Begin deze week stuurde Wim van Opbergen namens de Werkgroep Behoud de Peel een brief aan de Commissie Remkes die zich in opdracht van de Nederlandse buigt over de impasse die is ontstaan nadat de Raad van State het Programma Aanpak Stikstof afschoot. De Nederlandse veehouderij is verantwoordelijk voor meer stikstof-uitstoot dan alle andere activiteiten in Nederland opgeteld. Er staat daarom druk op de veehouderij om te krimpen ten gunste van wegenbouw, uitbreiding van luchthavens, industriële bedrijvigheid en woningbouw en vervoer. De werkgroep houdt zich al vele jaren bezig met de intensieve veehouderij in de Peelregio (het zuidoosten van Brabant en Noord- en Midden-Limburg) en pleit voor emissievermindering via de veehouderij. In De Peel bevindt zich de grootste concentratie van veehouderijbedrijven.
Foodlog maakt vandaag de brief van de werkgroep openbaar voor het grote publiek. Begin juli organiseerden we in samenwerking met Natuur en Milieu Overijssel en Gelderland een openbaar debat voorafgaand aan de start van de Commissie Remkes.
Het PAS bleek ontoereikend. Wat is wèl een echte aanpak?
De oplossing is volgens Werkgroep Behoud de Peel in grote lijnen: maak regio's met een stand-still in het aantal dieren. Zorg er vervolgens voor dat er per regio per periode een substantiële afname van de emissie bereikt wordt. Vrijwel het enige doeltreffende middel daartoe zal zijn: forse vermindering van het aantal dieren.
Met een duidelijke, gegarandeerde, emissievermindering per regio is het daarna verantwoord om (geringe) individuele toenames weer toe te laten. Ook is het dan mogelijk om een depositiedrempelwaarde te hanteren. Het programma moet daarbij dan wel garanderen dat de emissiedaling, per regio per periode, wel nog behaald wordt.
Bij de aanpak dient niet de depositie, maar de emissie het uitgangspunt te zijn
Het PAS richtte zich op depositie. Ons inziens dient de emissie het uitgangspunt te zijn, want dat is de oorzaak van het probleem. In het kader van de Habitatrichtlijn dient de lidstaat alles te doen wat in haar machte ligt om de habitats te beschermen. Maatregelen betreffende depositie zijn daarbij onzeker. De depositie heeft een land niet helemaal in eigen hand. De depositie komt deels ook uit het buitenland en is afhankelijk van ingewikkelde processen. Bovendien: als er depositie-drempelwaardes gehanteerd worden, kan het zo zijn dat cumulatief de emissie (fors) toeneemt, waardoor ook weer de totale depositie groter wordt. Wat een lidstaat wel in de hand heeft is de eigen emissie. Omdat de emissie de oorzaak is van de depositie, dient de aanpak daarop gericht te zijn.
Begin bij de grootste bron: het aantal dieren
Bij een aanpak is het logisch om allereerst de voornaamste bron aan te pakken. Verreweg het merendeel van de depositie is afkomstig van de ammoniakemissie uit de landbouw (lees: dierenhouderij). Zie de figuur hieronder, afkomstig van het RIVM.
De emissie van NOx uit industrie en verkeer levert relatief gezien slechts een gering deel. (En ook het aandeel buitenland is voor ruim de helft afkomstig uit de landbouw.)
Daarom schreven we hierboven in de samenvatting al dat vrijwel het enige doeltreffende middel om de N-emissie te verminderen zal zijn: forse vermindering van het aantal dieren. Het is al jarenlang gebleken dat het inzetten van enkel technische oplossingen ver van voldoende werkt. In het begin is de emissie daar weliswaar zo'n 30% mee verlaagd, maar de laatste jaren wordt er (vrijwel) geen reductie meer mee bereikt. Tegelijkertijd is de depositie in veel natuurgebieden nog twee tot vijf keer te hoog.
Het is logisch om het probleem met name aan te pakken bij de bron die verreweg het grootste deel van het probleem veroorzaakt: het aantal koeien, varkens en kippen. (Daarnaast kunnen er uiteraard ook wel andere, logische, maatregelen getroffen worden, zoals het verlagen van de maximumsnelheid van 130 naar 100 km/u, minder vliegen, enz.)
Niet 'dweilen met de kraan open'
Bij de aanpak is het ook evident dat er eerst voor gezorgd dient te worden dat het probleem niet nòg verder toe kan nemen. Het maken van regio's met een dier-stand-still is daarom vereist. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico dat de technische maatregelen deels omgezet worden in meer dieren, waardoor het reductieresultaat van die technieken wordt verminderd. De huidige dierrechtenregio is te groot om verdere concentratie van dieraantallen te voorkomen (en ook zijn er uitzonderingen op de rechten). Zo nam het aantal varkens en kippen (plus ook rundvee) in de Peelregio vanaf 2003 (na de opkoopregeling) nog duidelijk toe, ondanks de verplichte dierrechten.
Wanneer er volumemaatregelen worden getroffen dan is het natuurlijk niet praktisch indien in bepaalde regio's, na die lastige -en wellicht dure- maatregel, er tegelijkertijd toch weer dieren bij kunnen komen.
Een indeling van Nederland in regio's is behalve voor het hierboven genoemde bereiken van een stand-still in het aantal dieren ook belangrijk voor het volgende: indien er landelijke maatregelen getroffen worden, kan het regionaal nog mis gaan, bijvoorbeeld omdat de emissiebronnen zich in een bepaalde regio meer gaan vestigen/uitbreiden dan in andere delen van het land.
Het werken met regio's is ons inziens daarnaast ook vereist om individuele toenames weer mogelijk te maken. Met de maatregelen uit het voormalige PAS (extra emissie-arme technieken) werd landelijk slechts een minimale emissiereductie bereikt van zo'n 4% (8% minus de ontwikkelingsruimte). Het was echter niet gegarandeerd dat in elke regio die 'reductie' werd behaald (o.a. doordat het aantal dieren regionaal toe kon nemen).
Indien er met een nieuw programma per regio wèl een substantiële emissiereductie wordt behaald - en nadrukkelijk alleen onder die voorwaarde! - is het ons inziens verantwoord om individuele toenames weer mogelijk te maken.
Een drempelwaarde is mogelijk, maar onder strikte voorwaarden
Eén of enkele emissiebronnen veroorzaken vrijwel nooit een significant negatieve depositie op een N2000-gebied, enkele uitzonderingen (zeer grote emissiebronnen op zeer korte afstand) daargelaten.
De N-depositie is een probleem van 'vele kleintjes maken één grote'. Dat komt omdat ammoniak een grote afstand aflegt voordat het wordt gedeponeerd. Dat wordt geïllustreerd door onderstaande figuur uit het rapport 'Effecten van ammoniak op de Nederlandse natuur', Alterra-rapport 1698, 2008 (een zeer lezenswaardig rapport om de aard van het probleem goed te kunnen begrijpen).
Ruim 65% van de ammoniakemissie legt een afstand af van meer dan 10 km voordat het is gedeponeerd. Na 100 km is zo'n 60% gedeponeerd. (NOx verspreidt zich nog veel verder dan ammoniak.)
Tegelijkertijd is het zo dat de hoeveelheid depositie dicht bij de bron veel hoger is dan op grotere afstand van de bron. Op een afstand van 2 km of meer is het effect van één bron vrijwel altijd verwaarloosbaar. Echter: we hebben te maken met heel veel bronnen! Juist omdat de emissie zo ver reikt, is het erg gevaarlijk om depositiegrenswaarden te stellen. Bij een vergunningvrije drempelwaarde kunnen op grotere afstand van de natuurgebieden de emissies enorm toenemen.
Daardoor kan, mede vanwege het grote aantal bronnen, cumulatief een substantiële depositiestijging veroorzaakt worden.
Ons inziens zou zo'n drempelwaarde echter toch wel mogelijk zijn, onder de voorwaarde dat er met een aanpak zoals hierboven geschetst wordt gewerkt. Dan kan er een (lage) vergunningvrije depositiedrempelwaarde (van bijv. 0,5 mol/ha/j) worden gehanteerd.
Uiteraard moet er daarbij (met het programma) op gelet worden dat de reductie per regio, per periode, wel nog behaald wordt. Ergo: de reductiemaatregelen dienen duidelijk meer resultaat op te leveren dan de toenames ten gunste van de individuele projectuitbreidingen.
Het werken met een depositiedrempelwaarde is een middel om bureaucratische toestanden bij het mogelijk maken van individuele toenames te vermijden. Zoals hierboven uiteengezet, achten wij dat verantwoord indien er tegelijkertijd per regio per termijn een substantiële emissiedaling word bereikt. Mits de drempelwaarde niet te hoog is, is er dan garantie dat overal in de N2000-gebieden de depositie afneemt. Misschien dient er in het programma nog ingebouwd te worden dat er ondanks de indeling in regio's (waarmee dat risico al verkleind wordt) niet toch nog teveel beweging richting de N2000-gebieden plaatsvindt, waardoor pleksgewijs de directe depositie toch toeneemt.
De depositiereductie die met de emissiemaatregelen gerealiseerd wordt, dient zo groot te zijn dat ook de gevoeligste habitats er op vooruit gaan en dat er zicht komt op het op termijn bereiken van een gunstige staat van instandhouding in het kader van de Habitatrichtlijn.
Grootte van de regio's
Hoe groot dienen de regio's te zijn waarbinnen de emissiereductie behaald dient te worden? Hoe kleiner de regio, des te groter de garantie dat de emissieafname tot resultaat heeft dat in elk N2000-gebied de depositie overal afneemt. Aan de andere kant: indien bijvoorbeeld een veehouderij er dieren bij wil, dan dienen die dieren, volgens de hier geschetste methode van aanpak, uit de eigen regio afkomstig te zijn. Wanneer de regio's te klein zijn, zal het te lastig worden om stoppers te vinden. Er is dan te weinig 'dynamiek' meer. In N.-Brabant is voor die beide zaken een compromis gemaakt en zijn midden en oost-Brabant in zes regio's verdeeld. De benodigde grootte van de regio's zal o.a. afhangen van de veedichtheid en de N-belasting in het gebied. Hoe groter die zijn, des tekleiner de regio's dienen te worden.
Welke reductie per termijn, per regio?
Gezien de urgentie voor de zwaar belaste natuur denken wij aan zoiets als 30% reductie in bijv. de eerste 5 jaar. Daarna zal het wellicht niet zo snel meer kunnen, bijv. 20% reductie per 5 jaar. Dit lijkt misschien, vergeleken met het voormalige PAS, een hoog percentage, maar de natuur heeft het nodig en met het instrument vermindering van het aantal dieren moet dat ook haalbaar zijn.
Een integrale aanpak is nodig
Aangezien het probleem nijpend is, zal er snel een oplossing moeten komen die de N-emissie doet afnemen.
Er zijn echter meer problemen voor de natuur (en de samenleving) dan alleen stikstof. We zullen daarom toe moeten naar een integrale oplossing: niet kijken naar N, CO2, fosfaat, etc. apart, maar tezamen. Er zal een productiesysteem moeten komen dat echt rekening houdt met bodem, water, natuur, milieu. Kortom: èchte kringlooplandbouw.
Speciaal vermelden we hier, in verband met de vereiste integrale aanpak, het verdrogingsprobleem. De natuur op de hogere zandgronden heeft daar zeer, zeer ernstig van te lijden. Dat probleem dient echt snel te worden aangepakt!
Op de hoge zandgronden is de enige manier om iets aan de droogte te doen: meer water vasthouden in het winterhalfjaar in een ruime zone rondom de natuur. Alle hydrologische onderzoeken wijzen uit dat het enkel vernatten van de nu begrensde nieuwe natuur daartoe onvoldoende is. Daarvoor is veel meer nieuwe natuur vereist, oftewel een forse vernatting van een ruime zone blijvende landbouw, met bijbehorende natschadevergoeding. En/of er moet in zones rondom de natuur omgeschakeld worden naar een heel ander, meer klimaatveranderingsbestendig, productiesysteem.
Tot nu toe zijn er vnl. vernattingsmaatregelen getroffen in de natuurgebieden zelf. Zulke maatregelen zijn absoluut niet voldoende om de droogte tegen te gaan.
ADC-toets?
Naast de hierboven geschetste aanpak bestaat er ook 'ADC-toets'. Volgens de Habitatrichtlijn kan een verslechtering worden toegelaten wanneer er: geen Alternatieven zijn, plus wanneer er sprake is van een Dwingende reden van openbaar belang, plus wanneer er voor het negatieve effect vooraf Compensatie geregeld wordt.
Voor de veehouderij zal ons inziens de 'ADC-toets' geen haalbare kaart zijn. Voor individuele bedrijven al zeker niet. Maar zelfs alle veehouderijen tezamen zijn naar alle waarschijnlijkheid niet te beschouwen als een dwingende reden van openbaar belang. Ook kan naar onze mening niet worden hard gemaakt dat daar geen alternatieven voor zijn. Wij denken dat het juist van groot maatschappelijk belang zou zijn om af te stappen van deze vorm van intensieve veehouderij, waardoor zoveel problemen worden veroorzaakt.
Uitbreiding met de 'ADC-toets' zal wellicht voor zeer belangrijke projecten soms wel mogelijk zijn. Daarbij dient wel bedacht te worden dat de compensatieverplichting geen gemakkelijke opdracht zal zijn, zeker niet als van deze methode vaak gebruik gemaakt wordt.
En ook al zal het bij dit soort projecten in het algemeen gaan om de uitstoot van NOx, dat zoals hierboven genoemd niet de grootste oorzaak is van het stikstofprobleem, dan kan het toch ook niet de bedoeling zijn om deze categorie van emissiebronnen ongebreideld te laten groeien. Daarvoor is de omvang van het stikstofprobleem te groot.
De noodzaak tot een forse reductie van de stikstofemissie blijft ook met de 'ADC-toets' aanwezig om natuurherstel te bereiken (en zelfs alleen al om verdere achteruitgang van de natuurwaarden te voorkomen). De Raad van State (RvS) schrijft dat ook in haar PAS-uitspraak. Het feit dat dit PAS niet voldoet om toestemming voor verslechteringen te verlenen doet volgens de RvS 'niets af aan het belang dat gemoeid is met het treffen van maatregelen voor het behoud, herstel of het voorkomen van achteruitgang van natuurwaarden. Dergelijke maatregelen moeten worden getroffen ter uitvoering van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn.'.
Extern salderen?
Het zal niet eenvoudig zijn om terug te vallen op het vergunningverleningsregime dat gold vóór het PAS. Toen was het gebruikelijk dat een vergunning voor een stikstoftoename kon worden verleend indien er extern werd gesaldeerd. Elders werden er dan vergunningen ingetrokken, waardoor per saldo de depositie op de Natura2000-gebieden niet toenam. De RvS wijst er in haar uitspraak op dat er bij dat salderen gelet zal moeten worden op dubbeltellingen. In het kader van het PAS werd de depositie van stoppende bedrijven namelijk deels toegevoegd aan de 'ontwikkelingsruimte'. Er kan dus niet gesaldeerd worden met intrekkingen die in het kader van het PAS al zijn gebruikt.
Indien het extern salderen toch wordt toegestaan, is het ons inziens verstandig om daarbij een afroming voor te schrijven, zodat per saldering de depositie duidelijk afneemt.
Maar ook met een afroming zal het salderen niet de oplossing bieden die de natuur nodig heeft, in ieder geval niet op korte termijn. De depositiereductie wordt dan immers afhankelijk gemaakt van het aantal salderingstransacties. Dan zal het niet snel gaan.
Het is ook nog maar de vraag in welke mate salderen een oplossing biedt voor projecten om te kunnen uitbreiden. In de periode vóór het PAS is er al veel met extern salderen gewerkt. Veel vergunningen in de nabijheid van N2000-gebieden zijn al ingetrokken (zeker rondom de Peel). Nu er ook nog het probleem van de dubbeltellingen bij komt (zie hier boven), zal het niet altijd eenvoudig zijn om de benodigde intrekkingen te kunnen vinden. Vanwege die schaarste kan het extern salderen ook tot prijsopdrijving van de 'rechten' leiden, waardoor slechts projecten die dat kunnen bekostigen de kans krijgen om uit te breiden. Weliswaar zou de overheid dat met en speciaal programma kunnen reguleren, maar dat is ingewikkeld. Het kost tijd en moeite, wat afbreuk zal doen aan de benodigde echte oplossing.
Daarom: ook met de mogelijkheden van de 'ADC-toets' en van saldering blijft een echte aanpak, een forse en snelle reductie van de stikstofemissie, noodzakelijk!
Hoogachtend,
namens stg. Werkgroep Behoud de Peel,
W.M.M. van Opbergen
Dit artikel afdrukken
De oplossing is volgens Werkgroep Behoud de Peel in grote lijnen: maak regio's met een stand-still in het aantal dieren. Zorg er vervolgens voor dat er per regio per periode een substantiële afname van de emissie bereikt wordt. Vrijwel het enige doeltreffende middel daartoe zal zijn: forse vermindering van het aantal dieren.
Met een duidelijke, gegarandeerde, emissievermindering per regio is het daarna verantwoord om (geringe) individuele toenames weer toe te laten. Ook is het dan mogelijk om een depositiedrempelwaarde te hanteren. Het programma moet daarbij dan wel garanderen dat de emissiedaling, per regio per periode, wel nog behaald wordt.
De depositie heeft een land niet helemaal in eigen hand. De depositie komt deels ook uit het buitenland en is afhankelijk van ingewikkelde processenKortom: flink reduceren op emissie per regio; dan zit Nederland niet meer 'op slot'.
Bij de aanpak dient niet de depositie, maar de emissie het uitgangspunt te zijn
Het PAS richtte zich op depositie. Ons inziens dient de emissie het uitgangspunt te zijn, want dat is de oorzaak van het probleem. In het kader van de Habitatrichtlijn dient de lidstaat alles te doen wat in haar machte ligt om de habitats te beschermen. Maatregelen betreffende depositie zijn daarbij onzeker. De depositie heeft een land niet helemaal in eigen hand. De depositie komt deels ook uit het buitenland en is afhankelijk van ingewikkelde processen. Bovendien: als er depositie-drempelwaardes gehanteerd worden, kan het zo zijn dat cumulatief de emissie (fors) toeneemt, waardoor ook weer de totale depositie groter wordt. Wat een lidstaat wel in de hand heeft is de eigen emissie. Omdat de emissie de oorzaak is van de depositie, dient de aanpak daarop gericht te zijn.
Begin bij de grootste bron: het aantal dieren
Bij een aanpak is het logisch om allereerst de voornaamste bron aan te pakken. Verreweg het merendeel van de depositie is afkomstig van de ammoniakemissie uit de landbouw (lees: dierenhouderij). Zie de figuur hieronder, afkomstig van het RIVM.
De emissie van NOx uit industrie en verkeer levert relatief gezien slechts een gering deel. (En ook het aandeel buitenland is voor ruim de helft afkomstig uit de landbouw.)
Daarom schreven we hierboven in de samenvatting al dat vrijwel het enige doeltreffende middel om de N-emissie te verminderen zal zijn: forse vermindering van het aantal dieren. Het is al jarenlang gebleken dat het inzetten van enkel technische oplossingen ver van voldoende werkt. In het begin is de emissie daar weliswaar zo'n 30% mee verlaagd, maar de laatste jaren wordt er (vrijwel) geen reductie meer mee bereikt. Tegelijkertijd is de depositie in veel natuurgebieden nog twee tot vijf keer te hoog.
Het is logisch om het probleem met name aan te pakken bij de bron die verreweg het grootste deel van het probleem veroorzaakt: het aantal koeien, varkens en kippen. (Daarnaast kunnen er uiteraard ook wel andere, logische, maatregelen getroffen worden, zoals het verlagen van de maximumsnelheid van 130 naar 100 km/u, minder vliegen, enz.)
Niet 'dweilen met de kraan open'
Bij de aanpak is het ook evident dat er eerst voor gezorgd dient te worden dat het probleem niet nòg verder toe kan nemen. Het maken van regio's met een dier-stand-still is daarom vereist. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico dat de technische maatregelen deels omgezet worden in meer dieren, waardoor het reductieresultaat van die technieken wordt verminderd. De huidige dierrechtenregio is te groot om verdere concentratie van dieraantallen te voorkomen (en ook zijn er uitzonderingen op de rechten). Zo nam het aantal varkens en kippen (plus ook rundvee) in de Peelregio vanaf 2003 (na de opkoopregeling) nog duidelijk toe, ondanks de verplichte dierrechten.
Wanneer er volumemaatregelen worden getroffen dan is het natuurlijk niet praktisch indien in bepaalde regio's, na die lastige -en wellicht dure- maatregel, er tegelijkertijd toch weer dieren bij kunnen komen.
Indien er met een nieuw programma per regio wèl een substantiële emissiereductie wordt behaald - en nadrukkelijk alleen onder die voorwaarde! - is het ons inziens verantwoord om individuele toenames weer mogelijk te makenMaatregelen per regio maken onder voorwaarden toenames weer mogelijk
Een indeling van Nederland in regio's is behalve voor het hierboven genoemde bereiken van een stand-still in het aantal dieren ook belangrijk voor het volgende: indien er landelijke maatregelen getroffen worden, kan het regionaal nog mis gaan, bijvoorbeeld omdat de emissiebronnen zich in een bepaalde regio meer gaan vestigen/uitbreiden dan in andere delen van het land.
Het werken met regio's is ons inziens daarnaast ook vereist om individuele toenames weer mogelijk te maken. Met de maatregelen uit het voormalige PAS (extra emissie-arme technieken) werd landelijk slechts een minimale emissiereductie bereikt van zo'n 4% (8% minus de ontwikkelingsruimte). Het was echter niet gegarandeerd dat in elke regio die 'reductie' werd behaald (o.a. doordat het aantal dieren regionaal toe kon nemen).
Indien er met een nieuw programma per regio wèl een substantiële emissiereductie wordt behaald - en nadrukkelijk alleen onder die voorwaarde! - is het ons inziens verantwoord om individuele toenames weer mogelijk te maken.
Een drempelwaarde is mogelijk, maar onder strikte voorwaarden
Eén of enkele emissiebronnen veroorzaken vrijwel nooit een significant negatieve depositie op een N2000-gebied, enkele uitzonderingen (zeer grote emissiebronnen op zeer korte afstand) daargelaten.
De N-depositie is een probleem van 'vele kleintjes maken één grote'. Dat komt omdat ammoniak een grote afstand aflegt voordat het wordt gedeponeerd. Dat wordt geïllustreerd door onderstaande figuur uit het rapport 'Effecten van ammoniak op de Nederlandse natuur', Alterra-rapport 1698, 2008 (een zeer lezenswaardig rapport om de aard van het probleem goed te kunnen begrijpen).
Ruim 65% van de ammoniakemissie legt een afstand af van meer dan 10 km voordat het is gedeponeerd. Na 100 km is zo'n 60% gedeponeerd. (NOx verspreidt zich nog veel verder dan ammoniak.)
Tegelijkertijd is het zo dat de hoeveelheid depositie dicht bij de bron veel hoger is dan op grotere afstand van de bron. Op een afstand van 2 km of meer is het effect van één bron vrijwel altijd verwaarloosbaar. Echter: we hebben te maken met heel veel bronnen! Juist omdat de emissie zo ver reikt, is het erg gevaarlijk om depositiegrenswaarden te stellen. Bij een vergunningvrije drempelwaarde kunnen op grotere afstand van de natuurgebieden de emissies enorm toenemen.
Daardoor kan, mede vanwege het grote aantal bronnen, cumulatief een substantiële depositiestijging veroorzaakt worden.
Ons inziens zou zo'n drempelwaarde echter toch wel mogelijk zijn, onder de voorwaarde dat er met een aanpak zoals hierboven geschetst wordt gewerkt. Dan kan er een (lage) vergunningvrije depositiedrempelwaarde (van bijv. 0,5 mol/ha/j) worden gehanteerd.
Uiteraard moet er daarbij (met het programma) op gelet worden dat de reductie per regio, per periode, wel nog behaald wordt. Ergo: de reductiemaatregelen dienen duidelijk meer resultaat op te leveren dan de toenames ten gunste van de individuele projectuitbreidingen.
Het werken met een depositiedrempelwaarde is een middel om bureaucratische toestanden bij het mogelijk maken van individuele toenames te vermijden. Zoals hierboven uiteengezet, achten wij dat verantwoord indien er tegelijkertijd per regio per termijn een substantiële emissiedaling word bereikt. Mits de drempelwaarde niet te hoog is, is er dan garantie dat overal in de N2000-gebieden de depositie afneemt. Misschien dient er in het programma nog ingebouwd te worden dat er ondanks de indeling in regio's (waarmee dat risico al verkleind wordt) niet toch nog teveel beweging richting de N2000-gebieden plaatsvindt, waardoor pleksgewijs de directe depositie toch toeneemt.
De depositiereductie die met de emissiemaatregelen gerealiseerd wordt, dient zo groot te zijn dat ook de gevoeligste habitats er op vooruit gaan en dat er zicht komt op het op termijn bereiken van een gunstige staat van instandhouding in het kader van de Habitatrichtlijn.
Grootte van de regio's
Hoe groot dienen de regio's te zijn waarbinnen de emissiereductie behaald dient te worden? Hoe kleiner de regio, des te groter de garantie dat de emissieafname tot resultaat heeft dat in elk N2000-gebied de depositie overal afneemt. Aan de andere kant: indien bijvoorbeeld een veehouderij er dieren bij wil, dan dienen die dieren, volgens de hier geschetste methode van aanpak, uit de eigen regio afkomstig te zijn. Wanneer de regio's te klein zijn, zal het te lastig worden om stoppers te vinden. Er is dan te weinig 'dynamiek' meer. In N.-Brabant is voor die beide zaken een compromis gemaakt en zijn midden en oost-Brabant in zes regio's verdeeld. De benodigde grootte van de regio's zal o.a. afhangen van de veedichtheid en de N-belasting in het gebied. Hoe groter die zijn, des tekleiner de regio's dienen te worden.
Welke reductie per termijn, per regio?
Gezien de urgentie voor de zwaar belaste natuur denken wij aan zoiets als 30% reductie in bijv. de eerste 5 jaar. Daarna zal het wellicht niet zo snel meer kunnen, bijv. 20% reductie per 5 jaar. Dit lijkt misschien, vergeleken met het voormalige PAS, een hoog percentage, maar de natuur heeft het nodig en met het instrument vermindering van het aantal dieren moet dat ook haalbaar zijn.
Een integrale aanpak is nodig
Aangezien het probleem nijpend is, zal er snel een oplossing moeten komen die de N-emissie doet afnemen.
Er zijn echter meer problemen voor de natuur (en de samenleving) dan alleen stikstof. We zullen daarom toe moeten naar een integrale oplossing: niet kijken naar N, CO2, fosfaat, etc. apart, maar tezamen. Er zal een productiesysteem moeten komen dat echt rekening houdt met bodem, water, natuur, milieu. Kortom: èchte kringlooplandbouw.
Speciaal vermelden we hier, in verband met de vereiste integrale aanpak, het verdrogingsprobleem. De natuur op de hogere zandgronden heeft daar zeer, zeer ernstig van te lijden. Dat probleem dient echt snel te worden aangepakt!
Op de hoge zandgronden is de enige manier om iets aan de droogte te doen: meer water vasthouden in het winterhalfjaar in een ruime zone rondom de natuur. Alle hydrologische onderzoeken wijzen uit dat het enkel vernatten van de nu begrensde nieuwe natuur daartoe onvoldoende is. Daarvoor is veel meer nieuwe natuur vereist, oftewel een forse vernatting van een ruime zone blijvende landbouw, met bijbehorende natschadevergoeding. En/of er moet in zones rondom de natuur omgeschakeld worden naar een heel ander, meer klimaatveranderingsbestendig, productiesysteem.
Tot nu toe zijn er vnl. vernattingsmaatregelen getroffen in de natuurgebieden zelf. Zulke maatregelen zijn absoluut niet voldoende om de droogte tegen te gaan.
ADC-toets?
Naast de hierboven geschetste aanpak bestaat er ook 'ADC-toets'. Volgens de Habitatrichtlijn kan een verslechtering worden toegelaten wanneer er: geen Alternatieven zijn, plus wanneer er sprake is van een Dwingende reden van openbaar belang, plus wanneer er voor het negatieve effect vooraf Compensatie geregeld wordt.
Voor de veehouderij zal ons inziens de 'ADC-toets' geen haalbare kaart zijn. Voor individuele bedrijven al zeker niet. Maar zelfs alle veehouderijen tezamen zijn naar alle waarschijnlijkheid niet te beschouwen als een dwingende reden van openbaar belang. Ook kan naar onze mening niet worden hard gemaakt dat daar geen alternatieven voor zijn. Wij denken dat het juist van groot maatschappelijk belang zou zijn om af te stappen van deze vorm van intensieve veehouderij, waardoor zoveel problemen worden veroorzaakt.
Uitbreiding met de 'ADC-toets' zal wellicht voor zeer belangrijke projecten soms wel mogelijk zijn. Daarbij dient wel bedacht te worden dat de compensatieverplichting geen gemakkelijke opdracht zal zijn, zeker niet als van deze methode vaak gebruik gemaakt wordt.
En ook al zal het bij dit soort projecten in het algemeen gaan om de uitstoot van NOx, dat zoals hierboven genoemd niet de grootste oorzaak is van het stikstofprobleem, dan kan het toch ook niet de bedoeling zijn om deze categorie van emissiebronnen ongebreideld te laten groeien. Daarvoor is de omvang van het stikstofprobleem te groot.
De noodzaak tot een forse reductie van de stikstofemissie blijft ook met de 'ADC-toets' aanwezig om natuurherstel te bereiken (en zelfs alleen al om verdere achteruitgang van de natuurwaarden te voorkomen). De Raad van State (RvS) schrijft dat ook in haar PAS-uitspraak. Het feit dat dit PAS niet voldoet om toestemming voor verslechteringen te verlenen doet volgens de RvS 'niets af aan het belang dat gemoeid is met het treffen van maatregelen voor het behoud, herstel of het voorkomen van achteruitgang van natuurwaarden. Dergelijke maatregelen moeten worden getroffen ter uitvoering van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn.'.
Extern salderen?
Het zal niet eenvoudig zijn om terug te vallen op het vergunningverleningsregime dat gold vóór het PAS. Toen was het gebruikelijk dat een vergunning voor een stikstoftoename kon worden verleend indien er extern werd gesaldeerd. Elders werden er dan vergunningen ingetrokken, waardoor per saldo de depositie op de Natura2000-gebieden niet toenam. De RvS wijst er in haar uitspraak op dat er bij dat salderen gelet zal moeten worden op dubbeltellingen. In het kader van het PAS werd de depositie van stoppende bedrijven namelijk deels toegevoegd aan de 'ontwikkelingsruimte'. Er kan dus niet gesaldeerd worden met intrekkingen die in het kader van het PAS al zijn gebruikt.
Indien het extern salderen toch wordt toegestaan, is het ons inziens verstandig om daarbij een afroming voor te schrijven, zodat per saldering de depositie duidelijk afneemtMaar wat hierbij nog veel belangrijker is: bij dat salderen onder het regime van vóór het PAS bleef de depositie vrijwel gelijk. (Enige mate van reductie werd wel bereikt, omdat er in het algemeen om de depositie in de Natura2000-gebieden per saldo gelijk te houden meer aan emissie ingetrokken diende te worden dan er werd uitgebreid. Hoewel de direct berekende depositie in de natuurgebieden per saldo gelijk blijft, zal bij extern salderen de bijdrage aan de 'achtergronddepositie' in geringe mate afnemen. Veel reductie zal het echter niet opleveren.) Met extern salderen wordt in grote lijnen de status quo gehandhaafd. Dat is volgens de RvS niet meer voldoende. Zie het citaat uit de uitspraak hierboven.
Indien het extern salderen toch wordt toegestaan, is het ons inziens verstandig om daarbij een afroming voor te schrijven, zodat per saldering de depositie duidelijk afneemt.
Maar ook met een afroming zal het salderen niet de oplossing bieden die de natuur nodig heeft, in ieder geval niet op korte termijn. De depositiereductie wordt dan immers afhankelijk gemaakt van het aantal salderingstransacties. Dan zal het niet snel gaan.
Het is ook nog maar de vraag in welke mate salderen een oplossing biedt voor projecten om te kunnen uitbreiden. In de periode vóór het PAS is er al veel met extern salderen gewerkt. Veel vergunningen in de nabijheid van N2000-gebieden zijn al ingetrokken (zeker rondom de Peel). Nu er ook nog het probleem van de dubbeltellingen bij komt (zie hier boven), zal het niet altijd eenvoudig zijn om de benodigde intrekkingen te kunnen vinden. Vanwege die schaarste kan het extern salderen ook tot prijsopdrijving van de 'rechten' leiden, waardoor slechts projecten die dat kunnen bekostigen de kans krijgen om uit te breiden. Weliswaar zou de overheid dat met en speciaal programma kunnen reguleren, maar dat is ingewikkeld. Het kost tijd en moeite, wat afbreuk zal doen aan de benodigde echte oplossing.
Daarom: ook met de mogelijkheden van de 'ADC-toets' en van saldering blijft een echte aanpak, een forse en snelle reductie van de stikstofemissie, noodzakelijk!
Hoogachtend,
namens stg. Werkgroep Behoud de Peel,
W.M.M. van Opbergen
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Niet met zoveel woorden maar deze stichting pleit om emissies niet verhandelbaar te maken.
Naast weg treiteren wordt voor vele zo ook nog eens hun oudedagsvoorziening ontnomen.
Roterdam, Schiphol en Tata hebben er goudgeld voorover.
Jos, dat hoor ik Wim van Opbergen niet zeggen. Ik hoor hem zeggen dat hij dat complex vindt.
Hoe zou jij de verkoop van die rechten via gunning cq. een omgevingsplan per regio verhandelbaar maken? Ik denk dat een plausibel antwoord eventueel bespreekbaar is.
#1 Jos, wat betreft die oude dag voorziening. Bij menig stal staat toch een huis? Denk even de stallen weg bij het huis in het buitengebied en wat is dat huis dan waard? En dat huis heeft er enkel kunnen komen via de weg van een bedrijfswoning bij het bedrijf mogen bouwen. Een huis mogen bouwen in het buitengebied moet ik altijd aan mijn tante denken van in de 70. Die kochten bij trouwen nog een stukje boomgaard van de buurman naast het ouderlijk huis en bouwde daar een bungalow op en later een bovenverdieping op die bungalow. Mijn ouders bouwden in 1986 nog een huis in het buitengebied in de ruilverkaveling als verplaatser in de ruilverkaveling.
"Oudedagsvoorziening ontnomen" valt wellicht nog wel mee kijkend vanuit dit perspectief ?
Mooi verhaal maar verkeerde prioriteiten. Auteur begint meteen te hakken en breken in omringende veehouderijen en veronderstelde emissies op grond van een voor hem vaststaand probleem door depositie.
Door hem zelf wordt al vastgesteld dat depositie niet goed qua herkomst is vast te stellen. Dit is al een stap weg uit het absolutisme van de probleemstelling, die voor enige tijd geleden niet denkbaar was. Toch wordt nog vrij stellig gesproken over droge en natte depositie . Het is maar de vraag of die, als ze al bestaan, wel voortkomen uit de omringende bedrijven.
Allereerst maar eens in de betreffende natuurgebieden vaststellen of en welke depositie er is en of en welke negatieve effecten op de officieel bepaalde doelstellingen van die natuurgebieden er zijn.
Daarbij de O meting van biotoop toestand bij afkondiging van de betreffende gebieden in het oog nemen. Nieuw gecreëerde problemen door afplaggen en opnieuw doelen stellen tellen daarbij niet.
Wat de emissie van de veehouderij betreft, lijkt eisen dat weidegaand vee wordt gereduceerd absoluut onzin en volkomen onterecht, als dat vee er al liep bij aanwijzing van het natuur gebied. Welke uitstoot dan ook, en welke depositie dan ook, die was er al bij aanwijzing en dat valt onder bestaand gebruik wat vergunningvrij is , zie daarvoor vele uitspraken van de RVS.
Overigens moet nog steeds door metingen onweerlegbaar worden aangetoond of de beweerde emissies door weidegaand vee in een grondgebonden bedrijf wel overeenkomen met de zwarte scenarios die hier in de grafiek worden aangevoerd.
Ik ben zo vrij die te betwijfelen, omdat ze op berekeningen, modellen en aanames berusten die duidelijk gericht zijn tegen de vleesindustrie en veehouderij, en elke vorm van wetenschappelijke en feitelijke onderbouwing missen, behalve dat het in de modellenwereld goede rekenmodellen worden gevonden. Zoiets als mooie auto, maar onbekende inhoud.
Vervolgens de "intensieve" veehouderij. Dat is dan niet grondgebonden, binnen stallen en schuren zoals mesterijen en kippenhouderijen etc? Wie heeft aan de bronnen gemeten, dat er daar emissie is als waarvan hier telkens wordt uitgegaan? Ik stel me zo voor dat gaswassers die vaak inzet vinden in dit soort bedrijven ervoor zorgen dat emissies helemaal niet de grootheden heeft die telkens weer aan deze soort van veehouderij worden toegewezen.
Nee, eerst maar eens emissies per bedrijf in de regio meten, en de neerslag met aantoonbare schade vaststellen in de oorspronkelijk te beschermen gebieden.
Vervolgens kunnen, in de geest van dit artikel, regio gewijs bedrijven worden vergund, maar dan toch vooral eerst de grondgebonden veehouderij en die mesterijen die er al waren voor de natuurgebieden werden aangewezen. Mocht blijken, dat er substantiele schade ontstaat door emissie van regionale bedrijven door rechtstreekse metingen zowel aan de emissie als neerslag kant met serieuze gevolgen, dan valt er pas te praten over eventuele reductie van eenheden vee, hoewel? Reductie van emissie kan toch ook via de techniek, vooral voor stalgebonden veehouderijen. zoals meneer Erisman van een ecologisch adviesburo stelt over uitstoot van auto's : "Als er een uitlaat op zit kun je het controleren", nou doe dat dan! Meer gaswassers, en meer technologie is voor deze bedrijven een prima alternatief voor de platte reductie van de veehouderij en economische afbreuk aan eigenaren die hier bepleit wordt.
Leuk voor je tante Jeroen van Buuren maar ik praat over een Brabantse lang-gevel boerderij die al enkele generatie's in de familie is.
Je huis wordt meer waard is zooooo'n dooddoener. Ja en? Mijn huis met stallen is 150K waard en na sloop van die stallen 300K, zolang ik niet verkoop kan ik er nog geen droog brood van eten!
Sterker nog ik moet meer WOZ betalen en mijn verzekeringskosten gaan omhoog.