Aanleiding voor het nieuws is het jongste IPCC-rapport (Sixth Assessment Report; AR6). Wat betreft rundvee is methaan de kern van de mogelijke bijdrage aan klimaatverandering. Bij het verteren van voer produceren koeien - of beter gezegd: de micro-organismen in hun pens en darmen - methaan.

Methaan is een krachtig broeikasgas, maar methaan van koeien is minder schadelijk dan methaan uit fossiele brandstoffen zoals aardgas en kolen. Dat komt omdat methaan na verloop van tijd wordt omgezet in CO2. De CO2 die koeien uitstoten is onderdeel van de reeds bestaande korte koolstofcyclus omdat de koolstof afkomstig is van planten en niet van fossiele brandstof. Daarom telt die CO2 niet mee als broeikasgas dat het klimaat verder verandert.

Het IPCC AR6 rapport bevestigt dat inzicht, net als het eerdere AR5 rapport. Het Global Warming Potential (GWP100) van biogene methaan over een 100 jaar tijdvak is 27.2; dat van niet-biogene methaan (dat wil zeggen: uit fossiele brandstoffen) is hoger: 29.8.

Wat IPCC AR6 op het punt van methaan nieuws laat zijn, zijn de onomwonden stelling en daaraan verbonden aanbevelingen over het wezenlijke verschil in broeikasgaseffect tussen gassen die een korte levensduur hebben (zoals methaan), of een lange levensduur (zoals CO2). Methaan heeft een levensduur van 12 jaar, CO2 van honderden jaren.

Ook al is de levensduur van methaan maar enkele jaren, het effect op opwarming gaat nog vele tientallen jaren door. Dat komt door vertragende factoren in het klimaat. Oceanen nemen bijvoorbeeld een deel van de warmte op, maar geven dat later langzaam weer af.

CO2 en methaan moeten dus wezenlijk anders beoordeeld worden in hun effecten op het klimaat. Iedere molecuul CO2 uit fossiele bronnen die nu de lucht in gaat, heeft zo'n 1.000 jaar lang vrijwel hetzelfde opwarmende effect. Voor CH4 is het opwarmende effect na 100 jaar nog maar ruwweg 15%.

De doorbraak in de conclusies van IPCC AR6 is de uitgesproken ‘high confidence’ dat GWP100 feitelijk ongeschikt is om de bijdrage van verschillende broeikasgassen aan de opwarming van de aarde te bepalen. Het betekent dat korte- en lange levensduur broeikasgassen op verschillende manieren berekend gaan moeten worden. Dat heeft beleidsconsequenties.

Als de methaanproductie constant blijft, dan overschat GWP100 het effect van opwarming over een periode van 20 jaar met een factor 3-4. Let wel, als de methaanproductie toeneemt, dan onderschat GWP100 het effect juist, met een factor 4-5. Dat heeft grote effecten in beide richtingen.

Bij een gelijkblijvende methaanproductie nu zal de temperatuur ook volgens de nieuwe inzichten nog steeds stijgen, tot er evenwicht is bereikt. Maar wel wat minder snel dan volgens GWP100. Om de temperatuur door methaan niet verder te laten stijgen, moet het volume methaan in de atmosfeer met 0.3% per jaar dalen, zegt het jongste IPCC-rapport.

Het aantal melkkoeien daalde van 1,9 miljoen (1990) naar 1,6 miljoen (2019). De methaanuitstoot uit het maagdarmkanaal van koeien nam echter niet af, maar steeg - met 3%. Dat komt door hogere voeropname en dus hogere methaanproductie per koe in de loop der tijd
Hoe zit dat in Nederland waar koeien volgens De Telegraaf mogelijk hebben bijgedragen aan klimaatafkoeling?
Het aantal runderen is de afgelopen 3 decennia gedaald. Dan zou je kunnen denken dat de methaanuitstoot daalt en dat een ‘afkoelend’ effect wordt bereikt. Helaas, dat is niet waar.

Het aantal melkkoeien daalde van 1,9 miljoen (1990) naar 1,6 miljoen (2019). De methaanuitstoot nam echter niet af, maar steeg - met 3%. Dat komt door hogere voeropname en dus hogere methaanproductie per koe in de loop der tijd. Dat is simpelweg te verklaren door de hogere melk- en mestproductie per dier. Er zijn minder dieren, maar ze produceren meer en vreten dus ook meer.

Gebaseerd op melkvee alleen wordt de klimaatimpact voor deze groep juist onderschat met de huidige GWP-rekenregels. Precies omgekeerd dus aan wat de Telegraaf suggereert op basis van de begrijpelijke verwachting dat het aantal dieren de bepalende factor zou zijn.

Nemen we het klimaateffect van alle runderen in Nederland, dan daalt methaan ongeveer 6% tussen 1990 en 2019 (0,2%/jaar). Er is namelijk minder jongvee en vleesvee. Een daling van 0,2% per jaar betekent nog steeds een temperatuurstijging, maar wel minder groot dan volgens GWP100.

Rundveehouderij gaat - naast methaan - gepaard met de productie van de broeikasgassen lachgas (uit mest) en CO2 (gebruik fossiele brandstof in de toeleverende diensten, waaronder de productie van voer). Een stevige daling van methaan (ruim meer dan 0.3%/jaar) geeft dan de kans om opwarming door lachgas en CO2 van rundvee te compenseren.

Terecht concludeert IPCC dat - om verdere opwarming te voorkomen - de CO2-uitstoot van fossiele brandstof naar nul moet. Maar ook voor methaan zijn stevige reducties nodig om het doel te halen, aldus IPCC. Veel meer dan 0,3% per jaar.

Bij een gelijkblijvende veestapel is verkoeling in plaats van opwarming dan ook een illusie, tenzij de methaanproductie per dier sterk vermindert. Werd in het verleden het opwarmende effect van de rundveestapel overschat? Ja, dat wel. En daarom moet focus liggen op het uitbannen van fossiele brandstof zodat evenwicht in de korte cyclus kan worden benaderd.

Er zijn prima mogelijkheden om methaanproductie van koeien te verlagen, zonder competitie tussen voer voor koeien en voedsel voor mensen. Beleidsmakers moeten dat belonen door het broeikasgaseffect van methaan op de juiste manier in te rekenen.

Dit artikel is gebaseerd op een reeks tweets die Jan Dijkstra gisteren maakte naar aanleiding van het genoemde, niet geheel correcte nieuws in De Telegraaf. Europarlementariër Jan Huitema citeerde de draad nadat hij in het Europese Parlement de Europese Commissie vroeg naar de beleidsimplicaties die de Commissie in het rapport ziet voor de EU.


Dit artikel afdrukken