De veehouder als leverancier van biobased bouwmaterialen
Van Bodegom vraagt zich af of Nederlandse boeren er per saldo wel iets mee opschieten. Zal deze nieuwe tak van sport niet net zo goed leiden tot intensivering, monocultuur en verlies van biodiversiteit, met andere woorden: zullen niet dezelfde problemen ontstaan als waar we nu mee kampen? Hij vindt het beslist zinvol over deze optie goed na te denken, maar ziet zelf op het eerste gezicht meer in het vastleggen van koolstof in de reststromen van de landbouw, bijvoorbeeld stro. Dat wordt nu lang niet allemaal teruggeploegd, omdat het minder controleerbaar is dan kunstmest, aldus Van Bodegom.
Volgens hem is het de vraag of je ernaar streeft een maximale hoeveelheid koolstof uit reststoffen in de bodem terug te brengen (omdat een goed koolstofniveau in bodems cruciaal is voor hun functioneren), of dat je koolstof wilt opslaan in gebouwen. Ook wijst hij op het gegeven dat er heel veel land nodig zal zijn om de biobased materialen te maken. Wat betekent dit voor andere sectoren? De opinieauteurs, zegt van Bodegom, houden bijvoorbeeld geen rekening met een verplaatsing van een deel van onze voedselproductie. Hij merkt ook op dat ze evenmin verdisconteren dat een verandering van landgebruik op zichzelf al tot heel veel extra emissie leidt. Dat vormt volgens Van Bodegom een belangrijke bron van de mondiale CO2-uitstoot. “Een heel systeemplaatje is nodig, waarin diverse sectoren tegelijkertijd worden meegenomen, om te kunnen zeggen of het een goed plan is als een veeboer biobased materialen gaat maken voor de bouw.”
Stro in de bouw strijdt met gezonde bodems die rijk zijn aan organische stofWouter van der Weijden, oprichter en directeur van de Stichting Centrum Landbouw en Milieu, vindt de benadering van de opinieschrijvers fris en uitdagend, maar wel wat te optimistisch. Naar zijn inzicht is nog heel wat reken- en ander denkwerk nodig. Een aantal mitsen en maren vanuit zijn perspectief.
Uitkopen is bijvoorbeeld alleen relevant als het gaat om grondgebonden veebedrijven; dat zijn vooral melkveebedrijven. Maar zijn die gronden wel geschikt voor akkerbouw? De veenweiden in elk geval niet, want daar moet het grondwater moet eerder omhoog dan omlaag. Er is hooguit wat natte teelt mogelijk, bijvoorbeeld van de lisdodde, bruikbaar isolatiemateriaal. Op de zand- en kleigronden valt meer te kiezen, bijvoorbeeld teelt van vlas, een goed bouwmateriaal. Net als van Bodegom wijst Van der Weijden op de bodemverarming die optreedt als de bouw stro wil gebruiken voor de bouw. Stro in de bouw strijdt met gezonde bodems die rijk zijn aan organische stof.
Nederlandse landbouwgrond te duur
Van der Weijden verwacht verder dat de voormalige veehouder pas zal beginnen met grondstoffenteelt als hij daar meer mee kan verdienen dan met de teelt van voedselgewassen. De vraag is dan: is de grond in Nederland niet te duur voor de productie van materialen? Elders in Europa is landbouwgrond immers veel minder waard. In Nederland betaalt een boer €70-120.000 per hectare tegen bijvoorbeeld €5.000-10.000 in Bretagne en nog aanmerkelijk minder in Oost-Europa. Ook zal de te verwachten stijgende CO2-emissieprijs zijn impact hebben. In de opinie is niet meegenomen dat ook de teelt van gewassen voor biobased materialen energie vergt en dus, als het om fossiele energie gaat, CO2 produceert. Naast lachgas, dat eveneens een broeikasgas is. Dat moet je wel in mindering brengen, aldus Van der Weijden, op de berekende klimaatwinst.
Civiel ingenieur Andy van den Dobbelsteen, hoogleraar Klimaatontwerp & Duurzaamheid en coördinator duurzaamheid van de TU Delft, denkt om te beginnen dat boeren helemaal niet hoeven te verdwijnen. Ze kunnen door een gebalanceerde manier van landbouw bedrijven tot een gezonde stikstof- en koolstofbalans komen. Hij denkt dat biologisch, circulair boeren met minder dieren en meer plantaardige verbouw en tegelijk landschaps- en natuurbeheer, de weg is. Daarnaast ziet hij in het verbouwen van gewassen die toegepast kunnen worden in biobased producten inderdaad een heel interessante optie. ‘“Die gaan een enorme vlucht nemen, vanwege de eisen vanuit de klimaatdoelstellingen en om verdere stikstofverstoring in Nederland te voorkomen.”
De voormalige veehouder zal pas beginnen met grondstoffenteelt als hij daar meer mee kan verdienen dan met de teelt van voedselgewassen. De vraag is dan: is de grond in Nederland niet te duur voor de productie van materialen?Martin van Ittersum, hoogleraar Plantaardige Productiesystemen aan de Wageningen Universiteit, zegt dat alleen de grondgebonden veehouders iets aan het verbouwen van biobased materialen zouden kunnen hebben. Dan hebben we het in Nederland dus vooral over de melkveehouders. Maar 70 tot 80% van het areaal van melkveehouders is grasland en dat is in Nederland voor een behoorlijk deel op veengrond. Daarop kun en moet je geen gewassen willen verbouwen. En in het algemeen stelt hij dat als je gras omzet in gewassen voor de bouw, je veel koolstof uit de bodem verliest. Dat zou niet goed zijn voor de broeikasgasemissies van BV Nederland. Blijft een deel grond over waarop voor of door de melkveehouders bijvoorbeeld snijmais wordt verbouwd. De teelt van biobased producten zou daarop in principe kunnen, maar Van Ittersum vraagt zich af of het economisch wel aantrekkelijk genoeg zou zijn met onze hoge grondprijzen. Het lijkt voor de hand te liggen dat het in de toekomst dan om grote arealen bulkgewas zou gaan. Zou de bouw dat niet goedkoper in het buitenland kunnen kopen? “Als ik veehouder met grond was en geen vee meer mocht houden ging ik liever groente of zaaizaad of pootgoed verbouwen, met een hogere financiële opbrengst.”
De gevolgen voor landbouw, natuur en klimaat
Van der Weijden merkt op dat als we in Nederland veebedrijven uitkopen, maar evenveel vlees en zuivel blijven consumeren, er in het buitenland koeien bijkomen, mèt hun emissies van methaan en lachgas. Voor het klimaat is de winst dan nul.
Daarnaast geeft hij aan dat op wereldschaal de teelt van materialen concurreert met de teelt van voedsel. Je hebt dan meer landbouwareaal nodig, veelal ten koste van natuurgebieden en (als het om bossen gaat) ook van het klimaat. Ook komt er meer concurrentie om schaarser wordende grondstoffen, zoals fosfaat. Daar staat tegenover: stel dat de wereldbevolking gemiddeld minder vlees en zuivel gaat consumeren, dan hebben we minder grond nodig om dezelfde hoeveelheid eiwitten te produceren en dan zou er meer areaal beschikbaar komen voor de teelt van biobased grondstoffen. Die kans is reëel in rijke landen, maar veel kleiner in andere landen. Meer winst lijkt Van der Weijden te verwachten van het terugdringen van de voedselverspilling. Daar liggen grote kansen. Dan is minder teelt van voedselgewassen nodig en is er meer ruimte voor de teelt van biobased grondstoffen.
Van den Dobbelsteen denkt dat we ons voedsel ruimtelijk het efficiëntst kunnen verbouwen in de moderne glastuinbouw en in vertical farms die geïntegreerd kunnen zijn in de gebouwde omgeving. De TU Delft doet veel onderzoek naar de manier waarop voedselproductie in de stad slim kan worden verbonden met nutriënten-, water- en energiestromen - de zogeheten nexusbenadering). “Daarmee worden we helemaal circulair en het scheelt heel veel ruimte. En dan kunnen we dus veel landbouwgrond gebruiken voor allerlei vormen van gewasteelt: plantaardig voedsel of biomassa voor biobased producten, of beter nog: in combinatie en in rotatie, waarmee we ecologischer en veerkrachtiger worden.”
De kans is groot dat de productie elders minder efficiënt is. Als dat zo is, dan exporteert het wereldvoedselsysteem een uitdaging van de ene plek naar de andereVolgens Van den Dobbelsteen is het niet zo dat bossen en natuurgebieden verdwijnen, als we zouden overgaan op biobased bouwen. “In Europa worden de meeste bossen duurzaam beheerd - met een FSC-keurmerk. Er is op dit moment een groeioverschot van bomen, vooral in Scandinavië. Bomen worden onzinnig ingezet: voor de papierindustrie en als biobrandstof bijvoorbeeld. Er is nu veel plantaardig materiaal dat we niet gebruiken en dat na het snoeien of uit zichzelf wegteert. Bij dat laatste ontstaat weer methaan en CO2, wat slecht voor het klimaat is.” Dus die materialen binden in producten is in allerlei opzichten beter voor klimaat en milieu, aldus Van den Dobbelsteen. En bomen en houtachtig materiaal moeten we enkel inzetten in hoogwaardige producten, niet als papier of brandhout. Volgens hem hebben we dan ruimschoots genoeg om de bouwopgave te dienen.
Van Ittersum is van mening dat als de vraag naar dierlijke eiwitten hetzelfde blijft, de productie zich naar elders verplaatst. De kans is groot dat de productie daar minder efficiënt is. Als dat zo is, dan exporteert het wereldvoedselsysteem een uitdaging van de ene plek naar de andere. Hij hanteert als uitgangspunt dat je op de geschikte gronden biomassa produceert om mensen mee te voeden, als dat niet kan dieren en pas als dat ook niet kan, zou je moeten kijken of het in de industrie goed ingezet kan worden. Maar tegelijkertijd vindt hij dat geen wet van Meden en Perzen.
Vee heeft wat Van Ittersum betreft niet per se een hogere prioriteit dan de bouw. Hij ziet best het nut van plantaardige materialen voor de bouw. Maar gebruik daar primair bijproducten voor of gronden die ongeschikt zijn voor de productie van menselijke voeding. Hij vindt het een reële vraag of je alle bijproducten (bijvoorbeeld stro) vooral gaat inploegen om het bodemkoolstof gehalte op termijn te verhogen, of dat je die beter in de bouw kunt gebruiken. Dat laatste kan effectief zijn om koolstof langer vast te leggen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Er moet maar eens stevig aan gerekend worden, maar mijn gevoel zegt dat Onno en Norbert het paard achter de wagen spannen.
Ook de productie en transport van stenen, cement, beton, hout, staal en glas meetellen.
Wordt er ook nagedacht over de nutriënten die met de bouwmaterialen worden vastgelegd in de gebouwen? Wordt het nutriëntenprobleem dan niet nog groter of valt dat wel mee?
(Verder wordt er gezegd: ''Er is nu veel plantaardig materiaal dat we niet gebruiken en dat na het snoeien of uit zichzelf wegteert. Bij dat laatste ontstaat weer methaan en CO2, wat slecht voor het klimaat is.'' Wordt aan de TU Delft geen onderscheid gemaakt tussen lange en korte koolstofcyclus en omzet en toevoeging?)
Persoonlijk vind ik dit een vreemd verhaal. Als boeren het stro van hun land halen en terug brengen nadat het een tijd doorgebracht heeft in de stal, heeft het een verrijkende functie. Wij hebben een bedrijf overgenomen waar jaren lang alles van het land verdween. Stro van het graan land en gras van de graslanden, met als gevolg dat de eerste grondmonsters terug kwamen met praktisch nul organische stof. Geen humus meer. Op ruim 10 ha die we niet direct nodig hadden hebben we natuurlijke kruiden verbouwd en gemaaid en laten liggen. Wilde wortel, solidago enz. En langzaam bouwen we aan grondverbetering.
Het laten verdwijnen van het stro van het bedrijf waar het verbouwd werd, lijkt me geen goed idee.
Ik vraag mij af of (net als in de stikstofplannen van het te vormen kabinet) de bouwbaronnen negeren wat hun idee betekent voor de buitenlandse uitstoot. Als alle landen zo hun eigen straatje schoonvegen, schiet het mondiaal niet erg op.
Of zit ik er naast? Ik ben geen expert.
In landen met een zeer beperkte geldeconomie wordt ook wel huizen van mest gebouwd. Het is uiterst onduurzaam, maar toch bedenken mensen het.
Ik denk dat het voorstel van de bouwers wat lijkt op de gedachten van die arme mensen: je gebruikt wat je kunt gebruiken en stelt je verder niet al te veel systeemvragen (waar Peter van Bodegom nou juist wel voor pleit).
Ik zie in het bovenstaande op zijn minst drie mensen behoorlijke bedenkingen ingehouden formuleren. Zelfs James - doorgaans nogal stellig - is in zijn #4 bescheiden in zijn - wat mij betreft heel terechte - twijfel.
Natuurlijk stelt ellen-maureen colpa een uitstekende vraag in #2 (beloond met duimpjes): wordt er al nagedacht over alle andere nutriënten die nodig zijn om koolstof vast te kunnen leggen en gewassen (die de bouw volledig wil afvoeren en die boeren dus weer moeten aanvoeren - dat vergt energie, vermoedelijk uit de lange cyclus, terwijl de decompositiegassen tot de korte behoren)?
Omdat Henk Breman en Jeroen van Buuren in hun serie over duurzame kringlopen nadrukkelijk wezen op het directe waterbedeffect tussen voedsel, meststoffen, nutrienten en groene energie, zou ik hen willen uitnodigen om te reageren op de introductie van nog een nieuwe factor op het waterbed: de productie van biobased bouwmaterialen. Evenzeer zouden ze in hun gedachte een pleidooi van bijvoorbeeld auto- en apparatenmakers voor bijv. de teelt van vlas kunnen meenemen.