Het Nederlandse landschap wordt steeds door mensen aangepast. Het leven dat daartussen eigenwijs zijn gang gaat en ‘natureert’ vraagt voortdurend onderhoud. Laten we die eigenwijze natuur die onder onze handen haar ding doet Nederlandse natuur noemen. Je vindt haar in sloten, op weilanden (denk natuurlijk aan de grutto), op overgangen van boerencultuurland naar natuur en uiteraard in bossen, vennen, langs rivieren en op open vlaktes zoals de hei.
Juridisch toetsbare instandhoudingsdoelen en een economisch natuurbeeld
De afgelopen 50 jaar is onze houding ten aanzien van de Nederlandse natuur verschoven van een ecologische natuur naar een economische natuur. In de eerste staan ecosystemen, planten en dieren centraal. In de tweede staat de recreërende mens centraal en moet er geld mee verdiend worden. In die verschuiving zijn we ook het welzijn van die natuur anders gaan beoordelen.
Omdat natuur eigenzinnig is, te maken heeft met lokale omstandigheden en zich niet zomaar laat dwingen, mislukt de gewenste situatie en maken we niet zelden meer kapot dan we ons realiseren. In plaats van topnatuur leidt het Nederlandse beleid tot flopnatuurOnze omgang met de Nederlandse natuur is vertaald in juridisch toetsbare termen. Denk aan de ‘instandhoudingsdoelen’ waarop met name boeren en in toenemende mate ook de industrie worden afgerekend. Dat gebeurt echter zonder dat de wetgever, handhaver of rechter die in een conflict tussen boer of bedrijf en overheid moet oordelen, rekening houdt met het complexe samenspel van alle sturende factoren en de reactie die het ecosysteem als geheel daar weer op geeft.
Te veel stikstof is bijvoorbeeld één van die factoren. Net als waterhuishouding, bestrijdingsmiddelen of klimaatverandering. Toch krijgt momenteel stikstof de schuld van vrijwel alle ongewenste ontwikkelingen. Dit heeft er in geresulteerd dat de overheid ruim €24 miljard reserveert voor één element van de instandhouding, maar wie denkt de natuur te kunnen verbeteren door stikstof aan te pakken, komt helaas bedrogen uit. En dat zou ook zomaar het ren zijn.
Onhaalbare of onrealistische termen
Een belangrijk deel van het probleem zit in de Nederlandse aanpak van natuurbeheer en natuurbescherming. We definiëren de instandhoudingsdoelen in onhaalbare of onrealistische termen en gieten die in een juridisch kader. Ook op praktisch gebied zijn we niet zo handig. Met de regelmaat van de klok nemen we natuurgebieden letterlijk op de schop - met bulldozers en al - om tot “iets gewensts” te komen dat iemand in zijn hoofd heeft gehaald zonder zich af te vragen hoe haalbaar dat idee is of wat de risico's ervan zijn. Omdat natuur eigenzinnig is, te maken heeft met lokale omstandigheden en zich niet zomaar laat dwingen, mislukt de gewenste situatie en maken we niet zelden meer kapot dan we ons realiseren. In plaats van topnatuur leidt het Nederlandse beleid tot flopnatuur.
Vier visies op natuurbeheer
Met medewerking van Luit Buurma (†, 9 augustus 2023) en Carla Kuipers heb ik enige tijd geleden een aantal visies op natuur en natuurbescherming en daarmee het groene deel van het Nederlandse landschap op een rij gezet. Verhelderend vond ik de uitgangspunten die Mechtild de Jong in een proefschrift van 2002 blootlegde. Graag noem ik ze hier omdat ze een goed inzicht bieden in de stille vooronderstellingen die natuur- en milieubeschermers hanteren.
In haar proefschrift Scheidslijnen in het denken over Natuurbeleid in Nederland, een genealogie van vier ecologische theorieën (2002) beschrijft De Jong 4 visies op natuurbeheer.
In de vitalistische/holistische visie zijn plant- en diergemeenschappen het uitgangspunt; ze worden door biologische krachten bijeengehouden. Uit dat krachtenspel resulteert een ecosysteem dat jong begint, zich ontwikkelt en uiteindelijk in afwezigheid van menselijk ingrijpen zijn maximale diversiteit bereikt. Daarna begint de cyclus opnieuw met hetzelfde eindresultaat, het natuurlijke evenwicht. In de cybernetische is biodiversiteit de resultante van zorgvuldig beheer, op voorwaarde dat alle kennis over het functioneren van een ecosysteem bekend is. In de dynamische staat de gedachte centraal dat natuur nooit in evenwicht is omdat verandering en verstoring normaal zijn. Soorten komen en gaan. Het model is nauw verwant met het economisch model van Jan Tinbergen. De aanhangers richten hun beheersinspanningen op het voorkomen van de verontreiniging van lucht, water en bodem. In de chaos-gedachte, tot slot, staat de onvoorspelbaarheid van diversiteit centraal. Chaos-denkers willen dan ook zo weinig mogelijk ingrijpen door de mens.
Het kan zoveel beter
De Jong onderzocht welke visies de overheid hanteert om Nederland te besturen. Verschillende ministeries bleken/blijken verschillende visies te hanteren, zodat er nooit eenduidig natuurbeheer is geweest. Rijkswaterstaat hanteerde bijvoorbeeld de dynamische theorie als basis voor het milieubeleid. De cybernetische stroming wordt teruggevonden bij het voormalige ministerie van VROM en het ministerie van LNV aan provincies. De Jong stelt echter vast dat beide ministeries vaak zonder de noodzakelijke expertise en op de juiste schaal opereren. De chaos-gedachte en de vitalistische opvatting vind je eerder onder biologen en natuurliefhebbers; mogelijk zijn die stromingen ook het meest populair onder activisten. De inzichten uit het proefschrift van De Jong zijn nooit ingezet om het natuurbeheer te verbeteren.
Nu is het maar de vraag of deze uitgangspunten bij toepassing in de praktijk wel zo los van elkaar staan als deze indeling suggereert. Is een holistische kijk op een dynamisch systeem, zorgvuldig beheerd, rekening houdend met chaotisch gedrag en lokaal aangepakt, niet de beste manier van natuurbeheer in een land waar vrijwel alle natuur al door de mens is gecreëerd? Dat vraagt dan om een integratieve aanpak met lokaal maatwerk in verschillende natuurgebieden en regio’s. En als duidelijk is dat bepaalde planten of gemeenschappen niet of nauwelijks terug kunnen komen zou je dat lokaal ook mee kunnen nemen. Gebiedsgerichte aanpakken bieden alle ruimte om tot de meest gewenste en mogelijke landschappen te komen. Om dat mogelijk te maken is wel een totaal andere omgang met het vaststellen van natuurdoelen en het behalen daarvan nodig.
Op 4 juni krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Ik heb juist begrepen dat grondwaterstand voornamelijk daalt door winning van drinkwater.
Maar dat narratief hoort de gemiddelde stadsmens uiteraard niet graag.
Water voor de landbouw wordt opgenomen door planten en gaat terug het 'ecosysteem' in, of zakt terug de grond in. Drinkwater gaat het riool in en wordt geloosd in zee.
Stikstof kan prima door 'de natuur' verwerkt worden, als er sprake is van een fatsoenlijk ecosysteem en met name van een vruchtbare toplaag. Die 'topsoil' ontbreekt in de meeste natuurgebieden door overexploitatie in de afgelopen eeuwen.
Dan is het toch ook interessant om vast te stellen dat de landbouw zowel wat betreft stikstof als de waterhuishouding een behoorlijke vinger in de pap heeft.
Goede analyse. Overigens, waar is natuur op deze planeet nog echt oorspronkelijk? Om het Kruger National Park staat ook gewoon een hek en worden aantallen dieren beheert. Zoals Emma Marris beschrijft in haar werk "Rambunctious Garden -
Saving Nature in a Post-Wild World" is dat ook niet erg. We kunnen veel (her)creëren. Heb zelf gewerkt voor natuurorganisaties en daar werken aardig wat dromers. Dromen mag, maar toetsing aan de realiteit zou voorop moeten staan. De werkelijkheid aanpassen aan een mooie droom is onrealistisch.
'Ik zie emeritus hoogleraren meer een eigen en kritische mening hebben dan de mainstream hoogleraren.'
Dat is een hele scherpe waarneming.
Misschien moeten we meer naar emeritus hoogleraren luisteren. Die zijn bijna altijd meer onafhankelijk en durven te zeggen wat de mainstream (nog) niet durft. Tijdens de Covid toestand waren het de emeriti die voor de waarheid durfden uit te komen.
Problemen met Natura2000 zijn niet zozeer af te schuiven op juridisering van het beleid, maar eerder op de ongebreidelde invloed van ecologen daarop.
De gebieden zijn inmiddels opgetuigd met honderden snippers ”habitattypen” van minder dan 1 hectare en met een slechte staat van instandhouding. Alle pogingen en doelstellingen daarvoor ten spijt, het wordt nooit wat en de vraag is gerechtigd of die snippers eigelijk wel zijn te kwalificeren als reeele habitattypen of dat het er alleen maar een beetje op lijkt.
Doelstellingen voor vogels hebben geen relatie met de werkelijkheid, want de aantalsdoelstellingen in de gebieden zijn gebaseerd op de “gewenste populatieomvang”. Die ligt bijna altijd hoger dan het werkelijk aantal wat aanwezig is. De doelen worden meestal niet gehaald, zoals ook de Ecologische Autoriteit veelvuldig heeft geconstateerd. Dank je de Koekoek.
En welke malloot heeft verzonnen dat in de Peelvenen het habittype “Actief hoogveen” (met een KDW van 5 kg/ha) ontwikkeld moest worden. Terwijl er een even valide alterantief was, nl “Veenbossen” (met een KDW van 25 kg/ha). Maar ja, dan krijg je de aanpalende boeren niet weg, toch?.
Grappig om te zien dat er toch wat hele kleine snippertjes Actief hoogveen zijn gaan groeien – niet in het midden, maar aan de rand van de gebieden waar het veenmos gebruik kan maken van (boeren)fosfaat wat via grondwater infiltreert. De groei van veenmos is sterk fosfaat gelimiteerd terwijl veel stikstof geen probleem is.
Het is hoog tijd dat de bezem door de instandhoudingsdoelstellingen wordt gehaald. De natuur zal er niet door verslechteren.