De meeste weidevogels zijn de afgelopen decennia sterk achteruitgegaan. Mede daarom is agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) vaak bekritiseerd als weinig effectief, in tegenstelling tot het beheer door natuurorganisaties in reservaten, dat wel succesvol zou zijn. Dit zwart-wit beeld klopt niet, betogen Wouter van der Weijden en Adriaan Guldemond op basis van recente cijfers voor Noord-Holland. De zware vorm van ANLb doet het niet slechter dan het reservaatbeheer. Het eerste artikel ging over de geschiedenis van het agrarisch natuurbeheer en over de methode van het gebruikte onderzoeksrapport. In dit artikel de resultaten.
Aantallen
Eerst de totale aantallen voor de provincie Nood-Holland. In de periode 2018-20201 blijkt de kievit met 7.430 territoria de talrijkste soort (23%), gevolgd door de grutto (5.236, 16%), de scholekster (4.956, 15%), de krakeend (3.861, 12%) en de tureluur (3.141, 10%).
Dichtheden in gebieden
Dan de dichtheden. Er blijkt een grote variatie te zijn tussen gebieden: van 13,5 territoria per 100 ha in het gebied rond Uithoorn tot 101,5 territoria per 100 ha in de omgeving van het Alkmaardermeer.
Dichtheden per categorie grasland
De dichtheden van weidevogels zijn, zoals te verwachten viel, significant het laagst in de categorie “gangbaar beheerd land”: 27 territoria per 100 ha. De dichtheden in licht ANLb zijn met 46,4 territoria per 100 ha weliswaar aanmerkelijk hoger, maar die in zwaar ANLb zijn (significant) nog twee keer zo hoog: 94,5/ha. En de dichtheden in reservaten zijn gemiddeld nog wat hoger: 106,8 /ha, al is dit verschilt niet significant.
Maar dichtheden zeggen niet alles over de effectiviteit, want voor zowel ANLb als reservaatbeheer zijn doorgaans gebieden en percelen gekozen waar toch al veel weidevogels zaten. Wat meer zegt, zijn trends.
Trends per soort
Trends voor heel Noord-Holland zijn voor 10 soorten bepaald van 1990 tot 2021 in 23 gebieden (meetnetplots). Deze trends zijn niet allemaal om vrolijk van te worden.
Van de steltlopers zijn de grutto, kievit en scholekster in aantal gehalveerd. De tureluur is per saldo gelijk gebleven.
Wat betreft de eenden: de kuifeend, slobeend en krakeend kwamen in 1990 voor in relatief lage aantallen. De slobeend bleef per saldo gelijk, de kuifeend nam met 15% toe en de krakeend zelfs met 210%.
Gaan de soorten die achteruit zijn gegaan nog steeds in hetzelfde tempo achteruit? Nee, voor de meeste soorten was de trend over de periode 2006-2021 minder negatief dan die over de periode 1990-2006, met uitzondering van de tureluur (die eerst toe- en daarna afnam) en de kievit (die in tweede periode sneller afnam).
Kortom, het beleid in Noord-Holland heeft de teruggang wel kunnen vertragen, maar niet kunnen stoppen, althans niet voor drie van de vier steltlopers en de veldleeuwerik. Ter vergelijking: landelijk nemen de steltlopers nog sterker af dan in Noord-Holland, nemen ook de eenden (behalve de krakeend) af en hetzelfde geldt voor de weidezangvogels. Noord-Holland doet het wat dat betreft beter. Maar de landelijke afname kan, zoals gezegd, geen verrassing zijn omdat het beleid was gericht op nog geen 10% van het Nederlandse landbouwareaal. Des te belangrijker is de vraag: hoe waren de trends in de gebieden waar het beleid wél op was gericht?
Trends per gebied
Het rapport vergelijkt de trends in gebieden tussen twee perioden: 1993-2001 en 2018-2020.
In alle 23 regio’s blijken de weidevogels als groep in aantal afgenomen, variërend van -18% in Amstelland en -27% in de Zeevang tot -81% in Katwoude en -84% in Polder De Schermer. Veel hotspots zijn verdwenen en de resterende hotspots werden kleiner. Wel zijn in West-Friesland enkele nieuwe hotspots ontstaan.
Trends per gebiedscategorie
Dan nu de hamvraag voor dit artikel: wat waren de trends in de verschillende gebieds/beleidscategorieën? We kijken eerst naar de trends per soort over de hele periode 1990-2021, opgedeeld in de perioden 1990-2006 en 2006-2021.
Bij 9 van de 10 soorten die talrijk genoeg waren om trends te bepalen bleek de trend significant gunstiger c.q. minder ongunstig in ANLb (zwaar + licht gecombineerd) en reservaten dan in gangbaar boerenland. De uitzondering is de krakeend, die in beide categorieën sterk vooruitging. Het beleid heeft dus een relatief gunstig effect gehad op 9 weidevogelsoorten.
We mogen bovendien aannemen dat het effect gunstiger is geweest bij zwaar ANLb dan bij licht ANLb. Dat zien we inderdaad als we kijken we naar het totaal van alle weidevogels. In bijgaande figuur is de aantalsontwikkeling in de periode 2018-2021 vergeleken met die in de periode 1992-2001 en is ANLb opgesplitst in zwaar en licht ANLb.
De afname van weidevogels was het sterkst op gangbaar boerenland en in gebieden waar in 2021 sprake was van legselbeheer2. Verrassend daarbij is dat de afname in reservaten sterker is geweest dan in het gebied dat in 2021 onder zwaar ANLb viel. Zwaar ANLb doet wat dat betreft dus niet onder voor reservaatbeheer3.
De indruk is dat positieve resultaten mogelijk zijn bij louter zwaar ANLb, bij louter reservaatbeheer en bij combinaties van beide (zie kader).
Het rapport besluit met: “Een vergroting van het oppervlak met de zwaardere pakketten agrarisch natuurbeheer en voor weidevogels ingericht NNN [reservaten] zal de weidevogelstand positief beïnvloeden.” Maar daar moeten we aan toevoegen: als de achteruitgang van de steltlopers en de veldleeuwerik niet kan worden gestuit, dan kunnen we voor die soorten slechts spreken van relatief positief.
Conclusies
Hoe zijn deze resultaten te verklaren? Daarover gaat het derde en laatste artikel in deze serie. Het eerste deel is hier te vinden.
Noten
1. Ter wille van de leesbaarheid schrijven we over de periode 2018-2021 in de tegenwoordige tijd.
2. Omdat de collectieven het ANLb gaandeweg steeds meer hebben geconcentreerd in gebieden en percelen met hoge dichtheden, kunnen de dichtheden in zwaar ANLb enigszins geflatteerd zijn in de zin dat ze niet alleen iets zeggen over de effectiviteit van het beheer maar ook over selectie van gebieden en percelen. Dat geldt niet of veel minder voor de reservaten (Frank Visbeen in email).
3. Deze resultaten komen ten dele overeen met resultaten gevonden in Fryslân: ANLb (niet nader gespecificeerd) scoorde daar significant beter dan reservaten voor wat betreft de scholekster, voor de kievit significant slechter, maar voor grutto, tureluur, kievit, veldleeuwerik, graspieper, slobeend en gele kwikstaart was het verschil niet significant. Wel waarschuwde auteur Ernst Oosterveld dat het broedresultaat van de grutto in de beheerde gebieden onvoldoende was om de populatie in de benen te houden. https://www.altwym.nl/wp-content/uploads/2022/01/Oosterveld-2022_Effecten-weidevogelbeleid-Friesland_DLN.pdf
4. Mogelijk speelt op Marken ook een rol dat het water rondom een verkoelend effect heeft, waardoor de grasgroei later op gang komt (Ron van ‘t Veer, mondelinge mededeling). Over het succesvolle weidevogelbeheer op Marken hebben de cineasten Jan Musch en Tijs Tinbergen een film gemaakt “Het wonder van Marken” (2016).
5. Samenwerkingsverband Waterland
Dit artikel afdrukken
Eerst de totale aantallen voor de provincie Nood-Holland. In de periode 2018-20201 blijkt de kievit met 7.430 territoria de talrijkste soort (23%), gevolgd door de grutto (5.236, 16%), de scholekster (4.956, 15%), de krakeend (3.861, 12%) en de tureluur (3.141, 10%).
Dichtheden in gebieden
Dan de dichtheden. Er blijkt een grote variatie te zijn tussen gebieden: van 13,5 territoria per 100 ha in het gebied rond Uithoorn tot 101,5 territoria per 100 ha in de omgeving van het Alkmaardermeer.
Dichtheden per categorie grasland
De dichtheden van weidevogels zijn, zoals te verwachten viel, significant het laagst in de categorie “gangbaar beheerd land”: 27 territoria per 100 ha. De dichtheden in licht ANLb zijn met 46,4 territoria per 100 ha weliswaar aanmerkelijk hoger, maar die in zwaar ANLb zijn (significant) nog twee keer zo hoog: 94,5/ha. En de dichtheden in reservaten zijn gemiddeld nog wat hoger: 106,8 /ha, al is dit verschilt niet significant.
Maar dichtheden zeggen niet alles over de effectiviteit, want voor zowel ANLb als reservaatbeheer zijn doorgaans gebieden en percelen gekozen waar toch al veel weidevogels zaten. Wat meer zegt, zijn trends.
Trends per soort
Trends voor heel Noord-Holland zijn voor 10 soorten bepaald van 1990 tot 2021 in 23 gebieden (meetnetplots). Deze trends zijn niet allemaal om vrolijk van te worden.
Van de steltlopers zijn de grutto, kievit en scholekster in aantal gehalveerd. De tureluur is per saldo gelijk gebleven.
Wat betreft de eenden: de kuifeend, slobeend en krakeend kwamen in 1990 voor in relatief lage aantallen. De slobeend bleef per saldo gelijk, de kuifeend nam met 15% toe en de krakeend zelfs met 210%.
Het beleid in Noord-Holland heeft de teruggang kunnen vertragen, maar niet kunnen stoppen, althans niet voor drie van de vier steltlopers en de veldleeuwerikDan de weidezangvogels. De veldleeuwerik is gedecimeerd tot 20%, de gele kwikstaart is ongeveer gelijk gebleven en de graspieper met 40% toegenomen.
Gaan de soorten die achteruit zijn gegaan nog steeds in hetzelfde tempo achteruit? Nee, voor de meeste soorten was de trend over de periode 2006-2021 minder negatief dan die over de periode 1990-2006, met uitzondering van de tureluur (die eerst toe- en daarna afnam) en de kievit (die in tweede periode sneller afnam).
Kortom, het beleid in Noord-Holland heeft de teruggang wel kunnen vertragen, maar niet kunnen stoppen, althans niet voor drie van de vier steltlopers en de veldleeuwerik. Ter vergelijking: landelijk nemen de steltlopers nog sterker af dan in Noord-Holland, nemen ook de eenden (behalve de krakeend) af en hetzelfde geldt voor de weidezangvogels. Noord-Holland doet het wat dat betreft beter. Maar de landelijke afname kan, zoals gezegd, geen verrassing zijn omdat het beleid was gericht op nog geen 10% van het Nederlandse landbouwareaal. Des te belangrijker is de vraag: hoe waren de trends in de gebieden waar het beleid wél op was gericht?
Trends per gebied
Het rapport vergelijkt de trends in gebieden tussen twee perioden: 1993-2001 en 2018-2020.
In alle 23 regio’s blijken de weidevogels als groep in aantal afgenomen, variërend van -18% in Amstelland en -27% in de Zeevang tot -81% in Katwoude en -84% in Polder De Schermer. Veel hotspots zijn verdwenen en de resterende hotspots werden kleiner. Wel zijn in West-Friesland enkele nieuwe hotspots ontstaan.
Trends per gebiedscategorie
Dan nu de hamvraag voor dit artikel: wat waren de trends in de verschillende gebieds/beleidscategorieën? We kijken eerst naar de trends per soort over de hele periode 1990-2021, opgedeeld in de perioden 1990-2006 en 2006-2021.
Bij 9 van de 10 soorten die talrijk genoeg waren om trends te bepalen bleek de trend significant gunstiger c.q. minder ongunstig in ANLb (zwaar + licht gecombineerd) en reservaten dan in gangbaar boerenland. De uitzondering is de krakeend, die in beide categorieën sterk vooruitging. Het beleid heeft dus een relatief gunstig effect gehad op 9 weidevogelsoorten.
We mogen bovendien aannemen dat het effect gunstiger is geweest bij zwaar ANLb dan bij licht ANLb. Dat zien we inderdaad als we kijken we naar het totaal van alle weidevogels. In bijgaande figuur is de aantalsontwikkeling in de periode 2018-2021 vergeleken met die in de periode 1992-2001 en is ANLb opgesplitst in zwaar en licht ANLb.
De afname van weidevogels was het sterkst op gangbaar boerenland en in gebieden waar in 2021 sprake was van legselbeheer2. Verrassend daarbij is dat de afname in reservaten sterker is geweest dan in het gebied dat in 2021 onder zwaar ANLb viel. Zwaar ANLb doet wat dat betreft dus niet onder voor reservaatbeheer3.
De indruk is dat positieve resultaten mogelijk zijn bij louter zwaar ANLb, bij louter reservaatbeheer en bij combinaties van beide (zie kader).
Zes succesvolle deelgebieden
Zijn er deelgebieden/polders waar echt goede resultaten worden geboekt, d.w.z. waar de aantallen stabiel zijn of zelfs zijn toegenomen? Die vraag hebben we voorgelegd aan Frank Visbeen, werkzaam bij Landschap Noord-Holland. Hij noemt zes deelgebieden met stabiele of mogelijk toegenomen dichtheden en een goed broedsucces, en hun veronderstelde succesfactoren:
Alle bovengenoemde gebieden kennen daarnaast intensieve monitoring in het voorjaar (ook naar het broedresultaat), beheerregie, predatorenbestrijding en plaatselijk uitrastering tegen predatoren (met name de vos), soms ook afschot. Kortom, je moet topsport bedrijven om de aantallen op niveau te krijgen en te houden. Alles moet kloppen!
Zijn er deelgebieden/polders waar echt goede resultaten worden geboekt, d.w.z. waar de aantallen stabiel zijn of zelfs zijn toegenomen? Die vraag hebben we voorgelegd aan Frank Visbeen, werkzaam bij Landschap Noord-Holland. Hij noemt zes deelgebieden met stabiele of mogelijk toegenomen dichtheden en een goed broedsucces, en hun veronderstelde succesfactoren:
- De Ronde Hoep (bij Amstelveen). Een grote kern reservaatgebied met goed beheer en hoge waterpeilen; en ANLb-percelen met zwaar beheer waar de gruttokernen zitten.
- Bovenkerker Polder (eveneens bij Amstelveen). Flink wat zwaar ANLb en twee percelen reservaatbeheer.
- Marken: alleen ANLb met voldoende areaal zwaar ANLb op percelen met grutto's. Ook hoger waterpeil4.
- De Hooge Weide (bij Castricum): klein, groeiend areaal particulier reservaatgebied van een stichting, geheel gericht op weidevogels. Graslanden zijn kruidenrijk en hebben hoge peilen en voldoende plas-dras. Hier zijn van alle reservaten in Noord-Holland veruit de hoogste dichtheden waargenomen: 2,6 territoria per ha.
- Westwouderpolder (naast het Alkmaardermeer): alles reservaatgebied (zowel SBB als particulier beheer door een boer); hoog slootpeil; kruidenrijkdom.
- Oterleek (bij Alkmaar): alleen zwaar ANLb; kleine oppervlakte.
Alle bovengenoemde gebieden kennen daarnaast intensieve monitoring in het voorjaar (ook naar het broedresultaat), beheerregie, predatorenbestrijding en plaatselijk uitrastering tegen predatoren (met name de vos), soms ook afschot. Kortom, je moet topsport bedrijven om de aantallen op niveau te krijgen en te houden. Alles moet kloppen!
Het rapport besluit met: “Een vergroting van het oppervlak met de zwaardere pakketten agrarisch natuurbeheer en voor weidevogels ingericht NNN [reservaten] zal de weidevogelstand positief beïnvloeden.” Maar daar moeten we aan toevoegen: als de achteruitgang van de steltlopers en de veldleeuwerik niet kan worden gestuit, dan kunnen we voor die soorten slechts spreken van relatief positief.
Conclusies
- Tussen de perioden 1993-2001 en 2018-2020 zijn twee soorten weidevogels (krakeend en graspieper) in aantal vooruitgegaan en drie andere (tureluur, slobeend en gele kwikstaart) per saldo min of meer gelijk gebleven. Maar scholekster, kievit en de Rode Lijst soorten grutto en veldleeuwerik zijn sterk achteruitgegaan. Let wel: de grutto is sinds 2015 onze nationale vogel.
- De teruggang verliep in de periode 2006-2021 minder snel dan voorheen en was veel minder sterk in reservaten en in zwaar ANLb.
- Licht ANLb (legselbeheer) levert weliswaar meer weidevogels op dan gangbaar boerenland, maar niet veel meer. Zwaar ANLb en reservaatbeheer leveren ongeveer 2x zo veel weidevogels op. Het beleid heeft dus effect gehad, al heeft het de achteruitgang niet kunnen stoppen.
- Anders dan vaak wordt aangenomen is het verschil tussen reservaatbeheer en zwaar ANLb allesbehalve zwart-wit. De dichtheden in reservaten zijn weliswaar gemiddeld wat hoger, maar de achteruitgang is er juist sterker dan bij zwaar ANLb. Reservaatbeheer is dus niet bij voorbaat succesvoller of minder succesvol dan zwaar ANLb.
Hoe zijn deze resultaten te verklaren? Daarover gaat het derde en laatste artikel in deze serie. Het eerste deel is hier te vinden.
Noten
1. Ter wille van de leesbaarheid schrijven we over de periode 2018-2021 in de tegenwoordige tijd.
2. Omdat de collectieven het ANLb gaandeweg steeds meer hebben geconcentreerd in gebieden en percelen met hoge dichtheden, kunnen de dichtheden in zwaar ANLb enigszins geflatteerd zijn in de zin dat ze niet alleen iets zeggen over de effectiviteit van het beheer maar ook over selectie van gebieden en percelen. Dat geldt niet of veel minder voor de reservaten (Frank Visbeen in email).
3. Deze resultaten komen ten dele overeen met resultaten gevonden in Fryslân: ANLb (niet nader gespecificeerd) scoorde daar significant beter dan reservaten voor wat betreft de scholekster, voor de kievit significant slechter, maar voor grutto, tureluur, kievit, veldleeuwerik, graspieper, slobeend en gele kwikstaart was het verschil niet significant. Wel waarschuwde auteur Ernst Oosterveld dat het broedresultaat van de grutto in de beheerde gebieden onvoldoende was om de populatie in de benen te houden. https://www.altwym.nl/wp-content/uploads/2022/01/Oosterveld-2022_Effecten-weidevogelbeleid-Friesland_DLN.pdf
4. Mogelijk speelt op Marken ook een rol dat het water rondom een verkoelend effect heeft, waardoor de grasgroei later op gang komt (Ron van ‘t Veer, mondelinge mededeling). Over het succesvolle weidevogelbeheer op Marken hebben de cineasten Jan Musch en Tijs Tinbergen een film gemaakt “Het wonder van Marken” (2016).
5. Samenwerkingsverband Waterland
Wouter van der Weijden is bioloog en directeur van de Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu.
Adriaan Guldemond is bioloog, vrijwillig vogelbeschermer en voormalig medewerker van CLM.
Beiden zijn lid van het Samenwerkingsverband Waterland5, waarin boeren en vogelbeschermers al 40 jaar lang samenwerken, o.a. aan weidevogelonderzoek en -beheer.
Met dank aan Frank Visbeen voor waardevolle informatie, commentaren en de kadertekst met positieve voorbeelden.
Adriaan Guldemond is bioloog, vrijwillig vogelbeschermer en voormalig medewerker van CLM.
Beiden zijn lid van het Samenwerkingsverband Waterland5, waarin boeren en vogelbeschermers al 40 jaar lang samenwerken, o.a. aan weidevogelonderzoek en -beheer.
Met dank aan Frank Visbeen voor waardevolle informatie, commentaren en de kadertekst met positieve voorbeelden.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 4 juni krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 4 juni krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Goed dat jullie deze cijfers op een rij zetten! Ik organiseerde de afgelopen decennia mede het beheer in de Bovenkerkerpolder, Rondehoep en op Marken en zag dat Anlb een krachtig instrument is om weidevogels te beschermen. Het heeft me verbaasd hoe vanuit diverse hoeken (waaronder Wageningen) er telkens op zo'n manier met de feiten werd omgegaan dat de successen van het Anlb werden verborgen. Keer op keer riep ik: kom dan kijken! Niemand kwam kijken, het lijkt soms alsof het negatieve oordeel over het Anlb bij een bepaalde school onderzoekers en journalisten bij voorbaat vaststaat en de werkelijkheid dat niet meer kan corrigeren. Dat die correctie evident is, laten jullie keurig zien door eenvoudig en eerlijk met de cijfers om te gaan en niet, zoals de algemene rekenkamer, op een wijzen die vooroordelen bevestigt en geen inzicht biedt in de werkelijkheid. Overigens is 'licht' beheer een haast kosteloze aanvulling op het zware beheer en als zodanig zinvol, maar uiteraard mag er, zonder aangrenzend zwaar beheer of reservaat, niet veel van worden verwacht. En wij moeten ook eten, dus kritiek op iets aanvullends doen naast zwaar beheer, zoals zovelen schreven, is totaal misplaatst. Merci!
Dank, Mark, ben blij met je bijval.
Maar je laatste zin snap ik niet zo goed. Wat bedoel je? En wie is "wij"?
Bedankt voor de reactie, Wouter!
Ik bedoel met die te korte formulering dat er op een deel van het grasland ook beheer nodig is dat voldoende melk oplevert voor het inkomen van de boer en voor de consument (=wij). Hier zullen kuikens het zwaar hebben, maar dat wil niet zeggen dat het tegengaan van het vernielen van de eieren een slechte zaak is. Vooral als er in de directe omgeving goed kuikenland bereikbaar is.
Bij berekeningen die zo'n slecht beeld geven van het anlb worden die hectares vaak meegenomen met lage dichtheden per 100 ha. als gevolg. Tellen de onderzoekers de hectares met legselbeheer van de boeren die naast resevaatbeheer ook regulier land gebruiken, mee met de beoordeling van het NNN, dan is het 'wetenschappelijk' oordeel ongeveer gelijk aan die van het anlb.
Jullie simpele en voor ieder nuchter denkend mens voor de hand liggend onderscheid tussen zwaar beheer en legselbeheer levert een faire vergelijking op, met als uitkomst dat anlb meer succes heeft bij het tegengaan van de achteruitgang. (Algemene rekenkamer, leest u mee?) Een belangrijk aspect hierbij is dat de kosten voor anlb beheer lager zijn van die voor reservaatbeheer. Met hetzelfde geld is meer te bereiken. (rekenkamer: nooit over nagedacht?) Schaduwzijde, ernstig, is dat er geen garantie is dat anlb blijft worden uitgevoerd op lange termijn.
Ik probeerde dit al enkele malen, ook in de pers, uit te leggen. Dit resulteerde in een wat vreemde ervaring: alle leken doorzien het direct, maar onderzoekers en journalisten die zich hebben bekend tot een geloof dat Anlb een dommigheid is van de politiek of een complot van de boeren, of wat het ook mag zijn, blijven de scheve getallen hanteren.
#3 Het is juist met dat "beheer" waar het de afgelopen decennia steeds mis ging dus dat zou dan wat beter beheerd moeten worden, lijkt mij. Ik laat dan wel "zwaar beheer, legselbeheer, resevaatbeheer en tevens onderzoekers en journalisten die zich hebben bekend", buiten beschouwing. Moeilijk dossier zo hoor, foei.
Dank voor je toelichting, Mark #3.
Je zegt dat legselbeheer meer zin heeft "als er in de directe omgeving goed kuikenland bereikbaar is."
Dat laatste lijkt me essentieel, want het maakt verschil in overlevingskans of een oudervogel de kuikens weg moet lokken naar een veilig perceel op, zeg, 40 of op 200 meter afstand.
Is dat ooit onderzocht? En als het verschil groot is, is het dan niet beter om te stoppen met betaald legselbeheer op grote afstand? Dat levert weinig op en drukt het gemiddelde broedresultaat. Of is dit te simpel gedacht?