Recent werd in een discussie op Foodlog gesteld dat om de natuur in ons land te redden, de stikstofdepositie de kritische depositiewaarde (KDW) zou moeten onderschrijden in plaats van overschrijden. Dat is een boude en vermoedelijk onhaalbare stelling. Met regen, als natte depositie, komt er nogal wat N (stikstof) op de grond: ammonium (NH4) is goed voor gemiddeld 400 mol/ha.jr en nitraat (NO3) voor 200 mol/ha.jr. Zelfs als alle (berekende) droge depositie van stikstof zou verdwijnen, is dat al meer dan de KDW voor Actief hoogveen en Zwak gebufferde vennen.
Daarom vroeg ik mij af hoe het gesteld is met de kwaliteit, dat wil zeggen de mate van instandhouding, van de habitattypen in Nederland? Want hoewel de totale berekende stikstofdepositie in de laatste decennia is gedaald, blijft die hoog, zo rond de 1700 mol/ha.jr (ongeveer 24 kg), en overschrijdt daarmee de KDW´s van veel habitattypen. Je mag daarom verwachten dat de kwaliteit tussen 2004 en 2018 achteruit zal zijn gegaan. Is dat ook zo?

Meer habitattypen met codering
Gelukkig bestaan er twee datasets om naar mogelijke veranderingen in die kwaliteit te kijken. Beide datasets betreffen gegevens zoals ingevuld op het Standaard Data Formulier (SDF). De ene set dateert uit 2004 en geeft informatie over de kwaliteit zoals opgesteld bij de aanmelding van toekomstige Natura2000 gebieden. De andere set is van latere datum en betreft updates van het SDF, voor het grootste deel uitgevoerd per 2018.
Bij vergelijking van de twee datasets blijkt het aantal habitattypen met een SDF codering te zijn toegenomen van 585 tot 948. Een belangrijk deel van die toename is het gevolg van 225 habitattypen die in 2006 in de Ontwerpbesluiten zijn toegevoegd en niet in het SDF voorkwamen. Daar bovenop is nog eens een zelfde aantal typen spontaan in de SDF updates opgenomen.

In figuur 1 is de verandering van het totale aantal habitattypen met de codering A, B en C (respectievelijk uitstekende, goede en matig-slechte kwaliteit) weergegeven, plus de in 2006 toegevoegde typen (n).

Figuur 1

De 2004 dataset laat een duidelijke bias zien naar B ten opzicht van C. Dat werpt vragen op over de betrouwbaarheid. Was B wel allemaal B?. Maar het is ook denkbaar dat veel habitattypen met de kwalificatie matig tot slecht (bewust) buiten het SDF zijn gehouden vanwege het relatieve onbelang bij de selectie van de gebieden.
Een gedetailleerd inzicht in de kwaliteitsveranderingen is weergegeven in figuur 2. Wat daarbij als eerste opvalt is het zeer grote aantal veranderingen van kwaliteit binnen elke oorspronkelijke categorie.

Figuur 2

De kwaliteitsveranderingen zijn opmerkelijk, maar een sluitende verklaring kan ik daar niet voor geven. Laten we het er maar op houden dat de natuur een dynamisch geheel is. De prangende vraag is natuurlijk of de kwaliteit over de periode van 2004 - 2018 is verslechterd (zou eigenlijk wel moeten), gelijk is gebleven of verbeterd.
Om dat getalsmatig te onderbouwen heb ik de typen zonder oorspronkelijke codering samengevoegd met de codering C. Als ze namelijk A of B waren geweest dan hadden ze het SDF wel gehaald. Alle veranderingen gesommeerd, ziet de uitslag er als volgt uit:

Tabel Nico Gerrits

Duidelijke verbetering
Zo bekeken is er geen sprake van grootschalige achteruitgang maar van een duidelijke verbetering in de kwaliteit van de habitattypen.
Zelfs in het gebied Binnenveld, waar de langjarige (2005-2016) atmosferische concentratie van ammoniak gemiddeld 12,19 µg/m3 bedraagt (2 x zo hoog als het landelijk gemiddelde), wat wijst op een enorme lokale emissie en een enorme berekende droge depositie. Toch zijn de twee stikstofgevoelige habitattypen in het gebied in kwaliteit vooruitgegaan tot A: uitstekend.
De bovenstaande analyse laat zien dat die berekende (grootschalige) deposities niet het (rampzalige) negatieve effect kunnen hebben wat eraan wordt toegeschreven. Geheel verwonderlijk is dat niet: er is namelijk geen enkel experimenteel bewijs dat de berekende deposities de werkelijke situatie vertegenwoordigen.

Bedrijfsgerelateerde depositie in het kader van vergunningverlening wordt uitgevoerd met de “rekentool” Aerius, die gebruik maakt van dezelfde methode als die voor de grootschalige deposities. De onzekerheid in de Aerius rekenuitkomsten kan lokaal wel 70% bedragen. Dergelijke rekenuitkomsten hebben geen betekenis in de zin van praktische toepasbaarheid.
De oplossing voor de ontstane impasse bij vergunningverlening is met een pennestreek te realiseren. De minister heeft immers de bevoegdheid om het rekenmodel Aerius buiten werking stellen totdat er experimenteel bewijs komt voor de omvang van droge depositie*. Pas dan kun je bepalen in hoeverre het overschrijden van KDW’s schadelijk is voor Nederlandse natuur.

Update 18 augustus, 20:17 uur: download de achterliggende spread sheet bij de hierboven afgebeelde grafieken hier. Zie commentaar #28

* In september zal ik in een artikel voor Foodlog uitgebreid ingaan op het verschijnsel droge depositie.
Dit artikel afdrukken