepassing van pesticiden is toegestaan, zal het onderzoek naar resistentieveredeling niet toenemen. Onderzoek naar volledige resistentie tegen ziekten en plagen is tijdrovend en duur. Het is overigens zo dat binnen IPM programma’s het vaak voldoende is om te beschikken over gewassen die gedeeltelijk resistent zijn tegen een ziekte of plaag. Andere IPM maatregelen leveren aanvullende gewasbescherming. Een belangrijk voordeel van gedeeltelijke resistentie is ook nog eens dat het veel langer bruikbaar is dan volledige resistentie die vaak snel wordt doorbroken.

12. Optimaliseer productiesysteem door gebruik te maken van ecosysteemdiensten in plaats van eenzijdige concentratie op maximalisatie van productie
Er is nog maar zelden een inventarisatie gemaakt over de bijdrage die ecosysteemdiensten leveren aan het voorkomen van ziekten, plagen en onkruiden, aan bestuiving, aan waterzuivering en aan bodemverbetering in de landbouw. Zulk onderzoek is tijdrovend, maar zal bijvoorbeeld duidelijk maken hoe en welke plagen kunnen worden voorkomen en welke pesticiden natuurlijke vijanden, bestuivers en bodemverbeterende organismen het meest verstoren. Nu is door jarenlange frequente toepassing van pesticiden het functioneren van ecosysteemdiensten in belangrijke mate gefrustreerd, wat jaarlijks in miljarden euro’s verlies resulteert.

Epiloog
Het moet mogelijk zijn om in een periode van 15 à 20 jaar een volledig ecologische gewasbescherming te ontwikkelen, waarbij één derde van alle plagen onder de duim wordt gehouden met spontaan voorkomende en regelmatig geïntroduceerde biologische bestrijding. Nog eens één derde kan worden voorkómen door planten resistent te maken tegen plagen. Het resterende deel kan dan door een boeket van andere methoden worden voorkómen, zoals preventie, cultuurmaatregelen en slim gebruik van chemische verbindingen die al dan niet door de plant zelf worden aangemaakt bij aanval door een ziekte of plaag.

Maandag en dinsdag verschenen deel I en deel II in dit drieluik van evolutionair ecoloog professor Louise Vet en entomoloog professor em. Joop van Lenteren.
Dit artikel afdrukken