De meeste weidevogels zijn de afgelopen decennia sterk achteruitgegaan. Mede daarom is agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) vaak bekritiseerd als ineffectief, in tegenstelling tot het beheer door natuurorganisaties in reservaten, dat wel succesvol zou zijn.

Wat zijn mogelijke verklaringen voor de achteruitgang van de weidevogels? En voor de verschillen tussen ANLb en reservaatbeheer?

Oorzaken achteruitgang weidevogels
De achteruitgang over (vrijwel) de hele linie en met name bij gangbaar graslandgebruik en licht ANLb komt vooral door intensivering van het agrarisch grondgebruik. Maaien gebeurt, mede door klimaatverandering, vroeger en veelal op alle percelen op dezelfde dag. Daardoor is er geen mozaïek meer van wel en niet gemaaid grasland en van verschillende grashoogten, waardoor er nauwelijks vluchtmogelijkheden zijn voor jonge vogels. In de jaren '80 en '90 zijn bij veel percelen blokbemalingen doorgevoerd, waardoor grondwaterstanden daalden en regenwormen slechter bereikbaar werden voor volwassen weidevogels. Maar in veenweidegebieden heeft verhoging van slootpeilen weinig effect op het grondwaterpeil op meer dan 3 of 4 meter uit de sloot. Dat komt door de slechte doorlaatbaarheid van de bodem. Bovendien is het grondwaterpeil in het zomerhalfjaar tegenwoordig aanmerkelijk lager dan vroeger, waarschijnlijk mede als gevolg van klimaatverandering1. En voor jonge vogels zijn er minder insecten doordat bloeiende planten in het grasland schaars werden. Bovendien zijn predatoren zoals de vos, kat, steenmarter, zwarte kraai en buizerd in aantal toegenomen. De predatiedruk is een stuk hoger dan 30-40 jaar geleden2. Tenslotte is er wellicht sprake van verslechterde omstandigheden in de trek- en overwinteringsgebieden; denk aan jacht en verdroging in Zuid-Europa.

Maar hoe kan het dat zwaar ANLb het tegenwoordig grosso modo niet slechter doet dan reservaatbeheer? We denken aan de volgende verklaringen:
  • De kwaliteit van het zware ANLb is gemiddeld verbeterd. Er is meer land met uitgestelde maaidatum en de beheergebieden werden groter, meer aaneengesloten en gaandeweg meer geconcentreerd op plekken waar weidevogels broeden.

  • Omgekeerd zijn niet alle reservaten goed beheerd voor weidevogels3. Duidelijk voorbeeld is het Wormer- en Jisperveld (zie kader). Ook in enkele andere reservaten, zoals het Varkensland (Staatsbosbeheer) werd het beheer te extensief voor weidevogels of zelfs stopgezet, werd weinig of geen dierlijke mest uitgereden en verruigden percelen met o.a. pitrus, waardoor het biotoop minder geschikt werd voor steltlopers4. Maar dit mogen we uiteraard niet generaliseren, want heel wat andere reservaten zijn veel doelmatiger beheerd, zie ook de box in het vorige artikel.

Wormer- en Jisperveld: een ondoelmatig beheerd reservaat

Natuurmonumenten voerde medio jaren 90 de campagne “Gul voor de Grutto” voor haar reservaat in het Wormer- en Jisperveld, dat later de N2000 status zou krijgen. Het geld van de donaties werd in 1997 geïnvesteerd in een beheerboerderij met een eigen vleesveestapel. Eerder, vanaf 1993, had NM het beheer al meer gericht op vernatting en extensieve beweiding. Dat was vooral bedoeld om kemphanen te lokken, en dat lukte ook een tijdlang, al was het voor de grutto niet optimaal5.

De beheerboerderij liet tot 2004 goede resultaten zien, maar daarna ging het bergafwaarts met de steltlopers. Daarvoor zijn tenminste twee verklaringen te geven.

Ten eerste veranderden veel beweide percelen die plasdras waren gezet na zo'n 8 jaar in pitrusvelden. Dit proces ging nog sneller als ze werden beweid in natte toestand. Aanvankelijk waren de nat gezette percelen heel goed voor steltlopers. Naarmate er meer pitrus ging groeien werd dit biotoop ook heel gunstig voor noordse woelmuis, graspieper en krakeend, maar begonnen steltlopers steeds meer te verdwijnen6.

Ten tweede liep het aantal regenwormen (stapelvoedsel van volwassen grutto’s) sterk terug op percelen die plasdras werden gezet en waar die situatie lang werd volgehouden. Daar stond tegenover dat in plassen ander voedsel beschikbaar komt: muggenlarven en tubifex7. Maar of dat voldoende was om het verlies van regenwormen te compenseren, is moeilijk te zeggen.
Op een aantal langdurig plasdras gezette percelen stierf ook de vegetatie af, waarna de kale veengrond ‘s zomers uitdroogde, oxideerde en daalde. Zo ontstonden tijdens de broedperiode lokaal plassen waar de weidevogels nog wel konden rusten en foerageren, maar niet meer konden nestelen8. Op drogere percelen namen de regenwormen mogelijk mede af door te geringe bemesting.

Een derde mogelijke verklaring is de sterke toename van het aantal ganzen, met name brandganzen, na 2001. Er zijn geen aanwijzingen dat de ganzen weidevogels hebben verjaagd. De weidevogels namen al af voordat de ganzenaantallen toenamen9. Maar mogelijk is er wel een indirect effect: als veel ganzen op een perceel broeden, grazen ze het gras kort af en verdwijnt het gruttobiotoop10.

Hoe het ook zij, de kemphaan verdween en ook de grutto, waar de actie voor was bedoeld, liep sterk terug. Toen ook de kosten steeds verder stegen en de stal gebreken vertoonde, besloot Natuurmonumenten in 2007 de eigen beheerboerderij stop te zetten en het beheer weer grotendeels uit te besteden aan boeren en loonwerkers. Na 2007 herstelden de steltlopers zich enigszins, ondanks een sterke toename van het aantal kleine mantelmeeuwen11.

Kijken we naar het Wormer- en Jisperveld als geheel, dan zien we dat de dichtheid van het totaal van alle weidevogels in de periode 2018-2020 in het reservaat nog altijd iets lager was dan bij ANLb en voor de doelsoort grutto zelfs aanmerkelijk lager.


Interessant: in enkele van de beste gebieden, zoals de Ronde Hoep, grenzen reservaat en ANLb direct aan elkaar. Daar wordt optimaal mozaïekbeheer gerealiseerd, waarbij de vogels op sommige percelen relatief ongestoord kunnen broeden en de kuikens vervolgens op nabije percelen voldoende voedsel èn dekking kunnen vinden. In een publicatie uit 2008 was al aangetoond dat “in de goede gruttogebieden een mengvorm van beheertypen voorkomt, nl. van reservaatbeheer (natuurgebied), regulier agrarisch beheer en/of agrarisch natuurbeheer. Er komen maar weinig goede gruttogebieden voor waar het beheer uit vrijwel één beheercategorie bestaat”12.

Twaalf aanbevelingen
De volgende twaalf aanbevelingen zijn primair bedoeld voor Noord-Holland, maar kunnen ten dele ook elders relevant zijn:
  1. Stop met gemakzuchtig en simplistisch zwart-wit denken in de trant van “reservaatbeheer is effectief en ANLb niet”. Kijk steeds per geval naar sterke en zwakke punten en naar wat nodig en mogelijk is voor verbetering.

  2. Maak in het Compendium Leefomgeving onderscheid tussen de arealen licht en zwaar weidevogelbeheer.

  3. Breid het areaal zwaar ALNb uit. Het is nu slechts 7% van het gemonitorde oppervlak, tegenover 20% van het veel minder effectieve lichte beheer.

  4. Optimaliseer zowel zwaar ANLb als reservaatbeheer; en voor zo ver mogelijk ook licht ANLb. Streef daarbij naar voldoende schaal op gebiedsniveau.

  5. Behandel reservaatbeheer en ANLb gelijk:
    • Schenk vertrouwen aan beheerders, maar eis wel deugdelijke monitoring.
    • Maak alle gegevens openbaar om een real time dashboard te hebben voor lerend beheren.
    • Houd doelmatig toezicht op gepaste afstand, dus niet te dicht erop, maar ook niet te ver weg.

  6. Stop met het veranderen van de status van gebieden met ANLb in NNN (reservaten), zeker wanneer dit goede weidevogelgebieden zijn met boeren die goede resultaten boeken. Ons zijn enkele schrijnende gevallen bekend waarbij zulke boeren in Noord-Holland zijn uitgekocht.

  7. Voorkom valkuilen:
    • dat beheersubsidies de facto het hoofddoel worden van ANLb;
    • dat grondbezit de facto het hoofddoel wordt van terreinbeheerders.
    • Toets beide middelen permanent aan het hoofddoel: in stand houden en bevorderen van weidevogels.

  8. Aanbevelingen aan boeren:
    • Erken dat heel wat reservaten goed worden beheerd, overigens vaak met boeren als uitvoerders.
    • Erken ook dat niet alle ANLb succesvol is.
    • en dat predatie niet de enige oorzaak van achteruitgang is.

  9. Aanbevelingen aan natuurbeschermers en ecologen:
    • Erken dat zwaar ANLb grosso modo even effectief is als reservaatbeheer.
    • Erken dat een deel van de reservaten niet doelmatig wordt beheerd.
    • Erken publiekelijk dat predatoren plaatselijk veel schade aanrichten in weidevogelgebieden en neem maatregelen. Vraag de provincie zo nodig meer ruimte voor predatorenbeheer: door aanpassingen van het biotoop (openheid), afrastering van kerngebieden (tegen vossen) en/of afschot van vossen en kraaien. Volg dit beheer met goede monitoring.
    • Koester boeren die goed presteren qua weidevogelbeheer binnen en buiten reservaten en zorg dat zij daar met perspectief kunnen blijven boeren.

  10. Aanbevelingen aan beiden: zoek in elk gebied naar synergie tussen reservaten en ANLb. Ga in meer gebieden met elkaar samenwerken aan doelmatig (mozaïek)beheer op voldoende schaal om de lokale populatie in de benen te houden13. Doe dat op gelijkwaardige en respectvolle basis en gun elkaar credits bij gebleken succes. Goed voorbeeld is polder De Ronde Hoep.

  11. Aanbeveling aan de (provinciale) overheid: maak stimulerend beleid voor zulke samenwerking.

  12. En formuleer in navolging van de provincie Fryslân14 ambitieuze doelstellingen voor de weidevogelpopulaties in 2030. Baseer dat beleid zoveel mogelijk op de ecologische behoeften van weidevogels en de kennis en kunde van zowel agrariërs als ecologen en terreinbeheerders. Anticipeer daarbij op klimaatverandering.

Noten
1. Weidevogelonderzoeker Ron van ’t Veer, mondelinge mededeling.
2. De vos kwam vroeger in het veenweidegebied niet eens voor. Hij heeft zich daar pas medio jaren 80 gevestigd. Naast de vos zijn er in Nederland 9 andere soorten predatoren vastgesteld die prederen op eieren en 14 die prederen op kuikens. De verliezen door predatie variëren van 10 tot 90%. (W. Teunissen in: G.R. de Snoo, Th.C.P. Melman, F.M. Brouwer, W.J. van der Weijden & H.A. Udo de Haes (red), Agrarisch Natuurbeheer in Nederland – Principes, resultaten en perspectieven (2016), Wageningen Academic Publishers., p. 145.
3. Een schaars voorbeeld van openlijke, gefundeerde kritiek op reservaatbeheer kwam begin deze eeuw van bureau Altenburg & Wymenga. De kritiek betrof het weidevogelbeheer in reservaten in Fryslân. Daarop volgden “opkrikplannen” voor een flink aantal reservaten, ook in Groningen, vooral gericht op de grutto. Na 7 jaar waren de resultaten niet eenduidig: stabilisatie van grutto, tureluur en kievit, en weliswaar nog achteruitgang van de scholekster, maar minder snel dan voorheen. Slobeend, veldleeuwerik en graspieper waren stabiel; gele kwikstaart, kuifeend en krakeend waren vooruitgegaan. Ook het broedresultaat (voorplantingssucces) van grutto en tureluur was niet significant verbeterd. Dat was wel het geval bij het mozaïekbeheer in het ANLb, vermoedelijk mede door de groei van het aandeel zwaar beheer daarin. Zowel in de opgekrikte reservaten als in het mozaïekbeheer was het broedresultaat net voldoende om de populatie in de benen te houden.
https://www.altwym.nl/wp-content/uploads/2019/03/AW-rapport-2748wei-Weidevogeltrends-en-doelen-Frysl%C3%A2n-2017.pdf.
Ook voor een gebied in Noord-Holland is zo’n plan gemaakt: Opkrikplan weidevogelleefgebied Waterland Oost. Landschap Noord-Holland, 2011.
4. Eenden en de graspieper hadden geen last van de verruiging en “verpitrussing”, of profiteerden daar zelfs van.
5. J. van der Geld & R. Leguijt 1996. De Kemphaan terug in de Nederlandse graslanden. DLN 97(4): 135-138.
6. Bron: Ron van ’t Veer.
7. Melman, D. & Jonker N. 2022. Een verkennend onderzoek naar de functie van verzamelplekken van Grutto's. Limosa 95: 96-104.
8. Bron: Ron van ’t Veer.
9. Brandganzen en Kleine Mantelmeeuwen in het Wormer- en Jisperveld
10. F. Visbeen, M. Witteveldt, B. van de Riet, R. van `t Veer & C. van den Tempel 2012. Onderzoek effect ganzen op Natura 2000 doelstellingen in Laag Holland. Landschap Noord-Holland, rapportnummer 12- 013.
11. N. Vens 2011. De broedvogels in het Wormer- en Jisperveld 2010. Rapport voor Natuurmonumenten.
12. R. van 't Veer & C.J.G. Scharringa 2008. Weidevogelonderzoek in Laag Holland. Analyse en interpretatie van de aangetroffen soorten, aantallen en dichtheden in 30.000 hectare weidevogelgebied. Rapport Landschap Noord-Holland en Provincie Noord-Holland. 
13. Succesvol beheer vergt dat niet alleen de eieren, maar ook de kuikens kunnen overleven. Zij moeten voordat ze kunnen vliegen permanent zowel voldoende dekking als voedsel kunnen vinden. Dus geen kort gras, maar wat langer gras met voldoende insecten. Het overigens zeer heldere rapport waarop we dit artikel hebben gebaseerd besteedt weinig aandacht aan het broedresultaat en of dat voldoende is om de plaatselijke populaties in de benen te houden.
14. Nota Weidevogels 2021-2030. Onderdeel van de nota is het Aanvalsplan Grutto, gemaakt op initiatief van oud-minister Pieter Winsemius en gebaseerd op de ecologische behoeften van weidevogels. https://gruttoaanvalsplan.nl/het-grutto-aanvalsplan/
15.Samenwerkingsverband Waterland

Wouter van der Weijden is bioloog en directeur van de Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu.
Adriaan Guldemond is bioloog, vrijwillig vogelbeschermer en voormalig medewerker van CLM.
Beiden zijn lid van het Samenwerkingsverband Waterland15, waarin boeren en vogelbeschermers al 40 jaar lang samenwerken, o.a. aan weidevogelonderzoek en -beheer.

Dit is het derde artikel van een serie. Klik op eerste en tweede om naar de eerdere artikelen te gaan.

Met dank aan Frank Visbeen en Ron van ’t Veer voor waardevolle informatie en commentaren.
Dit artikel afdrukken