In veel landen in Sub-Sahara Afrika (SSA) groeit de landbouwproductie niet of amper voldoende om de bevolkingsgroei bij te benen. De landbouw kan veel productiever worden gemaakt door duurzame intensivering: verhoging van de productie per hectare zonder nadelige gevolgen voor het milieu.

Verhoging van de productie per hectare vergt allereerst geïntegreerd bodemvruchtbaarheidsbeheer met twee pijlers: bodemverbetering en gebruik van kunstmest. Met die stelling raken we meteen aan een veelgehoord misverstand.

Voorstanders van agro-ecologie en regeneratieve landbouw schetsen vaak een tegenstelling tussen kunstmest en organische stof. Die is niet uit de lucht gegrepen, maar is ook misleidend. Ja, kunstmest kan bijdragen aan de afbraak van organische stof, maar als kunstmest en organische stof in juiste verhoudingen worden gecombineerd, kunnen ze elkaars effect juist versterken. Immers:
  • als kunstmest de productie verhoogt, komen er ook meer gewasresten van hogere kwaliteit beschikbaar, die kunnen worden benut voor de organische-stofvoorziening van de bodem;

  • omgekeerd rendeert kunstmest het best op gronden met voldoende organische stof.

Langs deze weg kan de helaas veel voorkomende neerwaartse spiraal in de productiviteit worden omgezet in een spiraal omhoog.

Om de verbeterde bodemvruchtbaarheid optimaal te benutten zijn ook betere zaden nodig
Wel een nuancering wat betreft stikstof: daarvoor is niet altijd stikstofkunstmest nodig, want vlinderbloemige gewassen zoals klavers en de pindaplant kunnen stikstof zelf met hulp van bacteriën uit de lucht halen. Maar daarbij kunnen minder hoge opbrengsten worden gehaald dan met stikstofkunstmest, terwijl bovendien meer en duur fosfaat nodig is.

Hoe kan de landbouw in SSA de vruchtbaarheid van zijn bodems verbeteren? Dat kan op twee manieren. Ten eerste door meer gebruik van organische stof, met name uit gewasresten, dierlijke mest, geschikte compost en wellicht ook biochar (een houtskoolachtige stof).1

Beperkende factor daarbij is vaak de dierlijke mest. Daaraan is in veel SSA-landen een tekort doordat de veedichtheid er laag is. En omdat de landen niet, zoals Nederland, veevoer importeren, benutten boeren hun gewasresten waar mogelijk als veevoer, en dus niet rechtstreeks als meststof en bodemverbeteraar. Dat wordt pas mogelijk bij hogere producties, waarbij ook meer gewasresten van betere kwaliteit beschikbaar komen, dus bij intensivering.

Bovendien stijgt dan de kwaliteit van de dierlijke mest.

Dierlijke mestDierlijke mest, Henk Breman

Dat leidt tot de tweede manier om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren: meer gebruik van kunstmest. Of van kunstmest en dierlijke mest tegelijk. Denk daarbij aan gemengde bedrijven met een intensiverende akkerbouwtak. Zij kunnen niet alleen hun gewasproductie verhogen, maar ook meer en betere bijproducten en daarmee veevoer en dierlijke mest produceren. Denk bij bijproducten aan stro, loof van vlinderbloemigen, katoenzaad, perskoeken na de productie van katoenzaadolie en schillen van maniok en yam. Tenslotte is op veel plaatsen ook kalk nodig; éénderde van de Afrikaanse gronden is te zuur en gebruik van sommige soorten kunstmest leidt tot sterkere verzuring.

Om de verbeterde bodemvruchtbaarheid optimaal te benutten zijn ook betere zaden nodig. Zaden van gewassen die bij een goede nutriëntenvoorziening een hogere opbrengst leveren en bovendien veerkrachtiger zijn tegenover klimaatverandering, ziekten en plagen. Het moet dan niet alleen gaan om zaden van cash crops voor de export, maar ook van staple crops voor de binnenlandse voedselvoorziening. Aan een gewas als millet bijvoorbeeld kan nog veel worden verbeterd; van parelmillet is de harvest index (het deel van de biomassa dat kan worden geoogst) voor een graan nog erg laag. De VN heeft op initiatief van India het jaar 2023 uitgeroepen tot het International Year of Millets.

Welk beleid is daarvoor nodig?
Overheden in SSA kunnen die ontwikkeling op tal van manieren stimuleren:2
  • ontwikkelen van een fijnmazige infrastructuur voor bodemonderzoek en -advies die boeren helpt vast te stellen welke percelen aan welke nutriënten een tekort hebben;

  • investeren in recycling van organische stof: naast hergebruik van gewasresten zoals stro ook adequate verwerking van voedselresten en ander organisch afval in dorpen en steden. Daarbij is een actieve rol van de overheid onmisbaar, want organische stof leidt minder snel tot productieverhoging dan kunstmest;

  • investeren in de productie en het gebruik van kalk;

  • waar nodig de geldende landgebruiksrechten en -conventies zodanig aanpassen dat ze boeren meer gebruikszekerheid bieden en daardoor investeringen in bodemverbetering niet langer remmen, maar juist stimuleren;

  • voor landen met rijke bestaande of potentiële energiebronnen (niet alleen fossiele bronnen, maar vooral ook waterkracht, zon en wind): investeren in een eigen kunstmestindustrie. En dan waar mogelijk voor de productie van “groene” kunstmest, zoals Angola die wil gaan produceren met waterkracht.3 Dat kan ook bijdragen aan de voedselsoevereiniteit van SSA;

  • afschaffen van importheffingen en belastingen op kunstmest, die nog worden toegepast door één derde resp. de helft van de SSA-landen. Afschaffing van die heffingen maakt kunstmest voor boeren beter betaalbaar;4

  • investeren in verbetering van de kunstmestmarkt. Denk aan opbouw van handelsnetwerken, invoering en handhaving van kwaliteitsstandaarden en scholing van inkopers bij overheid, tussenhandel en coöperaties. Om de vraag aan te jagen kan ook worden gedacht aan vouchers voor boeren waarmee ze kunstmest en zaaizaad kunnen kopen;5

  • investeren in recycling van nutriënten door ecosanitatie: terugwinning op een veilige manier van fosfaat en kalium en waar mogelijk ook stikstof uit rioolwater van steden en die terugbrengen naar de akker.

Ook landbouwvoorlichting kan effectief zijn, maar dat hangt sterk af van de context. De publieke landbouwvoorlichting is sinds de jaren 90 in veel landen geprivatiseerd als onderdeel van Structural Adjustment Programs. Die neoliberale programma’s werden afgedwongen door de Wereldbank en het IMF. De privatisering bood ruim baan aan commercieel gedreven voorlichters met hun onvermijdelijke bias. Er is nu weer behoefte aan onafhankelijke voorlichting, niet alleen door experts, maar ook van-boer-tot-boer, zoals ook op Foodlog bepleit door de Nigeriaanse Foodlog-columnist Babatunde. Ook digitale voorlichting biedt grote kansen, mits niet commercieel gedreven. Bedenk daarbij wel: voorlichting is vaak pas effectief in een enabling environment met voldoende zekerheid van landgebruik en goed functionerende markten, inclusief kwaliteitsbewaking, voor enerzijds betaalbare inputs (kunstmest, zaden, werktuigen etc.) en anderzijds afzet voor de extra geproduceerde landbouwproducten. In die markten moet de macht van middlemen en andere handelaren worden beperkt.

Hoe kunnen Nederland en de EU daaraan bijdragen?
Nederland en de EU kunnen, meer dan ze nu al doen, aan deze ontwikkeling bijdragen door ondersteuning met kennis, technologie en zo nodig cofinanciering van investeringen in:
  • de genoemde infrastructuur voor bodemonderzoek en -advies;

  • onafhankelijke landbouwvoorlichting. Agriterra en Solidaridad zijn daar al actief mee in diverse landen in SSA, inclusief boer-tot-boer voorlichting;

  • betere benutting van organische stof voor bodemverbetering;

  • onderzoek naar de bruikbaarheid en effecten van biochar.6 Omdat biochar koolstof langdurig kan vastleggen zijn er in principe mogelijkheden voor koppeling met de Europese emissiehandel;

  • marktontwikkeling voor kunstmest, kalk en zaaigoed. Nederland heeft in het verleden via het International Fertilizer Development Center (IFDC) steun gegeven aan de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) voor de ontwikkeling van een regionale markt voor inputs. Dat heeft onder meer geleid tot betere wet- en regelgeving voor die markt;

  • “groene” kunstmestproductie;

  • ecosanitatie;

  • plantenveredeling gericht op een breed scala van gewassen met hogere opbrengsten en een grotere veerkracht met betrekking tot droogte, ziekten en plagen. Op dit terrein is Nederland frontrunner, veelal in samenwerking met Afrikaanse partners. Via East-West Seed is al veel gedaan aan verbetering van groentezaden voor kleine boeren en oprichter Simon Groot heeft daar in 2019 zelfs de Wereld Voedsel Prijs voor ontvangen. Dat werk verdient krachtige voortzetting en verbreding, zo mogelijk ook met het graangewas millet. Veerkrachtige gewassen hebben minder bestrijdingsmiddelen nodig, wat gunstig is voor de gezondheid van boeren en consumenten. En voor cash crops zoals mango’s leveren ze betere exportkansen naar de EU.

Laten we tegelijk in het oog houden dat niet alles staat of valt met goed functionerende overheden. En dat is maar goed ook, want ook in Afrika doen overheden lang niet altijd wat van hen verwacht mag worden en het kan zinloos zijn daar op te wachten
Tenslotte
Laten we tegelijk in het oog houden dat niet alles staat of valt met goed functionerende overheden. En dat is maar goed ook, want ook in Afrika doen overheden lang niet altijd wat van hen verwacht mag worden en het kan zinloos zijn daarop te wachten. Ook op commerciële basis zijn investeringen met wederzijds voordeel mogelijk. Denk aan gewasveredeling in Nederland. Voorbeeld: een commerciële speler als Holland Greentech, waarin onder meer Rijk Zwaan en Koppert participeren, biedt in verschillende landen uiteenlopende diensten voor de tuinbouw aan, van bodemanalyses en -verbetering tot verbeterde zaden, irrigatie, kassen, geïntegreerde plaagbeheersing en voorlichting en training. Denk ook aan waardenketens van Afrika tot in de Europese markt. Daarnaast kunnen geldtransacties (remittances) van Afrikanen in de diaspora kleine boeren en ondernemers helpen om investeringen te financieren.

Maar wat de EU en Europese marktpartijen beter niet kunnen doen is rigide agro-ecologische eisen stellen aan producten uit Afrika. Agro-ecologie is op zich van onschatbare waarde, maar als daarin kunstmest wordt uitgesloten zal dat een rem zetten op de ontwikkeling van de Afrikaanse landbouw. Voor de op grote schaal verarmde bodems is kunstmest vaak net zo onmisbaar als organische stof.

Een serie van vijf

In drie eerdere artikelen (klik op de links voor artikel 1, 2 en 3) schetsten Henk Breman en Wouter van der Weijden wat Afrikaanse landen kunnen doen aan duurzame intensivering. In een vierde artikel verkenden dezelfde auteurs, Niek Koning, Ken Giller en Monique Calon welk beleid daarvoor nodig is en wat Nederland en de EU daaraan kunnen bijdragen. Daarbij noemden ze twee prioriteiten: in het algemeen een stimulerend landbouwbeleid en in het bijzonder een beleid gericht op verbetering van de bodemvruchtbaarheid. Ze focusten op het stimulerende landbouwbeleid.

Over de auteurs:
Henk Breman is agrobioloog met langdurige onderzoekservaring in verschillende Afrikaanse landen en schrijver van het boek From fed by the world to food security – Accelerating agricultural development in Africa (2019).

Wouter van der Weijden is milieubioloog en directeur van de Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu.

Ken Giller is hoogleraar Plant Production Systems aan Wageningen Universiteit.

Niek Koning (mede-auteur van het vorige artikel) is landbouweconoom en auteur van Food Security, Agricultural Policies and Economic Growth – Long-term Dynamics in the Past, Present and Future (2017).

Monique Calon is landbouwkundige met langdurige werkervaring in Afrika aan rurale ontwikkeling en daarna als beleidsmedewerker voedselzekerheid en private sector ontwikkeling bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De twee laatste artikelen uit deze serie samengevat in zes punten
  1. Sub-Sahara Afrika kan de productiviteit van zijn landbouw sterk verhogen en dat is ook hard nodig gelet op de snelle bevolkingsgroei en de afnemende voedselzekerheid en -soevereiniteit. Daarvoor zijn in de eerste plaats nodig: in het algemeen een stimulerend landbouwbeleid en in het bijzonder bevordering van de bodemvruchtbaarheid.

  2. Stimulerend beleid richt zich allereerst op stabiele prijzen die voor levensvatbare bedrijven hoog genoeg zijn om hun kosten te dekken. Daarvoor kunnen importheffingen nodig zijn. Maar omdat die ook de voedselprijzen kunnen verhogen zijn dan wel flankerende maatregelen nodig om te zorgen dat voedsel betaalbaar blijft voor de armen. Denk aan werkverschaffingsprojecten, work-for-food programma’s, schoolmaaltijden, voedselbanken en cash transfers. Zulke maatregelen kunnen mede worden gefinancierd uit de opbrengst van de heffingen. Daarnaast zijn zowel boeren als consumenten gebaat bij investeringen in betere, onafhankelijke marktinformatie, o.a. via mobiele telefoons.

  3. Ook investeringen in infrastructuur voor transport en opslag kunnen zowel boeren als consumenten ten goede komen. Verder is het zaak om levensvatbate landbouwbedrijven te bevorderen. Dat vergt enerzijds versterking van landrechten, en anderzijds ontwikkeling van werkgelegenheid buiten de landbouw, met name in de industrie. Denk daarbij aan kunstmest, voedselverwerking, textiel en energie (vooral zon en wind).

  4. Nederland en de EU kunnen genoemde ontwikkelingen actief ondersteunen, door aanpassing van hun handelsbeleid en door ondersteuning van benodigde investeringen met kennis, technologie en cofinanciering.

  5. Speciale aandacht is nodig voor verbetering van de bodemvruchtbaarheid. Dat vergt geïntegreerd bodemvruchtbaarheids-beheer met enerzijds meer organische stof en kalk en anderzijds meer kunstmest, die ook als bijproduct meer gewasresten en daarmee organische stof oplevert. Overheden kunnen dat bevorderen door afschaffing van importheffingen op kunstmest, ontwikkeling van een eigen, liefst “groene” kunstmestindustrie en investeringen in recycling van nutriënten uit dorpen en steden.

  6. Ook daarbij kunnen Nederland en de EU een actieve rol spelen, onder meer door ondersteuning van de benodigde investeringen met technologie en kennis en door ontwikkeling van beter zaaizaad. Daar liggen kansen met wederzijds voordeel.

Enkele van de genoemde beleidsopties zijn al te vinden in het advies “Urgentie van een nieuwe Nederlands Afrikastrategie” van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) van juli 2022 en ook in de brief van de ministers Schreinemacher en Adema “Stappenplan mondiale voedselzekerheid” van december 2022. Alle genoemde opties verdienen op z’n minst overweging in de nieuwe Afrikastrategie die het kabinet momenteel voorbereidt en in de debatten die daarover zullen komen. Onmisbaar daarbij zijn een langetermijnvisievisie en een meer coherent overheidsbeleid, met name ook coherentie tussen het ontwikkelingsbeleid en het handelsbeleid van zowel Nederland als de EU.

Noten
1. Biochar wordt gemaakt door organisch materiaal onder zuurstofloze omstandigheden te verhitten tot voorbij 350°C. Dit proces wordt pyrolyse genoemd. Biochar kan worden gemaakt van uiteenlopende organische grondstoffen, waaronder gewasresten, mest, residuen van afvalwater en hout. De interesse in biochar is de laatste jaren toegenomen omdat het gedurende eeuwen of zelfs millennia koolstof kan vastleggen in de bodem. Biochar verhoogt in het algemeen de gewasopbrengst, vooral in nutriëntarme tropische gronden. Ook vermindert het de uitspoeling van meststoffen en de uitstoot van het boeikasgas N2O (lachgas). Voor een uitvoerige wetenschappelijke evaluatie waarin ook andere potentiële voordelen worden genoemd, zie: S. Joseph et al. How biochar works, and when it doesn't: A review of mechanisms controlling soil and plant responses to biochar. GCB Bioenergy 2021;13: 1731–1764.
2. Zie ook: H. Breman (2023). Africa’s fertilizer and soil health action plan - An African green revolution. Fertilizer Focus 40 (1): 36-40.
3. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) schreef vorig jaar in haar advies Urgentie van een nieuwe Nederlandse Afrika-strategie: “Ondersteun met technologie de productie van kunstmest in Afrikaanse landen waar gas is. Maar werk vooral aan toepassing van meststoffen die geen schade aan de bodem toebrengen.” Ze vergat overigens groene energie te noemen.
4. Landen die zelf kunstmest produceren of daarin willen investeren zouden juist tijdelijk importheffingen kunnen invoeren of voortzetten om hun binnenlandse markt te beschermen. Dat kan zolang de Afrikaanse Unie geen tariefmuren aan de gemeenschappelijke buitengrenzen hanteert, waarvoor wij overigens wel pleitten in het vorige artikel.
5. H.L. Wong et al. Effects of input vouchers and rainfall insurance on agricultural production and household welfare: Experimental evidence from northern Ethiopia. World Development (2020): 105074. Voor meer informatie zie ook dit artikel, deze publicatie en deze website.
6. Wageningen doet o.a. laboratoriumonderzoek aan biochar. De Coöperatieve Vereniging Fairchar is in Afrika actief met het Carbon2Soil plan.

Dit artikel afdrukken