Avermaete pleit daarom voor een degelijke langetermijnvisie, die enerzijds urgentie weerspiegelt, maar anderzijds ook rekening houdt met het feit dat een boer niet van vandaag op morgen zijn hele bedrijfsvoering om kan gooien. Ook Louise Fresco en Dick Veerman stellen dat de Europese landbouw niet genoeg heeft aan polderen, maar dat er behoefte is aan structuurbeleid en aan leiderschap en regie. Laat ik, in aanvulling daarop, eens een poging wagen om een paar bouwstenen aan te geven voor zo’n langetermijnvisie. Geen afgerond verhaal, maar enkele gedachten op de vraag hoe we het ‘ontwrichte economische voedselsysteem’ (dixit Avermaete) uit zijn impasse kunnen halen en tegelijkertijd een leidraad kunnen ontwikkelen om de impact van de landbouw op het milieu te verminderen en voedselzekerheid te bevorderen.

Het enige dat Europa in de aanbieding heeft om politiek te bedrijven, naast wat medische zaken, is de landbouw
Internationale politiek
Naar mijn idee moeten we het boerenvraagstuk aanvliegen vanuit de ooit door Sicco Mansholt geformuleerde doelstelling om de agrarische productiecapaciteit in Europa in stand te houden en te moderniseren. Vanuit die doelstelling ben ik het eens met Rob de Wijk van HCSS als hij vaststelt dat voedsel ook een strategische waarde heeft als ruilmiddel voor grondstoffen. Tijdens het College Boer op de HAS in Den Bosch benadrukte hij dat de Europese Unie tegen een tekort aan grondstoffen aan gaat lopen, zeker als de economie gaat vergroenen. Die grondstoffen worden ook steeds vaker ingezet als politiek pressiemiddel. Als je in de nieuwe wereldorde wat wil bereiken zul je wederzijdse afhankelijkheid moeten creëren, aldus De Wijk. Het enige dat Europa in de aanbieding heeft om politiek te bedrijven, naast wat medische zaken, is de landbouw. Even kort door de bocht: Veilige babymelkpoeder ruilen tegen zeldzame aardmetalen uit China.

Of het zover gaat dat Europa agrarische producten kan gebruiken als ruil- c.q. pressiemiddel in de internationale politiek, weet ik niet. Wel denk ik dat het gezien de geopolitieke ontwikkelingen in ieder geval noodzakelijk is, dat Europa in staat is en blijft om voldoende calorieën, eiwitten en (micro)nutriënten te produceren om zijn eigen 450 miljoen inwoners van gezond en betaalbaar voedsel te voorzien. Op dit moment is de zelfvoorzieningsgraad voor de meeste producten nog boven de 100%, alleen voor maïs, oliehoudende zaden, suiker en rijst is de productiecapaciteit tussen de 10% (suiker) tot 60% minder dan de behoefte.

Dat lijkt gunstig, maar ik wil er twee kanttekeningen bij maken. De eerste is dat de Europese Unie momenteel al niet in staat is om voldoende nutriënten in de vorm van kunstmest te produceren om de agrarische productiecapaciteit in de benen te houden (zie bijvoorbeeld hier). De tweede kanttekening is de vraag of de landbouwproductie de komende 30 à 40 jaar op peil blijft als we te maken krijgen met weersextremen zoals stortbuien en langere periodes van droogte. Zorgen waren er vooral in Zuid- en Oost-Europa, maar deze herfst is gebleken dat ook in onze contreien het weer een forse spelbreker kan zijn.

Morele overwegingen
Vervlochten met die geopolitieke overwegingen zijn er wat mij betreft ook morele overwegingen om de agrarische productiecapaciteit in stand te houden. We kunnen wel heel romantisch doen over kleine boeren, maar de bottomline is dat de landbouw met name in Afrika en delen van Azië en Zuid-Amerika moet moderniseren. Niet alleen om de groeiende bevolking te voeden, maar ook als startmotor voor economische ontwikkeling van die landen. De geschiedenis leert dat geen enkel land welvarend is geworden als het grootste deel van de bevolking op het land werkt (zie bijvoorbeeld hier). Op Europa, en vooral op het noordwestelijke deel daarvan met zijn gunstige klimaat, gezonde bodems en uitstekende infrastructuur ligt daarom de morele plicht om in samenwerking met die landen de startmotor voor hun welvaart en welzijn aan te zwengelen.

Overheden hebben een enorme informatieachterstand als ze met hun planningsinstrumenten vooruit willen lopen op het resultaat van al die individuele beslissingen die op de markt worden genomen. Maar volgens Mazzucato betekent dat niet dat we de markt heilig moeten verklaren
Om allerlei redenen is het dus essentieel dat de Europese Unie zijn agrarische productiepotentieel in stand houdt en blijft moderniseren. Dat laatste is van belang omdat we ook een morele verplichting hebben ten opzichte van andere schepsels. Anders gezegd, er moet meer ruimte komen voor natuur en biodiversiteit en dat houdt in dat de productiviteit per hectare, per kubieke meter water, per kilo (kunst)mest en per gram bestrijdingsmiddel moet stijgen. Of, zoals Andrew Balmford een paar jaar geleden stelde in een interview dat ik met hem had: “The more you produce per hectare, the more space is left for nature.”

Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid was vanouds gericht op het in stand houden en moderniseren van de agrarische productiecapaciteit in Europa. In de jaren ‘60 en ‘70 lag de nadruk op het veiligstellen van de productie van goedkoop voedsel, onder andere door met garantieprijzen het inkomen van de boer op peil te houden. De daaruit voortvloeiende boterbergen, melk- wijn- en olijfolieplassen en uit hun voegen barstende graansilo’s leidden in de jaren tachtig tot quoteringen en subsidie om landbouwgrond braak te leggen. In de jaren ‘90 werd prijssteun vervangen door inkomenssteun in de vorm van hectarepremies, die op hun beurt sinds de eeuwwisseling steeds verder werden opgetuigd met allerlei regelingen voor groene diensten.

Onbedoeld illustreert het landbouwbeleid van de afgelopen dertig jaar daarmee een fenomeen dat Mariana Mazzucato beschrijft in haar recent verschenen artikel “Governing the economics of the common good: from correcting market failures to shaping collective goals”. Daarin beschrijft zij hoe zeer het overheidsbeleid de afgelopen decennia is gestoeld op de veronderstelling dat de markt leidend moet zijn. Een veronderstelling die is gebaseerd op het idee dat de optelsom van individuele belangen als vanzelf leidt tot welvaart voor allen. Volgens die visie dient de overheid zich te beperken tot het corrigeren van de negatieve effecten van deze optelsom van individuele belangen en het opvullen van de gaten die de markt laat vallen.

Marktwerking
Nu is er ongetwijfeld veel te zeggen voor marktwerking. Ervaringen met het ‘reëel bestaande socialisme’ hebben laten zien dat overheden een enorme informatieachterstand hebben als ze met hun planningsinstrumenten vooruit willen lopen op het resultaat van al die individuele beslissingen die op de markt worden genomen. Maar dat betekent nog niet, aldus Mazzucato, dat we de markt heilig moeten verklaren. Integendeel zelfs. Juist als het gaat om ‘the common good’ – vrij vertaald het brede welvaartsbegrip – is het aan de overheid om de leiding te nemen door a. te formuleren wat ‘common good’ is en b. maatregelen te nemen om de economie die richting op te sturen.

We kunnen er gevoeglijk vanuit gaan dat het in stand houden en de duurzame modernisering van de agrarische productiecapaciteit in Europa een gemeenschappelijk doel is. We zouden er zelfs aan toe kunnen voegen dat de agrarische productiecapaciteit zodanig moet zijn dat ieder van de ca. 360 miljoen Europeanen dagelijks een gezond eetpatroon kan volgen, zeg maar de Schijf van Vijf. De vraag is dan welk beleid nodig is om die ‘common objectives’ dichterbij te brengen.

Mazzucato: “Putting the common good at the heart of governance empowers and encourages governments, business and civil society to actively shape markets and to incorporate public value into the coordination required to meet common objectives.

A New Farm Economy
Een mogelijk antwoord is een paar jaar geleden geformuleerd door Elisabeth Warren, Amerikaans senator en in 2019 een van de Democratische kandidaten voor het presidentschap. Geïnspireerd door de New Deal van Franklin D. Roosevelt uit de jaren dertig schreef ze een notitie over ‘A New Farm Economy’. Een landbouwbeleid dat primair stuurt op aanbod. Quoteren dus, maar dan in combinatie met bodemprijzen, zodat de boer een redelijk inkomen kan verdienen.

Warren wil dat voor elkaar krijgen door een garantieprijs te bieden die de kosten van de productie dekt, inclusief de kosten voor milieumaatregelen. Daartoe biedt de overheid de boeren een lening aan (zonder regres), die het grootste deel van de productiekosten dekt. In wezen is dat een aanbod om hun producten tegen kostprijs te kopen als de boer geen betere prijs kan krijgen op de markt. Boeren kunnen die lening na de oogst terugbetalen uit de opbrengst die ze op de markt hebben gekregen.

Als de markt te weinig heeft opgeleverd, worden de producten, het onderpand van de lening, verbeurd verklaard en vallen ze toe aan de overheid, die ze van de markt haalt. Door het verdwijnen van het aanbod, stijgt de prijs. Lopen de prijzen te ver op, dan brengt de overheid de producten uit de opslag weer op de markt waardoor de prijzen weer dalen. Om overproductie te voorkomen, kunnen boeren ook land uit productie nemen en tegen een jaarlijkse vergoeding bestemmen voor natuur- en landschapsbehoud.

Alleen als we ook afscheid nemen van valse tegenstellingen zoals ondernemerslandbouw versus boerenlandbouw en de bijbehorende karikaturen kunnen we komen tot een langetermijnvisie die (jonge) boeren weer perspectief biedt
Haken en ogen
Vanzelfsprekend zitten er veel haken en ogen aan een dergelijk systeem en zeker aan de uitvoering ervan. Het voordeel ervan is wel dat de overheid kan sturen op voldoende productiecapaciteit en ondertussen de markt zijn werk laat doen. Met als bijkomend voordeel dat daardoor ook de financiële ruimte kan worden gecreëerd om te investeren in duurzame modernisering. Een ander voordeel is dat de overheid reserves kan opbouwen voor het geval dat voedselketens ernstig verstoord raken door oorlogsgeweld, exportbelemmeringen of natuurrampen.

Verder zou het interessant zijn om na te gaan of je het ‘overschot’ dat de overheid (of een daaraan gelieerde publieke onderneming) van de markt haalt, kunt gebruiken voor het bevorderen van een gezond eetpatroon. Bijvoorbeeld via schoolmaaltijden of via gesubsidieerde volkskantines (mensa’s), waar mensen tegen gereduceerd tarief dagelijks een voedzame maaltijd kunnen nuttigen. Op die manier hou je niet alleen de productiecapaciteit in stand, maar lever je ook een bijdrage aan het ‘common objective’ van een gezonde(re) bevolking.

Een langetermijnvisie die perspectief biedt
Nogmaals, genoemde ideeën en suggesties voor een ander landbouwbeleid zijn panacee noch blauwdruk. Het enige dat ik ermee wil bereiken is dat we de problemen (uitdagingen?) in de landbouw eens op een andere manier aanvliegen. Alleen als we ook afscheid nemen van valse tegenstellingen zoals ondernemerslandbouw versus boerenlandbouw (dixit JD van der Ploeg) en de bijbehorende karikaturen kunnen we komen tot een langetermijnvisie die (jonge) boeren weer perspectief biedt.


Dit artikel afdrukken