Dertig, veertig jaar geleden klonken er nog schrille waarschuwingen voor een bevolkingsexplosie en stevige pleidooien voor een Groene Revolutie. Nu krijg je alleen te horen dat productie van voedsel geen probleem is, alleen de verdeling ervan. Volgens neoliberalen kun je wereldvoedselvoorziening het best overlaten aan het private initiatief. Koning is het daar niet mee eens. Volgens hem dwingen actuele en toekomstige ontwikkelingen op het gebied van voedselzekerheid in met name Afrika tot grootschalig ingrijpen in de ‘vrije markt’. Hij schreef er een boek over.

Niek Koning is verbonden aan het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid en voormalig universitair docent bij de leerstoelgroep agrarische economie en plattelandsbeleid.


Met de opkomst van het neoliberalisme is overheidssturing uit de mode geraakt en heeft de gedachte veld gewonnen dat je de voedselvoorziening het beste kunt overlaten aan het private initiatief. Wiens initiatief? Daarover verschillen de meningen. Volgens vrije-markt-neoliberalen gaat het om het mondiale initiatief van de agro-industrie, volgens groene neoliberalen om lokale initiatieven van kleine boeren met low-inputmethoden. Het ene kamp belooft dat vrijhandel en gentechnologie voor voldoende aanbod zullen zorgen; het andere dat biologische landbouw de wereld kan voeden.
Beiden hebben hun eigen receptenkoffertje. Het ene met handelsliberalisatie, privatisering en octrooien op levensvormen; het andere met bottom-up facilitering, duurzame keurmerken en alternatieve voedselnetwerken. Beide scholen geloven dat hun receptuur algemeen geldig is en de honger snel uit de wereld kan helpen. Toch kunnen bij beide beweringen vraagtekens worden gezet, zowel vanuit historische als toekomstige ontwikkelingen op het gebied van voedselzekerheid in verschillende regio’s.

De fossiele biomassarevolutie leidde echter ook tot een wereldwijde bevolkingsexplosie
Fotosynthese
Net als andere dieren hebben mensen biomassa – op fotosynthese gebaseerde organische stoffen – nodig om te leven. Als lerende wezens konden ze af en toe hun winningsmethoden vernieuwen, waardoor ze ontkwamen aan de ineenstortingen die andere dierpopulaties ondergingen als ze het draagvermogen van hun natuurlijke hulpbronnen overschreden. Aanvankelijk bracht dat vermogen mensen slechts uitstel van executie. Na een paar eeuwen van vooruitgang werd de schaarste toch weer acuut, waarna hongersnoden, ziektes en bloedige oorlogen het evenwicht tussen bevolking en hulpbronnen herstelden.
In de 19e eeuw leerden mensen om koolwaterstoffen uit de aardkorst te gebruiken. Die fossiele biomassa verving levende biomassa bij niet-voedselproducten. Tegelijkertijd maakte ze modern transport, kunstmest en machines mogelijk, waardoor de mondiale productie van levende biomassa, inclusief voedsel, flink kon groeien. Onze welvaart steeg en het leek of we definitief afscheid hadden genomen van de wereld van schaarste.
De fossiele biomassarevolutie leidde echter ook tot een wereldwijde bevolkingsexplosie. Tot 1825 had de mensheid honderdduizend jaar nodig gehad om te groeien tot één miljard zielen. Vervolgens is ze in minder dan twee eeuwen zeven keer zo groot geworden. Gelukkig leidde welvaart op den duur tot verzadiging van de voedselvraag en tot afname van de bevolkingsgroei omdat kinderen niet langer nodig waren als sociale verzekering.

Als de welvaartstijging overal tegelijk was begonnen, dan was de wereldbevolking beperkt gebleven tot vier à vijf miljard mensen
Startmotor
Als de welvaartstijging overal tegelijk was begonnen, dan was de wereldbevolking beperkt gebleven tot vier à vijf miljard mensen. Maar dat gebeurde niet. Economische ontwikkeling vereiste een versnelde ontwikkeling van de landbouw als startmotor. Die ontstond niet spontaan. Er ontstonden nieuwe vormen van marktfalen, waarbij overproductie en een boom/bust-dynamiek de rentabiliteit van de landbouw ondermijnden. Agrarische kapitalisten veranderden van vernieuwers in uitbuiters. Of ze lieten de productie over aan zelfstandige boeren, die bereid waren om hard te werken voor een lage beloning. Die waren minder toegerust voor vernieuwingen en vaak risicomijdend.
De versnelde landbouwontwikkeling die nodig was om de welvaartstijging op te starten werd daardoor afhankelijk van overheden. Zij faciliteerden vernieuwingen door zelfstandige boeren en stabiliseerden landbouwprijzen op een niveau dat boeren in staat stelde om te investeren. Omdat algemene ontwikkeling niet mogelijk was zonder landbouwontwikkeling en omdat landbouwontwikkeling afhankelijk was van effectief overheidsingrijpen, werd het lot van landen sterk bepaald door de landbouwpolitieke keuzes die er gemaakt werden.

Vrijheidsgraden
Sterke landen – de Westerse landen en Japan – konden hun eigen keuzes maken. Zij kozen direct vanaf het begin van de fossiele revolutie voor een actief landbouwbeleid. Daardoor konden hun economieën zich ontwikkelen en is de honger goeddeels verdwenen. De keuzevrijheid van zwakke landen daarentegen werd begrensd door de sterke landen. In de koloniale periode gaven die weinig ruimte voor steun aan zelfstandige boeren, waardoor veel dichtbevolkte Aziatische landen in een spiraal van armoede en uitputting van hulpbronnen raakten. De daling van het kindertal werd hier met bijna een eeuw vertraagd, waardoor de wereldbevolking met een paar miljard extra groeide.
De boeren draaiden op voor de kosten en de regio raakte in eenzelfde spiraal van armoede, uitputting van hulpbronnen en snelle bevolkingsgroei als waaraan Azië juist ontsnapt was
Tijdens de naoorlogse periode van welvaartstaatpolitiek gaven sterke landen meer ruimte aan zwakke landen. Hoe die gebruik maakten van die toegenomen keuzevrijheid lag vooral aan hun interne structuur. Azië telde van oudsher veel boerenmaatschappijen. Die hadden een getrapte klassenstructuur en hun staatstructuren waren niet volkomen versmolten met de economische elite. Boeren ageerden als klasse en politici beseften dat ontwikkeling van de landbouw nodig was om de boel bij elkaar te houden. Dit leidde tot een landbouwbeleid dat de basis legde voor de Groene Revolutie. Die effende de weg voor een snelle industrialisatie, waardoor veel plattelandsarmen ander werk vonden, armoede en honger verminderden, en de bevolkingsgroei eindelijk afnam.
Zuid Amerika profiteerde minder van de politieke ruimte die ontstond na de oorlog. Dit continent werd vanouds gedomineerd door grootgrondbezitters, waardoor kleinere boeren werden verwaarloosd. De hervormingspogingen die sociaal-populistische regeringen tussen 1930 en 1970 ondernamen liepen daardoor stuk op rurale armoede die de binnenlandse markt voor de industrie beperkte. Als gevolg daarvan stagneerde de industrialisatie en daarmee de ontwikkeling van de welvaart.
Ook Afrika verspilde de kansen die geboden werden door de welvaartstaatpolitiek in de sterke landen. Niet door grootgrondbezit, maar door de tribale geschiedenis van grote delen van dit continent. Etnisch cliëntelisme leidde ertoe dat machthebbers het overheidsapparaat gebruikte als banenmachine voor hun achterban. De boeren draaiden op voor de kosten en de regio raakte in eenzelfde spiraal van armoede, uitputting van hulpbronnen en snelle bevolkingsgroei als waaraan Azië juist ontsnapt was.

Azië liet zich niet langer de les lezen, maar vrije-markt-neoliberalen dwongen Afrika en Zuid Amerika tot harde hervormingen
Hand ophouden
Het gevolg was dat zowel Zuid Amerika als Afrika rond 1980 in een schuldencrisis belandden die hen dwong hun hand op te houden bij de sterke landen. Daar veranderde juist toen het politieke getij. De welvaartstaatpolitiek maakte plaats voor het neoliberalisme, wat ertoe leidde dat de sterke landen de beleidsruimte van zwakke landen opnieuw insnoerden. Azië liet zich niet langer de les lezen, maar vrije-markt-neoliberalen dwongen Afrika en Zuid Amerika tot harde hervormingen. Toen die de situatie bleken te verergeren werden wat ‘sociale vangnetten’ en groen-neoliberale elementen toegevoegd, maar het mocht niet baten. Aan het begin van deze eeuw zorgde een stijging van de prijzen voor grondstoffen voor een opleving, maar nu die prijzen weer gedaald zijn zakt de groei in Afrika weer in, en sneuvelen in Zuid Amerika de ‘pink tide’ regeringen die wat inkomsten uit grondstoffenexporten verdeelden onder de armen.
Intussen is in Afrika het ‘Millennium Ontwikkelingsdoel’ om het percentage hongerlijders te halveren van geen kanten gehaald. Bevolkingsexperts constateren tot hun schrik dat de demografische tijdbom in Afrika, anders dan die in Azië, niet vanzelf wordt ontmanteld. In Afrika leven nu 1,2 miljard mensen. In 2050 zijn dat er naar verwachting 2,5 miljard en in 2100 4,4 miljard. De afgelopen jaren hebben de demografen van de Verenigde Naties hun verwachting voor de Afrikaanse bevolkingsgroei tussen nu en 2100 met 300 procent moeten opschroeven, waardoor de totale wereldbevolking nu lijkt uit te komen op 11,2 miljard.

Laaghangend fruit
Wie gaat al die Afrikanen straks voeden? De voedselproductie in Afrika zelf kan de snelle bevolkingsgroei niet bijbenen, zeker niet als steun voor de boeren uitblijft. En mondiaal gezien is het laaghangende fruit van de fossiele revolutie geplukt. Land en water worden schaarser, temeer omdat de stijgende inkomens van een deel van de wereldbevolking leiden tot groeiende claims op land voor wonen, recreatie en natuurbeleving. Tegelijkertijd moeten plantenveredelaars steeds meer moeite doen om het opbrengstpotentieel van gewassen te verhogen. Bij rijst en tarwe is het al een kwart eeuw niet meer gelukt.
Intussen worden makkelijk winbare voorraden van fossiele biomassa schaarser en lijkt het gebruik ervan op klimaatgrenzen te stuiten. Stijgende olieprijzen zullen de historische vervanging van levende biomassa voor niet-voedselproducten gedeeltelijk omkeren. Dat proces zal versterkt worden door bioraffinage, die de kostprijs van bioplastics en bioenergie verlaagt. De beloftes dat ‘verticale landbouw’ of microalgen kunnen voorzien in de groeiende vraag naar biomassa zijn vooralsnog zwaar overdreven.

‘Technisch’ gesproken kun je de Afrikaanse savanne of Mongoolse steppen net zo intensief bemesten als landbouwgrond in Nederland, maar dat zal niet snel gebeuren
Modelstudies
Zowel de neoliberale experts in voedselzekerheid als de lobbyisten voor een ‘new bio-economy’ wijzen graag naar agronomische modelstudies, waaruit moet blijken dat de aarde met de huidige kennis niet alleen een grotere wereldbevolking kan voeden, maar ook nog biomassa kan produceren voor andere doelen. Louter technisch gezien klopt dat, hoewel de marge bij biologische landbouwmethodes heel klein is. Maar vanwege ontbrekende infrastructuur, transportkosten en afnemende meeropbrengsten is dat ‘technische potentieel’ slechts voor een beperkt deel te gebruiken.
Op veel plaatsen zijn infrastructurele investeringen eenvoudig niet lonend. Voor veel boeren is het ook niet rendabel om het technische productiemaximum te benaderen. Vaak is het voor hen rationeel om vast te houden aan technieken die minder opleveren per hectare, maar weinig kosten. ‘Technisch’ gesproken kun je de Afrikaanse savanne of Mongoolse steppen net zo intensief bemesten als landbouwgrond in Nederland, maar dat zal niet snel gebeuren.
Natuurlijk kun je zeggen dat welvarende consumenten dan maar hun consumptie en verspilling moeten matigen. Dat is op zich inderdaad heel belangrijk. Maar zal de bereidheid tot matiging groot genoeg zijn om schaarste op de wereldvoedselmarkten te voorkomen? En hoe reëel is het om van de opkomende middenklasse in China en India te verwachten dat ze afzien van onze welvaart?
Als de ontwikkeling in Afrika doorgaat zoals nu wonen daar straks een miljard mensen die minimaal een derde van hun inkomen kwijt zijn aan voedsel. Tegelijk wordt Afrika steeds sterker afhankelijker van geïmporteerd voedsel, wat het anders dan Azië met zijn industriële exporten slecht kan betalen. Wat gebeurt er dan als de wereldgraanprijzen opeens drie keer zo hoog worden, doordat er te weinig geïnvesteerd is in de mondiale voedselproductie en alle stabilisatoren zijn afgeschaft, omdat wij erop vertrouwd hebben dat het mondiale aanbod ‘geen probleem is’? Ook de burgeroorlogen in het Midden-Oosten zijn getriggerd door een plotselinge verdubbeling van de voedsel- en energieprijzen.

Schei uit met arme landen af te houden van het beschermen van hun boeren
Betere recepten
Is dit soort scenario’s te voorkomen? Jazeker, maar niet met de recepten van de vrije markt- respectievelijk groene neoliberalen. Effectiever zijn de volgende maatregelen: Stabiliseer de internationale grondstoffenmarkten om de kans op desastreuze schokken te verkleinen. Schei uit met arme landen af te houden van het beschermen van hun boeren. Ga publieke investeringen in de rurale infrastructuur van die landen co-financieren, zodat ze zich kunnen ontwikkelen en hun bevolkingsgroei afneemt. Stimuleer landhervorming in landen met extreem ongelijke verhoudingen in grondbezit en help de begunstigden om vernieuwingen in te voeren. Beperk het beslag op goede landbouwgronden voor dierlijk voedsel en niet-agrarische doelen. Zet niet alle kaarten op gentechnologie of biologische landbouw, maar zorg voor slimme innovaties die de productie van levende biomassa écht verhogen. En niet op de laatste plaats: werk aan een nieuwe technologische revolutie die de beperkingen van de fossiele biomassarevolutie kan doorbreken. Dus hou op met het stimuleren van biobrandstoffen en onderzoek voor bioraffinage, en zet in op onderzoek om onze niet-voedseleconomie minder afhankelijk te maken van fossiele of levende biomassa.

Begin mei verschijnt het boek‘Food security, agricultural policies and economic growth waarin Niek Koning de lange termijn dynamiek van voedselzekerheid en welvaartsgroei analyseert uitgaande van een politiek-economische benadering. Het boek wordt uitgegeven door de Britse uitgeverij Routledge in de serie Earthscan Food and Agriculture en kost €42,99 voor de paperback en €129 voor de hardcover. Via de link is het te bestellen bij bol.com.

Deze column verscheen in de jongste editie van Vork (als Foodlog Lid krijg je korting op een abonnement).
Dit artikel afdrukken