De productiviteit van vee in Sub-Sahara Afrika (SSA) is laag. De belangrijkste oorzaak is het lage natuurlijke productiepotentieel (NPP)1 van het land, bepaald door arme bodems en moeilijke klimaten. De productiviteit van grasland, voedsel- en voedergewassen is laag en vergt meer externe input. Dat geldt ook voor het vee.

Ironisch genoeg zijn er talloze ontwikkelingsprojecten die zich eerst richten op diergeneeskundige zorg en/of verbetering van het vee. Maar dat is simpelweg geldverspilling, omdat diergeneeskundige diensten niet kosteneffectief zijn vanwege de lage productiviteit van het vee; en omdat veeverbetering - tot en met import van Holstein-Friesian-vee! - pas zinvol is als beter voer beschikbaar is tegen betaalbare prijzen. Bovendien is het genetische melkproductiepotentieel van inheemse runderen helemaal niet zo laag: ongeveer 10 liter/dag - aanzienlijk meer dan het huidige gemiddelde van 2 liter/dag2.

Er zijn studies uitgevoerd naar de beschikbaarheid en kwaliteit van diervoeder in Afrika3 (exclusief de woestijnen). Belangrijkste bevindingen:
  1. Goede kwaliteit veevoer domineert in grasland in de aride klimaatregio's, waar akkerbouw onmogelijk is4.
  2. In de andere klimaatzones, die over het algemeen gunstiger zijn voor akkerbouw dan voor vee, zijn er nog steeds kleine gebieden, vooral op oevers en uiterwaarden van sterk fluctuerende rivieren, waar goede productieve graslanden zijn te vinden - de traditionele pijlers van de veeteelt. Maar de meeste van deze gebieden worden tegenwoordig gebruikt voor akkerbouw.
  3. Een andere belangrijke bron van veevoer zijn laagwaardige bijproducten van bepaalde gewassen, met name vegetatieve delen zoals stro.
  4. Er zijn ook altijd kleine hoeveelheden voer van goede tot hoge kwaliteit, zoals vegetatieve delen van bepaalde gewassen, bonen, peultjes en zoete aardappelen, naast bijproducten van meel-, bier- en/of suikerindustrieën.
  5. De belangrijkste bron van voer is meestal "natuurlijke" vegetatie: gras, kruiden en bladeren van bomen en struiken. Dat zijn voeders van lage tot gemiddelde kwaliteit. Bij beperkte veedruk kan goed voer worden verkregen door selectieve begrazing (van klaver, zaden, kruidachtige bladeren, enz.). Daarnaast leidt het traditionele verbranden van vegetatie tijdens het droge seizoen tot hergroei van redelijke kwaliteit, zij het in beperkte hoeveelheden.
De producten genoemd onder punt 4 zijn degene die enige toename in melkproductie mogelijk maken, vooral rond grotere steden. Het betreft vaak koeien in handen van rijke mensen met relaties in de voedselindustrie en onder beleidsmakers. Dit verklaart mede waarom de FAO al in 2002 meldde dat 42,7% van de melkconsumptie in SSA werd geproduceerd door verbeterde kleinschalige zuivelbedrijven, hoewel dat vee slechts 4,3% van de rundveestapel vertegenwoordigde.

Dus deze koeien waren al behoorlijk productief5.

Let wel: de door de FAO genoemde vorm van intensivering wordt niet bereikt door veevoer van buiten aan te voeren, maar door lokale productiemiddelen te concentreren in de hand van enkelen, die het rantsoen van hun vee verbeteren door kleine hoeveelheden hoogwaardig voer toe te voegen aan het gangbare voer van lage tot gemiddelde kwaliteit. Bijgevolg is de toename in melkproductie beperkt.

Disclaimer over intensivering

Met intensivering bedoelen we niet simpelweg het gebruik van meer mest per hectare, maar duurzame intensivering, gebaseerd op efficiënt gebruik van meststoffen met lage verliezen en emissies, gecombineerd met bodemverbetering door toevoeging van organisch materiaal en kalk. Daarnaast zijn verbeterde grassen en gewassen nodig.
We zouden dat ook "optimalisatie" kunnen noemen, maar die term maakt niet genoeg duidelijk dat er in SSA meer externe inputs per hectare en per dier nodig zijn.

Gebruik van meststoffen
Om grotere toenames in dierlijke productie te realiseren, zijn externe productiemiddelen onontbeerlijk. Globaal gezien zijn er twee opties: het importeren van hoogwaardig, duur krachtvoer6 of het gebruik van kunstmest. De laatste optie, lokaal betere kwaliteit voer produceren, verdient de voorkeur. Daarvoor zijn er drie opties:
  1. Verbetering van natuurlijke weidegronden met vlinderbloemigen en fosfaatbemesting; of omzetting in weiland.
  2. Bemesting van geteelde voedergewassen.
  3. Intensivering van de productie van voedselgewassen, waarmee ook de beschikbaarheid en kwaliteit van bijproducten wordt verhoogd.

Bij de keuze tussen deze opties speelt de kosten/batenverhouding een sleutelrol. Een belangrijke factor daarbij is de hoge prijs van fosfaat in vergelijking met stikstofkunstmest. Terwijl bij verbetering van natuurlijke weidegronden en bij de teelt van voedergewassen fosfaatgebruik domineert, is dat stikstofkunstmest voor weiland en voedselgewassen. In SSA zal de beperkte koopkracht voor vlees- en zuivelproducten doorgaans optie 3 het meest aantrekkelijk maken qua kosten/baten; het geproduceerde voedsel dekt dan de kosten en veevoer is bijproduct7. SSA is echter immens groot en gevarieerd; er zijn ook landen (en regio's binnen landen) waar opties 1 en 2 haalbaar kunnen zijn.

maïs gezaaid onder geïntegreerd bodemvruchtbaarheid en tegelijk gezaaid onbemeste maisEffect van bemesting op maïsgroei. Foto: Henk Breman

Kunstmest verhoogt niet alleen de opbrengst van gewassen, maar ook de opbrengst en kwaliteit van gewasresten. Die laatste kunnen óf direct worden benut om de bodem te verrijken, óf indirect door ze te voeren aan vee, waarna hun mest zowel voedingsstoffen als organisch materiaal aan de bodem levert.

Overtollige landbouwproducten als gevolg van het gebruik van meststoffen kunnen niet gemakkelijk worden verkocht op een geliberaliseerde markt met zware concurrentie vanuit rijke landen die hun landbouw veel eerder hebben geïntensiveerd en deze nog altijd subsidiëren
Kunstmest is echter vaak duur omdat de meststoffenmarkt onderontwikkeld is. Het is dus van groot belang om goed functionerende meststoffenmarkten te ontwikkelen. Maar er is nog een andere belemmerende factor: boeren kunnen overschotten van landbouwproducten die al snel ontstaan als ze meststoffen gaan gebruiken niet gemakkelijk verkopen op een geliberaliseerde markt met zware concurrentie vanuit rijke landen die hun landbouw al veel eerder hebben geïntensiveerd en deze nog altijd subsidiëren. Eerlijke concurrentie kan dus vereisen dat landen (of groepen van landen) invoerrechten op bepaalde landbouwproducten opleggen. Als die invoerrechten variabel zijn kunnen ze de prijzen niet alleen verhogen maar ook stabiliseren, wat een belangrijke voorwaarde is voor landbouwontwikkeling.

Maar dan nog iets. Waar kunstmest wordt gebruikt levert het soms problemen op, omdat veel boeren niet bekend zijn met het gebruik ervan, en mengsels niet zijn aangepast aan lokale bodems8. Het gebruik van meststoffen is daardoor vaak suboptimaal en inefficiënt, wat resulteert in een marginale of zelfs negatieve kosten/batenverhouding. Bovendien kan het toepassen van kunstmest zonder bodemverbeteringen, inclusief zorg voor voldoende organisch materiaal, op termijn gemakkelijk leiden tot verslechtering van de bodem, verlies van voedingsstoffen en milieuproblemen.

Het aanpakken van deze problemen vereist, naast politiek en marktontwikkeling, het bieden van goede, onafhankelijke voorlichting aan boeren.

Varkens en pluimvee
Hoe zit het met varkens en pluimvee? Landbouwontwikkeling in de zin van verhoging van opbrengsten op basis van externe inputs gaat doorgaans hand in hand met een toenemende consumptie van varkensvlees9, pluimveevlees en eieren als belangrijke bronnen van dierlijke eiwitten voor consumenten. In Afrika neemt de consumptie van varkens- en pluimveevlees toe, terwijl die van rundvlees afneemt. Toch was de consumptie van varkens- en kippenvlees met 7 kg per hoofd van de bevolking in 2020-22 nog altijd slechts een kwart van het mondiale gemiddelde. Met dit verschil: terwijl wereldwijd bijna net zo veel varkensvlees als pluimveevlees wordt geconsumeerd, domineert in Afrika pluimveevlees. Dat is zelfs rundvlees gepasseerd als de nr. 1 bron van vlees voor het continent10.

Net als elders in de wereld zijn in Afrika verstedelijking en stijgende inkomens per hoofd van de bevolking drijvende krachten achter de groei van de pluimveeproductie. Maar met name in SSA is de vraag sneller gegroeid dan de lokale productie, mede als gevolg van de snelle bevolkingsgroei. Het tekort wordt aangevuld door een groeiende import van pluimveevlees, die in de hand wordt gewerkt doordat de lokale productiesystemen grotendeels extensief en laagproductief zijn, mede als gevolg van onvoldoende graanproductie. "Het belangrijkste probleem voor de kippenproductie in de regio is het aanpakken van het algemene probleem in het algehele landbouwsysteem", zeggen twee Ethiopische onderzoekers11, waarbij dat algemene probleem een lage productiviteit is.

Net als bij herkauwers is de beschikbaarheid van kwaliteitsvoer de beperkende factor. Niet alleen de beschikbaarheid, maar ook de kwaliteit ervan moet omhoog, bijv. door een hoger sojagehalte. De recente uitbreiding van de productie van pluimvee (en vis, aquacultuur) via intensieve landbouw is dan ook grotendeels gebaseerd op geïmporteerde soja. Maar dat zou ook (en wordt steeds meer) binnen SSA geproduceerd kunnen worden. Dat kan een win-winsituatie opleveren: meer inkomen voor kleine boeren en minder import. Want zoals gezegd kan lokale productie van kwaliteitsvoer winstgevender zijn dan de import van krachtvoer. Dat verklaart waarom de sojaproductie recentelijk snel is uitgebreid in verschillende landen, waaronder Zuid-Afrika, Nigeria, Zambia en Malawi. Om een soortgelijke ontwikkeling ook in andere regio's te genereren, zouden landen kunnen overwegen om enige bescherming van soja- en pluimveevleesmarkten in te voeren.

Idealiter zou eerst het aanbod van plantaardig menselijk voedsel veiliggesteld moeten worden alvorens over te gaan tot intensivering van vlees- en zuivelproductie. Waar en wanneer er een overschot aan granen, bonen en andere peulvruchten is bereikt, zijn varkens, pluimvee en herkauwers allemaal kandidaten voor intensivering. Het gebruik van overschotten voor herkauwers op hun huidige lage productiviteitsniveau leidt tot exponentiële productiegroei, wat een argument is om aan dit vee voorkeur te geven. Maar met name waar en wanneer overschotten van menselijk voedsel nog beperkt en onregelmatig zijn, heeft het gebruik ervan voor pluimvee een voordeel vanwege hun korte levenscyclus, die snelle krimp en uitbreiding mogelijk maakt. Bovendien is consumptie van witvlees vanuit een oogpunt van volksgezondheid te verkiezen boven rood vlees.

hoogproductieve zebus dankzij krachtvoer. Henk Breman in Namibië.Bijvoedering van weidende zebu’s met wat krachtvoer maakt de dieren hoogproductief. Foto: Henk Breman in Namibië.


Toekomstige dierlijke productiesystemen
Wat zijn de perspectieven voor de veehouderij? Laten we eerst kijken naar de vleesconsumptie. Wereldwijd overschrijdt de gemiddelde consumptie zelden 40 kg/per persoon/per jaar in landen waar het bruto nationaal inkomen per capita lager is dan US$ 5.000. Maar daarboven neemt de consumptie doorgaans snel toe, zelfs tot meer dan 120 kg per persoon in enkele zeer rijke landen. In SSA overschrijdt de vleesconsumptie in slechts twee landen 40 kg/per persoon, terwijl ze in zeven andere landen tussen de 20 en 40 kg/per persoon ligt. Deze negen landen kunnen worden onderverdeeld in drie typen:
  • één land waar de groene revolutie al lang geleden plaatsvond: Zuid-Afrika;
  • landen waar veeteelt domineert over gewassen: sommige Sahel-landen12;
  • landen die inkomsten uit mijnbouwactiviteiten gebruiken om hun voedselzekerheid te waarborgen: o.a. Namibië.
Voor de meeste landen in SSA biedt de eerste categorie het meest relevante model: versnelling van de landbouwontwikkeling. Het boek "From Fed by the World to Food Security - Accelerating Agricultural Development in Africa" toont aan dat een dergelijke ontwikkeling niet alleen de voedselzekerheid verbetert, maar ook een belangrijke drijvende kracht kan zijn voor sociaaleconomische ontwikkeling. Kunstmest en bodemverbetering zijn een sleutelfactor voor ontwikkeling, terwijl gemengde productiesystemen het meest geschikt zijn om de kunstmest op een winstgevende manier te gebruiken13. Waar het gebruik van kunstmest in Afrika toenam van 10 naar 100 kg/ha, in de periode 1981-2014 14, steeg de gemiddelde graanopbrengst van minder dan 1.000 kg/ha naar 3.000 kg/ha. Deze sprong voorwaarts ging gepaard met een stijging van de gemiddelde Food Security Index van 30 naar meer dan 50, terwijl het gemiddelde bruto nationaal inkomen steeg van US$ 2.000 per persoon naar US$ 6.500 per persoon15.

Afrikaanse veehouders hebben een aanzienlijke leerperiode nodig voordat ze kunnen concurreren op de vlees- en zuivelmarkten
Dat kan ook gunstige demografische neveneffecten hebben, met name een vermindering van het aantal geboorten per vrouw. Dat aantal is nog steeds onduurzaam hoog in de meeste landen in SSA, met name op het platteland, wat een negatief demografisch dividend veroorzaakt vanwege een hoge “age dependency ratio”16. In de armste landen van SSA, waaronder verschillende in de Sahel, ligt het gemiddelde aantal geboorten tussen 5 à 7, in tegenstelling tot 2 à 3 in de rijkste landen. Verlaging van het vruchtbaarheidscijfer kan het huidige negatieve demografisch dividend veranderen in een positief dividend, wat meer welvaart en voedselzekerheid kan genereren. Zo versterken toenemende welvaart en lagere vruchtbaarheidscijfers elkaar. Het laatste kan ook de concurrentie om voedsel en land tussen boeren en veehouders matigen, en zo helpen conflicten tussen hen te vermijden.

Marktbescherming noodzakelijk

Het versnellen van de productiviteitsgroei in akkerbouw en veeteelt vereist een stimulerend landbouwbeleid in plaats van een neoliberaal marktmodel. Afrikaanse veehouders hebben namelijk een aanzienlijke leerperiode nodig voordat ze kunnen concurreren op de vlees- en zuivelmarkten.
Hetzelfde geldt voor markten van landbouwinputs. Prijzen van externe inputs zijn vaak te hoog, mede als gevolg van de late en beperkte ontwikkeling van de transportinfrastructuur. Dit laatste hing samen met de - tot voor kort - lage bevolkingsdichtheid, die op haar beurt werd veroorzaakt door een laag natuurlijk productiepotentieel en vele eeuwen van slavenhandel. Een voorwaarde voor ontwikkeling kan een herziening van geldende handelsovereenkomsten zijn om de binnenlandse markt te beschermen tegen goedkoop vlees en dito zuivel van de wereldmarkt17. De EU kan een dergelijke marktbescherming niet met goed fatsoen afwijzen, want ze was lange tijd een belangrijke pijler onder haar eigen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

Vandaag de dag richten veel projecten in SSA zich op het bevorderen van landbouwintensivering, sommige met meer succes dan andere. Gemengde bedrijven zijn één van de sleutelvoorwaarden voor effectieve intensivering, zowel voor gewassen als voor veeteelt18. Maar we mogen verwachten dat na verloop van tijd - naarmate de ontwikkeling ondanks alle obstakels voortschrijdt - gemengde productiesystemen zich weer opsplitsen. Dat is eerder gebeurd op andere continenten, in regio's waar de landbouw intensief is geworden door het gebruik van aanzienlijke hoeveelheden externe inputs. Het gebruik van dergelijke inputs wordt effectiever en winstgevender bij gebruik in één sector, ongeacht of het akkerbouw of veeteelt betreft.

Kaasproductie AfrikaRond steden maakt reeds een beperkte bijvoedering van krachtvoer de productie van kaas interessant. Foto: Henk Breman.

Vier perspectieven
Vier perspectieven komen naar voren.

Ten eerste kunnen we verwachten dat er naast de akkerbouwers die voor de voedingsmarkt produceren ook meer akkerbouwers zullen komen die soja of granen produceren voor de diervoederindustrie.

Ten tweede zal een scala aan veehouderijsystemen worden ontwikkeld, waaronder:
  • intensieve melk- en zuivelproductie van koeien en/of geiten rondom grote steden;
  • intensieve mesterij en vleesproductie van herkauwers in matig vochtige en semi-aride gebieden;
  • varkens- en pluimveebedrijven, eveneens rondom grote steden.
Ten derde zal meer land beschikbaar komen door het gebruik van kunstmest en mechanisatie, omdat koeien niet langer nodig zijn voor bemesting en trekkracht. Het voeden van trekdieren vereist veel grond: in de zuidelijke Sahel 40 hectare natuurlijk grasland per hectare akkerland, en in de savanne 15 hectare19. Veel van deze weiden kunnen dan in cultuur worden gebracht.
Kunstmest vervangt vee

In Burkina Faso nam dertig jaar geleden, toen kunstmestgebruik en mechanisatie nog verwaarloosbaar waren, de veedichtheid20 evenredig toe met het deel van het land dat werd gecultiveerd: hoe meer akkerbouw, hoe meer vee nodig was. Daarom liep het pastoralisme terug.
Maar in sommige regio's werd wat kunstmest toegepast, en de daaruit voortvloeiende hogere graanopbrengsten gingen hand in hand met een lagere veedichtheid. Anders gezegd: kunstmest verving vee21.
In het hele land was de voedselzekerheid nog steeds erg laag; voedseloverschotten bestonden nog niet. Kunstmest bood (en biedt) ruimte voor meer voedsel op minder grond.

Een vierde perspectief komt in beeld voor regio's zoals de noordelijke Sahel, die minder of niet geschikt zijn voor akkerbouw: ontwikkeling van (grootschalige) ranches in handen van - of beheerd door - voormalige pastoralisten. Weliswaar zal de productie van melk en vlees per hectare op zulke ranches (veel) lager zijn dan bij transhumance, maar uitgedrukt per gewerkt uur is de dierlijke productie op ranches minstens tien keer zo hoog22. Bovendien kan op ranches ook de productie per hectare hoger worden zodra krachtvoer wordt gebruikt om het rantsoen te verbeteren.
Drie productiviteitsniveaus van herkauwers

Voor herkauwers kunnen drie niveaus van productiviteit worden onderscheiden, afhankelijk van het systeem en de kwaliteit van het gebruikte voer:
  1. sedentaire dieren voor trekkracht en het bemesten van velden, gehouden op lage kwaliteit natuurlijke weiden in dichtheden ver boven hun draagkracht, wat leidt tot een zeer lage melk- en vleesproductie, overbegrazing en degradatie van de weide;
  2. pastorale semi-nomadische transhumance, voornamelijk voor het voeden van de veehouders en hun gezinnen;
  3. intensieve vlees- en/of zuivelproductie op basis van verbeterde bemeste weiden of op natuurlijke weiden, aangevuld met kwaliteitsvoer, zoals op de genoemde ranches.
Het verschil in productiviteit tussen deze systemen is enorm. Uitgedrukt in kg eiwit (vlees & melk) geproduceerd per dier van 250 kg levend gewicht per jaar, zijn de cijfers respectievelijk 2, 10 en >17 kg23. Voor herkauwers kan reeds een kleine kwaliteitsverhoging van voer, van respectievelijk 9 naar 10 en >12 g stikstof per kg voer24, een enorme productiestijging genereren25. Die stikstof zit voornamelijk in eiwit. Het eerstgenoemde systeem is volstrekt niet duurzaam, voor het tweede zal steeds minder ruimte overblijven, maar het derde heeft toekomst.

Conclusies uit de drie artikelen
  1. Om de voedselzekerheid in SSA te waarborgen, moet de landbouwproductiviteit aanzienlijk worden verhoogd, en dat kan ook. Niet alleen de productiviteit van voedselgewassen, maar nog meer de productiviteit van vee om tekorten aan eiwitten te dekken (energiebehoeften worden over het algemeen al beter gedekt). Zowel de productiviteit van gewassen als die van vee is laag als gevolg van een gemiddeld laag natuurlijk productiepotentieel in SSA, dat - versterkt door eeuwen van slavenhandel - leidde tot een late start van de bevolkingsgroei en dichtheden. Dit beperkte op zijn beurt de ontwikkeling van geschikte infrastructuur, instituties en mechanismen voor dienstverlening, waardoor het gebruik van externe inputs te duur bleef om landbouwintensivering mogelijk te maken.

  2. Tot vrij recent waren gewas- en dierproductie in veel regio's grotendeels gescheiden systemen. (Semi-)nomadische veehouderij was vroeger een zeer effectief systeem qua eiwitproductie per hectare, dat zowel nomaden als sedentaire mensen in naburige regio's voedde. Van oudsher domineerden nomaden in (semi-) aride regio's en op de hellingen van hoge bergen.

  3. Sinds de jaren 50 is de groei van bevolkingen en bevolkingsdichtheden versneld en wordt die groei in verschillende regio's eerder een probleem dan een zegen. Bijna onvermijdelijk is de groei van pastorale bevolkingen en hun kuddes veel lager geworden dan die van akkerbouwers en hun vee. Daardoor is het land dat nodig is voor productieve mobiele veeteelt steeds meer in cultuur gebracht door akkerbouwers, waardoor de productiviteit van het vee en daarmee de macht van pastorale gemeenschappen is afgenomen. In slechte jaren verloren nomaden grote delen van hun kuddes of moesten ze hun dieren verkopen, waardoor de prijzen van vee daalden tot bijna nul. De kopers waren vaak welgestelde akkerbouwers. Dit proces is een van de achterliggende oorzaken van geweld in de Sahel en sommige andere gebieden in Sub-Sahara Afrika. De aanpak van deze problemen vereist het verhogen van de productiviteit door landbouwontwikkeling in zowel akkerbouw als veeteelt.

  4. Om dit te bereiken zijn externe inputs een sleutelvoorwaarde, te beginnen met meststoffen voor gewasproductie. Inputs voor vee kunnen beter worden verkregen door de lokale beschikbaarheid van kwaliteitsvoer te verhogen dan door invoer van krachtvoer, aangezien de kosten/baten-verhouding ervan veel beter is en het afhankelijkheidsrisico lager. De meest kosteneffectieve manier om de productie van vee te intensiveren, is het gebruik van meststoffen in een gemengd gewas/veeteeltsysteem, met herkauwers als het belangrijkste vee. Dat zal eerder een levensvatbaardere weg zijn dan gescheiden gewas- en veeteelt. Maar in een latere fase, zodra een overschot aan granen is bereikt, kunnen akkerbouw en veehouderij opnieuw opsplitsen, met de opkomst van meer varkens- en pluimveehouderij, voornamelijk rond steden.

  5. De weidegronden van semi-aride gebieden en hellingen van hoge bergen, traditioneel gebruikt door nomaden, zijn niet geschikt voor akkerbouw. Daarom mag vee niet worden verwaarloosd als bron van eiwitten, zelfs niet wanneer het gebruik van kunstmest op bonen en andere peulvruchten financieel haalbaar wordt. Extra kansen ontstaan waar en wanneer de behoefte aan voedingsenergie van de bevolking voldoende is vervuld. Ranches met gebruik van hoogwaardig voer uit gewassen en gewasresten om de productiviteit te verhogen, kunnen een financieel interessant productiesysteem worden, naast of in plaats van varkens- en pluimveehouderij.


Aanbevelingen
  1. De meest effectieve manier om voedselproductie en -zekerheid in SSA te verhogen is het bevorderen en ondersteunen van landbouwontwikkeling, waarbij externe inputs worden gebruikt in gemengde bedrijfssystemen. De eerste stap kan zijn het toepassen van kunstmest en bodemverbeteraars om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren en de gewasproductie te verhogen. De tweede stap kan zijn het toepassen van kwaliteitsvoer in veehouderijsystemen. Dat kan de toegang tot betaalbare eiwitten verbeteren en daarmee de ondervoeding terugdringen.

  2. Een beleidsprioriteit zou moeten zijn het ontwikkelen van markten voor landbouwinputs en -outputs.

  3. Pastorale gemeenschappen moeten worden gerespecteerd door overheden en worden betrokken bij het transformatieproces. Waar nomadische systemen hun effectiviteit hebben verloren, zouden pastorale mensen moeten worden aangemoedigd en gefaciliteerd om zich te vestigen. Niet om hen te controleren, maar om banen te creëren door intensivering van de veeteelt. Dat kan ook een belangrijke oorzaak van geweld in de Sahel wegnemen.

  4. Een belangrijke onderliggende drijfveer, de snelle bevolkingsgroei, moet eveneens worden aangepakt. De hier voorgestelde versnelde intensivering van zowel gewas- als veeteeltproductie, kan worden benut om een bredere sociaal-economische ontwikkeling op gang te brengen. Verbetering van het per capita nationaal inkomen zal doorgaans worden gevolgd door een daling van het geboortecijfer. Dat heeft ook andere sociaal-economische voordelen, waaronder het ombuigen van het huidige negatieve demografisch dividend naar een positief dividend26. Een andere effectieve manier om de bevolkingsgroei te verminderen, is verbetering van de toegang tot onderwijs voor meisjes en jonge vrouwen. Niet onbelangrijk in dat verband: verbetering van de “gender-equality-index” gaat vaak hand in hand met landbouwontwikkeling. Wereldwijd hebben landen met de gunstigste positie van vrouwen een tienmaal zo hoge akkerbouw-productiviteit als landen met de zwakste positie van vrouwen8.

  5. Wanneer en waar overschotproductie van granen wordt bereikt, kan ook intensivering van veeteelt buiten gemengde systemen worden bevorderd. Voorlichters zouden kunnen aanbevelen om granen en bonen toe te passen om vlees- en zuivelproductie te intensiveren. Kosten-batenanalyses kunnen helpen bij het kiezen tussen rundvee, kleine herkauwers, varkens en pluimvee.

  6. Versnelling van de toename van de productiviteit van gewassen en vee vereist een stimulerend landbouwbeleid in plaats van een neoliberaal marktmodel. Afrikaanse veehouders en landbouwinput- en outputmarkten hebben namelijk een aanzienlijke leerperiode nodig voordat ze kunnen concurreren op open vlees- en zuivelmarkten. Een voorwaarde kan zijn een herziening van de huidige Europees-Afrikaanse economische partnerschapsovereenkomsten (EPA’s).

  7. Last but not least: intensivering van akkerbouw en veehouderij vermindert de drang om het landbouwareaal uit te breiden ten koste van bossen en andere natuurgebieden, en dat is ook gunstig voor het klimaat. Intensivering past dus ook in beleid voor klimaat en biodiversiteit.


Anders kijken dan de FAO

In twee eerdere artikelen (deel 1 en deel 2 zijn onder deze links te vinden) analyseerden Henk Breman en Wouter van der Weijden de historische en huidige rol van veeteelt in Sub-Sahara Afrika (SSA).

In deze derde en afsluitende tekst over voedselzekerheid in Afrika schetsen Breman en Van der Weijden een ander perspectief en bijbehorende set oplossingen dan we gewend zijn te horen. Ze geven bovendien een antwoord op de recente oproep van de FAO om meer vlees, zuivel en eieren te produceren voor Afrika. Die zouden vanuit efficiënt producerende landen - waaronder Nederland - geëxporteerd moeten worden naar Afrika. Dat vinden velen een excentrieke gedachte vanwege het idee dat we minder dierlijk product zouden moeten willen eten. Deze tekst laat zien hoe en waarom Afrika zelf zijn veeteelt zou kunnen intensiveren, los van politieke correctheid en meer vanuit een combinatie van sociale, economische, humanitaire en agrobiologische overwegingen.

Henk Breman is een agrobioloog die zijn werk sinds begin jaren zeventig heeft gericht op milieu en plattelandsontwikkeling in Afrika, waar hij meer dan twintig jaar veldonderzoek heeft gedaan en nog steeds werkt als consultant.
Wouter van der Weijden is milieubioloog en werkt bij de Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu in Culemborg, Nederland.

Zij bedanken Monique Calon en Ken Giller voor hun opmerkingen en suggesties, en Paul Kleene voor zijn recente waarnemingen met betrekking tot veehouders in Burkina Faso en Mali.


Noten
  1. Het gemiddelde productieniveau van akkers en weiden zonder andere input dan handarbeid, doorgaans uitgedrukt in graanequivalenten.

  2. Pluimvee is een enigszins ander verhaal. Soja is kwaliteitsvoer. Intensieve pluimveehouderijen die gebaseerd zijn op geïmporteerde soja breiden zich uit rond een aantal Afrikaanse steden. Voor deze bedrijven kunnen veterinaire zorg en fokverbetering zinvol zijn. Lokale productie van soja kan invoer vervangen, maar kan ook concurreren met voedselgewassen, waardoor de voedselzekerheid voor de armen afneemt.

  3. E.g. H.W. Koster, 2010. Fourrage, production animale et vivrière, la terre et les besoins d'engrais des petits producteurs dans la Région des Grands Lacs de l'Afrique Centrale. Un rapport du projet CATALIST. IFDC-Rwanda, Kigali; Livestock feed resources in the West African Sahel. A. Tunde et al., 2022. Agronomy Journal 114: 26–45.

  4. Tenzij irrigatie kan worden toegepast.

  5. Cattle and small ruminant production systems in sub-Saharan Africa. A systematic review. M.J. Otte & P. Chilonda, 2002. FAO, Rome. Zie voor vergelijkingen tussen Afrika en andere continenten. "Meat and dairy production by H. Ritchie & M. Roser in Our World in Data.

  6. Gebaseerd op peulvruchten en/of granen, en op eiwitten van dierlijke oorsprong, zoals bijvoorbeeld vismeel.

  7. E.g. J.C. de Grandi, 1996. L’évolution des systems de production agropastorale par rapport au développement rural durable dans les pays d’ Afrique soudano-sahélienne. Collection FAO: Gestion des exploitations agricoles no. 11. FAO, Rome; H. Koster & R. Rukundo, 2012. Elevage des ruminants dans des systèmes de production mixtes. Vol. II Fiches techniques pour la Région des Grands Lacs d'Afrique Centrale. IFDC-CATALIST, Rwanda.

  8. H. Breman, A.G.T. Schut & N.G. Seligman, 2019. From fed by the world to food security. Accelerating agricultural development in Africa. Plant Production Systems Wageningen University.

  9. Met uitzondering van moslimlanden, waar doorgaans geen varkens worden gehouden. In plaats daarvan is de buffel in Noord-Afrika en het Midden-Oosten een bron van eiwitten.

  10. OECD-FAO Agricultural Outlook 2021-2030.

  11. Mammo M. Erdaw & Wude Ts. Beyene, 2022. Trends, prospects and the socio-economic contribution of poultry production in sub-Saharan Africa: a review. World’s Poultry Science Journal, DOI: 10.1080/00439339.2022.2092437

  12. De Sahel is nog steeds de belangrijkste bron van de huidige regionale veehandel in West-Afrika.

  13. Bijvoorbeeld Th. Alberda, H. van Keulen, N.G. Seligman & C.T. de Wit, 1992. Food from dry lands. An integrated approach to planning of agricultural development. Systems approaches for sustainable agricultural development. Vol. 1. Kluwer Academic Publishers, London.

  14. Gemiddelde waarden van nationale hulpbronnen van groepen landen met een vergelijkbaar niveau van kunstmestgebruik.

  15. Bron: zie noot 7.

  16. De age dependency ratio is de verhouding tussen afhankelijke mensen - degenen jonger dan 15 en ouder dan 64 - tot de beroepsbevolking - degenen in de leeftijd van 15-64.

  17. Een diepgaande analyse van de beperkingen en nadelen van het neoliberale marktmodel voor de landbouw in het algemeen, en met name voor de Afrikaanse landbouw, is gepresenteerd in het boek Food security, agricultural policies and economic growth. Long-term dynamics in the past, present and future (2017) van Niek Koning.

  18. H. van Keulen & H. Breman, 1990. Agricultural development in the West African Sahelian region: a cure against land hunger. Agriculture, Ecosystems and Environment 32: 177-197; N. de Ridder, H. Breman, H. van Keulen & T.J. Stomph, 2004. Revisiting a ‘cure against land hunger’: soil fertility management and farming systems dynamics in the West African Sahel. Agricultural Systems 80: 109–131.

  19. H. Breman, J.J.M.H. Ketelaars & N'Golo Traoré, 1990. Un remède contre le manque de terre? Bilan des éléments nutritifs, production primaire et élevage au Sahel. Sécheresse 1: 109-117.

  20. Uitgedrukt in TLU (tropische eenheden voor vee) per hectare. 1 TLU komt overeen met 250 kg levend gewicht van herkauwers, eventueel de som van dromedarissen, rundvee, geiten en schapen.

  21. N. de Ridder, H. Breman, H. van Keulen & T.J. Stomph, 2004. Revisiting a ‘cure against land hunger’: soil fertility management and farming systems dynamics in the West African Sahel. Agricultural Systems 80: 109–131.

  22. H. Breman & C.T. de Wit, 1983. Rangeland productivity and exploitation in the Sahel. Science 221: 1341-1347. Het veldwerk werd voornamelijk uitgevoerd door twee van mijn doctoraatsstudenten, Abdrahamane Diallo en Gaoussou Traoré. Voor hun proefschriften liepen ze gedurende 15 maanden, samen met Fulani-herders en hun kuddes, een afstand van 1500 km! Hun publicaties: A. Diallo, 1978. Transhumance: comportement, nutrition et productivité d'un troupeau zébus de Diafarabé. Centre Pédagogique Supérieur, Bamako. G. Traoré, 1978. Evolution de la disponibilité et de la qualité de fourrage au cours de la transhumance de Diafarabé. Centre Pédagogique Supérieur, Bamako.
    Een film die de genoemde transhumance laat zien, is te zien op de website AgroBioAfrica.

  23. Zowel het gemiddelde eiwitgehalte als de verteerbaarheid van het rantsoen nemen toe, van 56 naar 66 naar >75 g/kg voor eiwit, en van 52 naar 55 naar >59% voor verteerbaarheid. J.J.M.H. Ketelaars, 1991. Evaluation des pâturages et production animale. In: H. Breman & N. de Ridder (Eds), 1991. Manuel sur les pâturages des pays sahéliens. ACCT, Paris/CTA, Wageningen/KARTHALA, Paris

  24. Uitgedrukt in droge stof: gedroogd voer dat geen water meer bevat.

  25. Het verhogen van de productiviteit van vee kan twee voordelen hebben voor natuurbehoud: 1) Voor zover het is gebaseerd op productievere gewasproductie, zal het land besparen per eenheid vlees en daarmee de druk op bossen en andere natuurlijke habitats verminderen. Dat is bovendien gunstig voor het klimaat. 2) Als het de prijzen van vlees verlaagt, neemt het een belangrijke prikkel weg voor het jagen en stropen van wilde dieren voor bushmeat.

  26. De tweede auteur heeft onlangs, samen met demograaf Leo van Wissen, drie artikelen op Foodlog gepubliceerd over bevolkingsgroei in Sub-Sahara Afrika: (1) Moeten we bang zijn voor Afrika?, (2) Vijf misverstanden over bevolkingsgroei in Afrika en (3) Bevolkingsgroei in Afrika: zes misverstanden over oplossingen. Binnenkort zullen ook Engelse versies op Foodlog worden gepubliceerd.
Dit artikel afdrukken