Voedselzekerheid moet je niet aan de vrije mark willen overlaten. Dat zegt landbouweconoom Niek Koning, die tegelijk pleit voor een nieuwe technologische revolutie.
Dertig, veertig jaar geleden klonken er nog schrille waarschuwingen voor een bevolkingsexplosie en stevige pleidooien voor een Groene Revolutie. Nu krijg je alleen te horen dat productie van voedsel geen probleem is, alleen de verdeling ervan. Volgens neoliberalen kun je wereldvoedselvoorziening het best overlaten aan het private initiatief. Koning is het daar niet mee eens. Volgens hem dwingen actuele en toekomstige ontwikkelingen op het gebied van voedselzekerheid in met name Afrika tot grootschalig ingrijpen in de ‘vrije markt’. Hij schreef er een boek over.
Niek Koning is verbonden aan het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid en voormalig universitair docent bij de leerstoelgroep agrarische economie en plattelandsbeleid.
Met de opkomst van het neoliberalisme is overheidssturing uit de mode geraakt en heeft de gedachte veld gewonnen dat je de voedselvoorziening het beste kunt overlaten aan het private initiatief. Wiens initiatief? Daarover verschillen de meningen. Volgens vrije-markt-neoliberalen gaat het om het mondiale initiatief van de agro-industrie, volgens groene neoliberalen om lokale initiatieven van kleine boeren met low-inputmethoden. Het ene kamp belooft dat vrijhandel en gentechnologie voor voldoende aanbod zullen zorgen; het andere dat biologische landbouw de wereld kan voeden.
Beiden hebben hun eigen receptenkoffertje. Het ene met handelsliberalisatie, privatisering en octrooien op levensvormen; het andere met bottom-up facilitering, duurzame keurmerken en alternatieve voedselnetwerken. Beide scholen geloven dat hun receptuur algemeen geldig is en de honger snel uit de wereld kan helpen. Toch kunnen bij beide beweringen vraagtekens worden gezet, zowel vanuit historische als toekomstige ontwikkelingen op het gebied van voedselzekerheid in verschillende regio’s.
Net als andere dieren hebben mensen biomassa – op fotosynthese gebaseerde organische stoffen – nodig om te leven. Als lerende wezens konden ze af en toe hun winningsmethoden vernieuwen, waardoor ze ontkwamen aan de ineenstortingen die andere dierpopulaties ondergingen als ze het draagvermogen van hun natuurlijke hulpbronnen overschreden. Aanvankelijk bracht dat vermogen mensen slechts uitstel van executie. Na een paar eeuwen van vooruitgang werd de schaarste toch weer acuut, waarna hongersnoden, ziektes en bloedige oorlogen het evenwicht tussen bevolking en hulpbronnen herstelden.
In de 19e eeuw leerden mensen om koolwaterstoffen uit de aardkorst te gebruiken. Die fossiele biomassa verving levende biomassa bij niet-voedselproducten. Tegelijkertijd maakte ze modern transport, kunstmest en machines mogelijk, waardoor de mondiale productie van levende biomassa, inclusief voedsel, flink kon groeien. Onze welvaart steeg en het leek of we definitief afscheid hadden genomen van de wereld van schaarste.
De fossiele biomassarevolutie leidde echter ook tot een wereldwijde bevolkingsexplosie. Tot 1825 had de mensheid honderdduizend jaar nodig gehad om te groeien tot één miljard zielen. Vervolgens is ze in minder dan twee eeuwen zeven keer zo groot geworden. Gelukkig leidde welvaart op den duur tot verzadiging van de voedselvraag en tot afname van de bevolkingsgroei omdat kinderen niet langer nodig waren als sociale verzekering.
Als de welvaartstijging overal tegelijk was begonnen, dan was de wereldbevolking beperkt gebleven tot vier à vijf miljard mensen. Maar dat gebeurde niet. Economische ontwikkeling vereiste een versnelde ontwikkeling van de landbouw als startmotor. Die ontstond niet spontaan. Er ontstonden nieuwe vormen van marktfalen, waarbij overproductie en een boom/bust-dynamiek de rentabiliteit van de landbouw ondermijnden. Agrarische kapitalisten veranderden van vernieuwers in uitbuiters. Of ze lieten de productie over aan zelfstandige boeren, die bereid waren om hard te werken voor een lage beloning. Die waren minder toegerust voor vernieuwingen en vaak risicomijdend.
De versnelde landbouwontwikkeling die nodig was om de welvaartstijging op te starten werd daardoor afhankelijk van overheden. Zij faciliteerden vernieuwingen door zelfstandige boeren en stabiliseerden landbouwprijzen op een niveau dat boeren in staat stelde om te investeren. Omdat algemene ontwikkeling niet mogelijk was zonder landbouwontwikkeling en omdat landbouwontwikkeling afhankelijk was van effectief overheidsingrijpen, werd het lot van landen sterk bepaald door de landbouwpolitieke keuzes die er gemaakt werden.
Vrijheidsgraden
Sterke landen – de Westerse landen en Japan – konden hun eigen keuzes maken. Zij kozen direct vanaf het begin van de fossiele revolutie voor een actief landbouwbeleid. Daardoor konden hun economieën zich ontwikkelen en is de honger goeddeels verdwenen. De keuzevrijheid van zwakke landen daarentegen werd begrensd door de sterke landen. In de koloniale periode gaven die weinig ruimte voor steun aan zelfstandige boeren, waardoor veel dichtbevolkte Aziatische landen in een spiraal van armoede en uitputting van hulpbronnen raakten. De daling van het kindertal werd hier met bijna een eeuw vertraagd, waardoor de wereldbevolking met een paar miljard extra groeide.
Zuid Amerika profiteerde minder van de politieke ruimte die ontstond na de oorlog. Dit continent werd vanouds gedomineerd door grootgrondbezitters, waardoor kleinere boeren werden verwaarloosd. De hervormingspogingen die sociaal-populistische regeringen tussen 1930 en 1970 ondernamen liepen daardoor stuk op rurale armoede die de binnenlandse markt voor de industrie beperkte. Als gevolg daarvan stagneerde de industrialisatie en daarmee de ontwikkeling van de welvaart.
Ook Afrika verspilde de kansen die geboden werden door de welvaartstaatpolitiek in de sterke landen. Niet door grootgrondbezit, maar door de tribale geschiedenis van grote delen van dit continent. Etnisch cliëntelisme leidde ertoe dat machthebbers het overheidsapparaat gebruikte als banenmachine voor hun achterban. De boeren draaiden op voor de kosten en de regio raakte in eenzelfde spiraal van armoede, uitputting van hulpbronnen en snelle bevolkingsgroei als waaraan Azië juist ontsnapt was.
Het gevolg was dat zowel Zuid Amerika als Afrika rond 1980 in een schuldencrisis belandden die hen dwong hun hand op te houden bij de sterke landen. Daar veranderde juist toen het politieke getij. De welvaartstaatpolitiek maakte plaats voor het neoliberalisme, wat ertoe leidde dat de sterke landen de beleidsruimte van zwakke landen opnieuw insnoerden. Azië liet zich niet langer de les lezen, maar vrije-markt-neoliberalen dwongen Afrika en Zuid Amerika tot harde hervormingen. Toen die de situatie bleken te verergeren werden wat ‘sociale vangnetten’ en groen-neoliberale elementen toegevoegd, maar het mocht niet baten. Aan het begin van deze eeuw zorgde een stijging van de prijzen voor grondstoffen voor een opleving, maar nu die prijzen weer gedaald zijn zakt de groei in Afrika weer in, en sneuvelen in Zuid Amerika de ‘pink tide’ regeringen die wat inkomsten uit grondstoffenexporten verdeelden onder de armen.
Intussen is in Afrika het ‘Millennium Ontwikkelingsdoel’ om het percentage hongerlijders te halveren van geen kanten gehaald. Bevolkingsexperts constateren tot hun schrik dat de demografische tijdbom in Afrika, anders dan die in Azië, niet vanzelf wordt ontmanteld. In Afrika leven nu 1,2 miljard mensen. In 2050 zijn dat er naar verwachting 2,5 miljard en in 2100 4,4 miljard. De afgelopen jaren hebben de demografen van de Verenigde Naties hun verwachting voor de Afrikaanse bevolkingsgroei tussen nu en 2100 met 300 procent moeten opschroeven, waardoor de totale wereldbevolking nu lijkt uit te komen op 11,2 miljard.
Laaghangend fruit
Wie gaat al die Afrikanen straks voeden? De voedselproductie in Afrika zelf kan de snelle bevolkingsgroei niet bijbenen, zeker niet als steun voor de boeren uitblijft. En mondiaal gezien is het laaghangende fruit van de fossiele revolutie geplukt. Land en water worden schaarser, temeer omdat de stijgende inkomens van een deel van de wereldbevolking leiden tot groeiende claims op land voor wonen, recreatie en natuurbeleving. Tegelijkertijd moeten plantenveredelaars steeds meer moeite doen om het opbrengstpotentieel van gewassen te verhogen. Bij rijst en tarwe is het al een kwart eeuw niet meer gelukt.
Intussen worden makkelijk winbare voorraden van fossiele biomassa schaarser en lijkt het gebruik ervan op klimaatgrenzen te stuiten. Stijgende olieprijzen zullen de historische vervanging van levende biomassa voor niet-voedselproducten gedeeltelijk omkeren. Dat proces zal versterkt worden door bioraffinage, die de kostprijs van bioplastics en bioenergie verlaagt. De beloftes dat ‘verticale landbouw’ of microalgen kunnen voorzien in de groeiende vraag naar biomassa zijn vooralsnog zwaar overdreven.
Zowel de neoliberale experts in voedselzekerheid als de lobbyisten voor een ‘new bio-economy’ wijzen graag naar agronomische modelstudies, waaruit moet blijken dat de aarde met de huidige kennis niet alleen een grotere wereldbevolking kan voeden, maar ook nog biomassa kan produceren voor andere doelen. Louter technisch gezien klopt dat, hoewel de marge bij biologische landbouwmethodes heel klein is. Maar vanwege ontbrekende infrastructuur, transportkosten en afnemende meeropbrengsten is dat ‘technische potentieel’ slechts voor een beperkt deel te gebruiken.
Op veel plaatsen zijn infrastructurele investeringen eenvoudig niet lonend. Voor veel boeren is het ook niet rendabel om het technische productiemaximum te benaderen. Vaak is het voor hen rationeel om vast te houden aan technieken die minder opleveren per hectare, maar weinig kosten. ‘Technisch’ gesproken kun je de Afrikaanse savanne of Mongoolse steppen net zo intensief bemesten als landbouwgrond in Nederland, maar dat zal niet snel gebeuren.
Natuurlijk kun je zeggen dat welvarende consumenten dan maar hun consumptie en verspilling moeten matigen. Dat is op zich inderdaad heel belangrijk. Maar zal de bereidheid tot matiging groot genoeg zijn om schaarste op de wereldvoedselmarkten te voorkomen? En hoe reëel is het om van de opkomende middenklasse in China en India te verwachten dat ze afzien van onze welvaart?
Als de ontwikkeling in Afrika doorgaat zoals nu wonen daar straks een miljard mensen die minimaal een derde van hun inkomen kwijt zijn aan voedsel. Tegelijk wordt Afrika steeds sterker afhankelijker van geïmporteerd voedsel, wat het anders dan Azië met zijn industriële exporten slecht kan betalen. Wat gebeurt er dan als de wereldgraanprijzen opeens drie keer zo hoog worden, doordat er te weinig geïnvesteerd is in de mondiale voedselproductie en alle stabilisatoren zijn afgeschaft, omdat wij erop vertrouwd hebben dat het mondiale aanbod ‘geen probleem is’? Ook de burgeroorlogen in het Midden-Oosten zijn getriggerd door een plotselinge verdubbeling van de voedsel- en energieprijzen.
Is dit soort scenario’s te voorkomen? Jazeker, maar niet met de recepten van de vrije markt- respectievelijk groene neoliberalen. Effectiever zijn de volgende maatregelen: Stabiliseer de internationale grondstoffenmarkten om de kans op desastreuze schokken te verkleinen. Schei uit met arme landen af te houden van het beschermen van hun boeren. Ga publieke investeringen in de rurale infrastructuur van die landen co-financieren, zodat ze zich kunnen ontwikkelen en hun bevolkingsgroei afneemt. Stimuleer landhervorming in landen met extreem ongelijke verhoudingen in grondbezit en help de begunstigden om vernieuwingen in te voeren. Beperk het beslag op goede landbouwgronden voor dierlijk voedsel en niet-agrarische doelen. Zet niet alle kaarten op gentechnologie of biologische landbouw, maar zorg voor slimme innovaties die de productie van levende biomassa écht verhogen. En niet op de laatste plaats: werk aan een nieuwe technologische revolutie die de beperkingen van de fossiele biomassarevolutie kan doorbreken. Dus hou op met het stimuleren van biobrandstoffen en onderzoek voor bioraffinage, en zet in op onderzoek om onze niet-voedseleconomie minder afhankelijk te maken van fossiele of levende biomassa.
Begin mei verschijnt het boek‘Food security, agricultural policies and economic growth waarin Niek Koning de lange termijn dynamiek van voedselzekerheid en welvaartsgroei analyseert uitgaande van een politiek-economische benadering. Het boek wordt uitgegeven door de Britse uitgeverij Routledge in de serie Earthscan Food and Agriculture en kost €42,99 voor de paperback en €129 voor de hardcover. Via de link is het te bestellen bij bol.com.
Deze column verscheen in de jongste editie van Vork (als Foodlog Lid krijg je korting op een abonnement).
Dit artikel afdrukken
Niek Koning is verbonden aan het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid en voormalig universitair docent bij de leerstoelgroep agrarische economie en plattelandsbeleid.
Met de opkomst van het neoliberalisme is overheidssturing uit de mode geraakt en heeft de gedachte veld gewonnen dat je de voedselvoorziening het beste kunt overlaten aan het private initiatief. Wiens initiatief? Daarover verschillen de meningen. Volgens vrije-markt-neoliberalen gaat het om het mondiale initiatief van de agro-industrie, volgens groene neoliberalen om lokale initiatieven van kleine boeren met low-inputmethoden. Het ene kamp belooft dat vrijhandel en gentechnologie voor voldoende aanbod zullen zorgen; het andere dat biologische landbouw de wereld kan voeden.
Beiden hebben hun eigen receptenkoffertje. Het ene met handelsliberalisatie, privatisering en octrooien op levensvormen; het andere met bottom-up facilitering, duurzame keurmerken en alternatieve voedselnetwerken. Beide scholen geloven dat hun receptuur algemeen geldig is en de honger snel uit de wereld kan helpen. Toch kunnen bij beide beweringen vraagtekens worden gezet, zowel vanuit historische als toekomstige ontwikkelingen op het gebied van voedselzekerheid in verschillende regio’s.
De fossiele biomassarevolutie leidde echter ook tot een wereldwijde bevolkingsexplosieFotosynthese
Net als andere dieren hebben mensen biomassa – op fotosynthese gebaseerde organische stoffen – nodig om te leven. Als lerende wezens konden ze af en toe hun winningsmethoden vernieuwen, waardoor ze ontkwamen aan de ineenstortingen die andere dierpopulaties ondergingen als ze het draagvermogen van hun natuurlijke hulpbronnen overschreden. Aanvankelijk bracht dat vermogen mensen slechts uitstel van executie. Na een paar eeuwen van vooruitgang werd de schaarste toch weer acuut, waarna hongersnoden, ziektes en bloedige oorlogen het evenwicht tussen bevolking en hulpbronnen herstelden.
In de 19e eeuw leerden mensen om koolwaterstoffen uit de aardkorst te gebruiken. Die fossiele biomassa verving levende biomassa bij niet-voedselproducten. Tegelijkertijd maakte ze modern transport, kunstmest en machines mogelijk, waardoor de mondiale productie van levende biomassa, inclusief voedsel, flink kon groeien. Onze welvaart steeg en het leek of we definitief afscheid hadden genomen van de wereld van schaarste.
De fossiele biomassarevolutie leidde echter ook tot een wereldwijde bevolkingsexplosie. Tot 1825 had de mensheid honderdduizend jaar nodig gehad om te groeien tot één miljard zielen. Vervolgens is ze in minder dan twee eeuwen zeven keer zo groot geworden. Gelukkig leidde welvaart op den duur tot verzadiging van de voedselvraag en tot afname van de bevolkingsgroei omdat kinderen niet langer nodig waren als sociale verzekering.
Als de welvaartstijging overal tegelijk was begonnen, dan was de wereldbevolking beperkt gebleven tot vier à vijf miljard mensenStartmotor
Als de welvaartstijging overal tegelijk was begonnen, dan was de wereldbevolking beperkt gebleven tot vier à vijf miljard mensen. Maar dat gebeurde niet. Economische ontwikkeling vereiste een versnelde ontwikkeling van de landbouw als startmotor. Die ontstond niet spontaan. Er ontstonden nieuwe vormen van marktfalen, waarbij overproductie en een boom/bust-dynamiek de rentabiliteit van de landbouw ondermijnden. Agrarische kapitalisten veranderden van vernieuwers in uitbuiters. Of ze lieten de productie over aan zelfstandige boeren, die bereid waren om hard te werken voor een lage beloning. Die waren minder toegerust voor vernieuwingen en vaak risicomijdend.
De versnelde landbouwontwikkeling die nodig was om de welvaartstijging op te starten werd daardoor afhankelijk van overheden. Zij faciliteerden vernieuwingen door zelfstandige boeren en stabiliseerden landbouwprijzen op een niveau dat boeren in staat stelde om te investeren. Omdat algemene ontwikkeling niet mogelijk was zonder landbouwontwikkeling en omdat landbouwontwikkeling afhankelijk was van effectief overheidsingrijpen, werd het lot van landen sterk bepaald door de landbouwpolitieke keuzes die er gemaakt werden.
Vrijheidsgraden
Sterke landen – de Westerse landen en Japan – konden hun eigen keuzes maken. Zij kozen direct vanaf het begin van de fossiele revolutie voor een actief landbouwbeleid. Daardoor konden hun economieën zich ontwikkelen en is de honger goeddeels verdwenen. De keuzevrijheid van zwakke landen daarentegen werd begrensd door de sterke landen. In de koloniale periode gaven die weinig ruimte voor steun aan zelfstandige boeren, waardoor veel dichtbevolkte Aziatische landen in een spiraal van armoede en uitputting van hulpbronnen raakten. De daling van het kindertal werd hier met bijna een eeuw vertraagd, waardoor de wereldbevolking met een paar miljard extra groeide.
De boeren draaiden op voor de kosten en de regio raakte in eenzelfde spiraal van armoede, uitputting van hulpbronnen en snelle bevolkingsgroei als waaraan Azië juist ontsnapt wasTijdens de naoorlogse periode van welvaartstaatpolitiek gaven sterke landen meer ruimte aan zwakke landen. Hoe die gebruik maakten van die toegenomen keuzevrijheid lag vooral aan hun interne structuur. Azië telde van oudsher veel boerenmaatschappijen. Die hadden een getrapte klassenstructuur en hun staatstructuren waren niet volkomen versmolten met de economische elite. Boeren ageerden als klasse en politici beseften dat ontwikkeling van de landbouw nodig was om de boel bij elkaar te houden. Dit leidde tot een landbouwbeleid dat de basis legde voor de Groene Revolutie. Die effende de weg voor een snelle industrialisatie, waardoor veel plattelandsarmen ander werk vonden, armoede en honger verminderden, en de bevolkingsgroei eindelijk afnam.
Zuid Amerika profiteerde minder van de politieke ruimte die ontstond na de oorlog. Dit continent werd vanouds gedomineerd door grootgrondbezitters, waardoor kleinere boeren werden verwaarloosd. De hervormingspogingen die sociaal-populistische regeringen tussen 1930 en 1970 ondernamen liepen daardoor stuk op rurale armoede die de binnenlandse markt voor de industrie beperkte. Als gevolg daarvan stagneerde de industrialisatie en daarmee de ontwikkeling van de welvaart.
Ook Afrika verspilde de kansen die geboden werden door de welvaartstaatpolitiek in de sterke landen. Niet door grootgrondbezit, maar door de tribale geschiedenis van grote delen van dit continent. Etnisch cliëntelisme leidde ertoe dat machthebbers het overheidsapparaat gebruikte als banenmachine voor hun achterban. De boeren draaiden op voor de kosten en de regio raakte in eenzelfde spiraal van armoede, uitputting van hulpbronnen en snelle bevolkingsgroei als waaraan Azië juist ontsnapt was.
Azië liet zich niet langer de les lezen, maar vrije-markt-neoliberalen dwongen Afrika en Zuid Amerika tot harde hervormingenHand ophouden
Het gevolg was dat zowel Zuid Amerika als Afrika rond 1980 in een schuldencrisis belandden die hen dwong hun hand op te houden bij de sterke landen. Daar veranderde juist toen het politieke getij. De welvaartstaatpolitiek maakte plaats voor het neoliberalisme, wat ertoe leidde dat de sterke landen de beleidsruimte van zwakke landen opnieuw insnoerden. Azië liet zich niet langer de les lezen, maar vrije-markt-neoliberalen dwongen Afrika en Zuid Amerika tot harde hervormingen. Toen die de situatie bleken te verergeren werden wat ‘sociale vangnetten’ en groen-neoliberale elementen toegevoegd, maar het mocht niet baten. Aan het begin van deze eeuw zorgde een stijging van de prijzen voor grondstoffen voor een opleving, maar nu die prijzen weer gedaald zijn zakt de groei in Afrika weer in, en sneuvelen in Zuid Amerika de ‘pink tide’ regeringen die wat inkomsten uit grondstoffenexporten verdeelden onder de armen.
Intussen is in Afrika het ‘Millennium Ontwikkelingsdoel’ om het percentage hongerlijders te halveren van geen kanten gehaald. Bevolkingsexperts constateren tot hun schrik dat de demografische tijdbom in Afrika, anders dan die in Azië, niet vanzelf wordt ontmanteld. In Afrika leven nu 1,2 miljard mensen. In 2050 zijn dat er naar verwachting 2,5 miljard en in 2100 4,4 miljard. De afgelopen jaren hebben de demografen van de Verenigde Naties hun verwachting voor de Afrikaanse bevolkingsgroei tussen nu en 2100 met 300 procent moeten opschroeven, waardoor de totale wereldbevolking nu lijkt uit te komen op 11,2 miljard.
Laaghangend fruit
Wie gaat al die Afrikanen straks voeden? De voedselproductie in Afrika zelf kan de snelle bevolkingsgroei niet bijbenen, zeker niet als steun voor de boeren uitblijft. En mondiaal gezien is het laaghangende fruit van de fossiele revolutie geplukt. Land en water worden schaarser, temeer omdat de stijgende inkomens van een deel van de wereldbevolking leiden tot groeiende claims op land voor wonen, recreatie en natuurbeleving. Tegelijkertijd moeten plantenveredelaars steeds meer moeite doen om het opbrengstpotentieel van gewassen te verhogen. Bij rijst en tarwe is het al een kwart eeuw niet meer gelukt.
Intussen worden makkelijk winbare voorraden van fossiele biomassa schaarser en lijkt het gebruik ervan op klimaatgrenzen te stuiten. Stijgende olieprijzen zullen de historische vervanging van levende biomassa voor niet-voedselproducten gedeeltelijk omkeren. Dat proces zal versterkt worden door bioraffinage, die de kostprijs van bioplastics en bioenergie verlaagt. De beloftes dat ‘verticale landbouw’ of microalgen kunnen voorzien in de groeiende vraag naar biomassa zijn vooralsnog zwaar overdreven.
‘Technisch’ gesproken kun je de Afrikaanse savanne of Mongoolse steppen net zo intensief bemesten als landbouwgrond in Nederland, maar dat zal niet snel gebeurenModelstudies
Zowel de neoliberale experts in voedselzekerheid als de lobbyisten voor een ‘new bio-economy’ wijzen graag naar agronomische modelstudies, waaruit moet blijken dat de aarde met de huidige kennis niet alleen een grotere wereldbevolking kan voeden, maar ook nog biomassa kan produceren voor andere doelen. Louter technisch gezien klopt dat, hoewel de marge bij biologische landbouwmethodes heel klein is. Maar vanwege ontbrekende infrastructuur, transportkosten en afnemende meeropbrengsten is dat ‘technische potentieel’ slechts voor een beperkt deel te gebruiken.
Op veel plaatsen zijn infrastructurele investeringen eenvoudig niet lonend. Voor veel boeren is het ook niet rendabel om het technische productiemaximum te benaderen. Vaak is het voor hen rationeel om vast te houden aan technieken die minder opleveren per hectare, maar weinig kosten. ‘Technisch’ gesproken kun je de Afrikaanse savanne of Mongoolse steppen net zo intensief bemesten als landbouwgrond in Nederland, maar dat zal niet snel gebeuren.
Natuurlijk kun je zeggen dat welvarende consumenten dan maar hun consumptie en verspilling moeten matigen. Dat is op zich inderdaad heel belangrijk. Maar zal de bereidheid tot matiging groot genoeg zijn om schaarste op de wereldvoedselmarkten te voorkomen? En hoe reëel is het om van de opkomende middenklasse in China en India te verwachten dat ze afzien van onze welvaart?
Als de ontwikkeling in Afrika doorgaat zoals nu wonen daar straks een miljard mensen die minimaal een derde van hun inkomen kwijt zijn aan voedsel. Tegelijk wordt Afrika steeds sterker afhankelijker van geïmporteerd voedsel, wat het anders dan Azië met zijn industriële exporten slecht kan betalen. Wat gebeurt er dan als de wereldgraanprijzen opeens drie keer zo hoog worden, doordat er te weinig geïnvesteerd is in de mondiale voedselproductie en alle stabilisatoren zijn afgeschaft, omdat wij erop vertrouwd hebben dat het mondiale aanbod ‘geen probleem is’? Ook de burgeroorlogen in het Midden-Oosten zijn getriggerd door een plotselinge verdubbeling van de voedsel- en energieprijzen.
Schei uit met arme landen af te houden van het beschermen van hun boerenBetere recepten
Is dit soort scenario’s te voorkomen? Jazeker, maar niet met de recepten van de vrije markt- respectievelijk groene neoliberalen. Effectiever zijn de volgende maatregelen: Stabiliseer de internationale grondstoffenmarkten om de kans op desastreuze schokken te verkleinen. Schei uit met arme landen af te houden van het beschermen van hun boeren. Ga publieke investeringen in de rurale infrastructuur van die landen co-financieren, zodat ze zich kunnen ontwikkelen en hun bevolkingsgroei afneemt. Stimuleer landhervorming in landen met extreem ongelijke verhoudingen in grondbezit en help de begunstigden om vernieuwingen in te voeren. Beperk het beslag op goede landbouwgronden voor dierlijk voedsel en niet-agrarische doelen. Zet niet alle kaarten op gentechnologie of biologische landbouw, maar zorg voor slimme innovaties die de productie van levende biomassa écht verhogen. En niet op de laatste plaats: werk aan een nieuwe technologische revolutie die de beperkingen van de fossiele biomassarevolutie kan doorbreken. Dus hou op met het stimuleren van biobrandstoffen en onderzoek voor bioraffinage, en zet in op onderzoek om onze niet-voedseleconomie minder afhankelijk te maken van fossiele of levende biomassa.
Begin mei verschijnt het boek‘Food security, agricultural policies and economic growth waarin Niek Koning de lange termijn dynamiek van voedselzekerheid en welvaartsgroei analyseert uitgaande van een politiek-economische benadering. Het boek wordt uitgegeven door de Britse uitgeverij Routledge in de serie Earthscan Food and Agriculture en kost €42,99 voor de paperback en €129 voor de hardcover. Via de link is het te bestellen bij bol.com.
Deze column verscheen in de jongste editie van Vork (als Foodlog Lid krijg je korting op een abonnement).
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Ik ben weer net voor de PUM Senior Experts naar Sierra Leone geweest en was vorig jaar in Noord-Senegal en het jaar daarvoor in Niger. Sierra Leone was ooit de Rivièra van West-Afrika maar kan zich na de burgeroorlog en de ebola nog niet zelfstandig in voedsel voorzien ondanks een uitstekend klimaat voor landbouw. Bij mijn bezoek aan het district Kabala was het zes graden warmer dan normaal (global heating?) en zag ik op de nodige plekken bosbrandjes om zo weer grond vrij te maken voor landbouw. Ik adviseerde daar o.a. over het opzetten van een permacultuursysteem (duurzame landbouw) verankerd met de lokale bevolking. In Noord-Senegal en Niger heb ik leidsters van coöperaties getraind in kwaliteitsbewustzijn en het houdbaar maken van tomaten, zodat én er hoogwaardige groente in het laagseizoen is én de vrouwen hun producten niet tegen bodemprijzen alleen in het hoogseizoen kwijt kunnen. In Niger lag het geboortecijfer nog op 8 kinderen per vrouw in Sierra Leone op 5-6 en liep ik ook nog tegen polygamie aan. In Noord-Senegal heb ik een pleidooi gehouden voor o.a. de secretaris-generaal van de KvK om de positie van de vrouw te verbeteren en gesteld dat de geboortegolf gestopt moet worden en dat de vaak islamitische mannen zich na het 2e kind zouden moeten steriliseren en dat ik heel gelukkig was met mijn twee dochters In Sierra Leone ben ik de discussie aangegaan met de Paramount Chief van Kabala, wiens grootvader nog 99 vrouwen had. De directeur van een citroengrascoöperatie in Sierra Leone, die ik hielp, was zelfs zoon van de Chief van Tonkalili (zijn vader had maar 6 vrouwen en 20plus kinderen). De Paramount Chief zag wel het nut van de maatregel in, maar wilde zelf (nog) niet het goede voorbeeld geven omdat hij zijn kinderen wel een goede opleiding kan geven. In Noord-Senegal speelde verder ook nog de oprukkende Sahara, waar ook nog goede plannen voor klaar liggen om die te stoppen en de vergroening te stimuleren,maar het moet wel gebeuren.
We kunnen het wel allemaal op afstand bekijken, maar het belangrijkste is dat we wat gaan doen en samen en elkaar respecterend. In de 1e WO konden we in een paar weken tijd een miljoen Belgen onderdak bieden, ik zie dat nog niet in Europa gebeuren voor de straks 1 miljard Afrikanen, die de komende 10-15 jaar op drift raken, maar wat er in Afrika gebeurt, gaat op allerlei manieren terugslaan. Of het nu de oprukkende malariamug is, wanhoopsterrorisme, zolang wij onze Westerse cultuur handhaven, korte termijn denken, ondertussen belastingontwijking en corruptie niet aanpakken (neem Heineken met zijn kantoor in Brussel of Shell in Nigeria) ondertussen daar ook onze verzekeringsmaatschappijen (zelfs die van de PUM) beleggen in de wapenhandel, onze pensioenfondsen belang hebben bij het promoten van roken en alcohol en zo mensen verslaafd maken en nog verder de armoede in drijven, gaan we deze strijd niet winnen en worden we allemaal verliezer. Dus geen blogborrelpraat maar kijken waar je een steentje kan bijdragen, als is het maar het kopen en weggeven van een Waka-waka (lamp op zonne-energie van Maurits Groen) als CO2-compensatie voor je vakantievlucht of skivakantie zodat daar een kind 's avonds kan lezen of een vrouw veilig kan werken. Begin eens te kijken waar je wat kan doen, hoe klein ook, vele druppels vullen een oceaan, vele steentjes maken bruggen, die de wereld verbinden.
Michel #10: Het soort acties waar jij wat voorbeelden van geeft zijn vrijwel altijd een reactie op een acute noodsituatie. Maar hoogst zelden wordt de opbrengst aangewend voor structurele verbeteringen. Integendeel, zo gauw de boel weer een beetje op pootjes staat is het weer business as usual, en worden vaak de onderliggende oorzaken van de ramp weer verder aangewakkerd. Op naar de volgende hongersnood. Dat zie je ook aan de uitkomst, of gebrek eraan, van de Maputo-declaratie waarover Jur #8 terecht schrijft. De actiebereidheid en het medeleven van westerse gevers in noodsituaties is zeer lovenswaardig en wordt erg gewaardeerd, maar het verandert inderdaad niets fundamenteels. VoedselZEKERHEID wordt er niet mee gecreëerd.
Jur legt ook in andere opzichten de vinger op de zere plek aan de Afrikaanse kant, waar Niek meer focust op de acties van westerse economen, regeringen en hun volgers in de derde wereld. Het vervelende is dat een Afrikaanse variant van de Franse revolutie er nog niet zo 1, 2, 3 aan zit te komen. Het grote verschil zit m.i. in de structuur van de samenlevingen. Waar de pre-revolutionaire Franse maatschappij horizontaal gelaagd was (in “klassen”) is de Afrikaanse verticaal “gelaagd”, in stammen of clans. Het was dus in Frankrijk mogelijk om de heersende klasse, die vrijwel geen bindingen met de lagere klassen had, eruit te mikken en een heel andere socio-economische groep aan de macht te brengen. In Afrika heeft iedere machtselite nog altijd bindingen met de laagste klassen binnen zijn eigen sociale groep. En die lagere klassen voelen zich ook verbonden met hun “eigen” heersers, verdedigen hen ongeacht het corrupte of anderszins ongewenste gedrag (“he may be a rascal, but he is OUR rascal”), en zeker als er nog wat leuks naar beneden doorsijpelt. Als er al een revolutie komt, is dat louter het vervangen van de ene verticale groep met een andere. Structureel verandert er niets. Ook in Zuid Afrika begint dat nu duidelijk te worden, het non-tribale vernisje van het ANC is aan het doorslijten, vooral in de verdediging van Zuma.
Om in zulke omstandigheden een cross-cutting (dwars door tegengestelde verticale “gelaagdheid”) beleid voor voedselzekerheid te kunnen voeren, als daar bij de regering al bereidheid voor is, vereist een saamhorigheid aan de basis, bij boeren zowel als bij consumenten, die dat afdwingt. Niet onmogelijk, maar nog een hele klus.
Dick #6, mijn verbazing: "Wie... voeden" duidt allereerst op een afhankelijkheidsrelatie tussen "iets of iemand" en "de" Afrikanen en ten tweede op het voorzien van voedsel. En niet van "voeding".
"Hoe en waneer zorgen de inwoners van bepaalde landen op het Afrikaanse continent ervoor dat ze zich van goede voeding kunnen voorzien? Kunnen bepaalde instituties in bepaalde landen in het rijkere Westen rollen daarbij spelen? Zo ja welke, en tegen welke voorwaarden?" ... dekt de lading van Konings' artikel beter dan dat "Wie... voeden" zinnetje.
De kop van het artikel is mij trouwens ook een gruwel. Historie bewijst keer op keer dat verkeerde handen goede konden zijn en goede handen verkeerde. Ligt aan de bril waardoor je kijkt toch?
Ongeveer 2 weken geleden was er nog een actie voor de hongersnood in Afrika. In 1984 had je de actie Band Aid. In 2004 kwamen ze nogmaals in actie. En ze houden het nog wel een tijdje zo vol. Ik was dan ook eigenlijk verbaast over die actie van 2 weken terug. We zijn dus na de Band Aid actie van 1984 al weer 33 jaar verder, en dus eigenlijk niets opgeschoten? Blijkbaar heeft dat dus weinig of geen zin, en is het een druppel op een gloeiende plaat.
Hoeveel miljoen zou er in die 33 jaar tijd al geïnvesteerd zijn? En hoeveel miljoen, ik maak er maar miljard van, zou er nodig zijn om het nu daar eindelijk wel een keer voor elkaar te krijgen?
Jur (#8), ik ben het ermee eens dat de situatie in Afrika niet zal veranderen zolang corrupte elites de dienst uit maken. Maar net zoals Europa kon veranderen door de Franse Revolutie zijn ook in Afrika de verhoudingen niet in steen gebeiteld. Zolang de politieke constellatie in Afrika is zoals ze is moet het Westen in elk geval proberen de situatie daar niet nog erger te maken. Dat hebben verschillende soorten Westerse neoliberalen de afgelopen kwart eeuw wél gedaan. Overigens staat het woordje ‘co-financiering’ in mijn verhaal er niet voor niets: zolang Afrikaanse regeringen het zelf vertikken om hun rurale infrastructuur financieren doen wij het ook niet.