De landen in Sub-Sahara Africa1 hebben veelal te maken met een groei van de landbouwproductie die amper voldoende is om de bevolkingsgroei bij te benen. Dat ondermijnt de voedselzekerheid. Bovendien is die groei nog voor bijna de helft bereikt door expansie van het landbouwareaal. Dat ging ten koste van bossen, savannen en natuurgebieden, met negatieve gevolgen voor biodiversiteit en klimaat. Mede door de trage groei van de productie blijft de sociaaleconomische ontwikkeling achter. En daardoor blijft ook het geboortecijfer hoger dan gewenst vanuit ontwikkelingsoogpunt.

Er is een strategie om deze problemen flink te beperken: duurzame intensivering van de landbouw, oftewel verhoging van de productie per hectare zonder extra milieuschade. Het potentieel daarvoor is in SSA gelukkig nog enorm, want er zijn overal nog grote yield gaps. Sommige landen zijn al goed op weg. Duurzame intensivering heeft ook andere voordelen: landen worden minder afhankelijk van voedselimport, geopolitiek en multinationals, er komt meer geld en arbeid beschikbaar voor ontwikkeling van andere sectoren, en de voedselprijzen en daarmee de lonen worden niet te hoog, wat gunstig is voor industriële ontwikkeling en de broodnodige werkgelegenheid. Bredere ontwikkeling en een lager geboortecijfer zouden op termijn ook de emigratiedruk kunnen verlagen, maar dat is geen uitgemaakte zaak.2 Tenslotte: duurzame intensivering kan de druk op bossen, savannen en natuurgebieden verlichten.

Overheden in SSA kunnen veel doen om intensivering te stimuleren, maar er bestaat geen one-size-fits-all, want er zijn grote verschillen tussen landen in termen van klimaat, bodemvruchtbaarheid, agrarische ontwikkeling en aanwezigheid van energie- en minerale hulpbronnen; nog afgezien van de sociale en culturele verschillen en verschillen in economische en politieke ontwikkeling.

Toch zijn er wel enkele algemene beleidslijnen aan te geven. We noemen eerst stappen die overheden kunnen zetten. Vele daarvan hebben we al genoemd in het tweede artikel van deze reeks. Hier bepleiten we twee prioriteiten: in het algemeen een stimulerend landbouwbeleid en in het bijzonder beleid voor verbetering van de bodemvruchtbaarheid. Dit artikel gaat over het landbouwbeleid, in het volgende artikel zoomen we in op de bodemvruchtbaarheid. In beide artikelen is de hamvraag: wat kunnen wij vanuit Nederland en de EU daaraan bijdragen?
Afrika te afhankelijk van de wereldvoedselmarkt
De voedselzekerheid van Afrika is teruggelopen als gevolg van Covid-19, klimaatverandering en conflicten, waaronder de Russische inval in Oekraïne. Daarbij bleek ook hoe kwetsbaar Afrika is door zijn toegenomen afhankelijkheid van de wereldmarkt. Afrika wil weer meer zelfvoorzienend worden. Een voedseltop afgelopen januari in Dakar draaide dan ook niet louter om voedselzekerheid, maar had als thema Feed Africa: Food Sovereignty and Resilience.

De 34 deelnemende regeringen herhaalden hun reeds in 2003 uitgesproken voornemen om 10% van hun budget te besteden aan de landbouw. De slotverklaring wekte zelfs de verwachting dat Afrika, met 65% van het mondiale (nog) niet gebruikte landbouwareaal, potentieel kan bijdragen aan de voedselvoorziening van de rest van de wereld, maar dat lijkt te hoog gegrepen.

Stimulerend landbouwbeleid
Van fundamenteel belang is een stimulerend landbouwbeleid dat boeren kansen en incentives biedt om de productiviteit van hun land te verhogen. Dat vergt tenminste drie beleidsdoelen: stabiele en kostendekkende prijzen, verbetering van de infrastructuur en bevordering van levensvatbare boerenbedrijven.

Lage prijzen zijn een belemmering voor de productiviteitsverhoging in de landbouw, die in de talrijke landen die weinig grondstoffen hebben een voorwaarde is voor sociaaleconomische ontwikkeling en groei van de werkgelegenheid
Stabiele en kostendekkende prijzen
Verreweg het grootste deel van de landbouwproductie in tropisch Afrika bestaat uit voedselgewassen. De wisselvalligheid van de productie en het gebrek aan opslagcapaciteit maakt de prijzen daarvan erg instabiel. Door de tegenvallende productiegroei moeten landen meer voedsel van overzee importeren. Ook de importprijzen zijn grillig, en door de open verbinding met de wereldmarkt zijn de prijzen die Afrikaanse boeren voor hun voedselgewassen ontvangen veelal laag. Naast voedselgewassen produceert SSA ook exportgewassen zoals cacao, koffie en katoen, en tuinbouwproducten zoals mango’s avocado’s en sinaasappelen voor de Europese markt. Ook van deze producten zijn de wereldmarktprijzen erg grillig. We beperken ons hier tot de grote voedselgewassen.

Lage en instabiele landbouwprijzen zijn fnuikend voor de economie van SSA. Om te beginnen belemmeren ze boeren om de investeringen te doen die nodig zijn voor een duurzame intensivering van hun productie. Dat leidt tot bodemdegradatie en tot een kwijnende plattelandseconomie, die op zijn beurt in het hele land de markt voor andere sectoren beperkt. Instabiele prijzen zijn ook nadelig voor consumenten; niet alleen stadsbewoners die volledig afhankelijk zijn van aangekocht voedsel, maar ook miljoenen rurale huishoudens die minder voedsel produceren dan ze zelf nodig hebben en dus netto-koper van voedsel zijn. Daar komt bij: in een economie waarin mensen een groot deel van hun inkomen kwijt zijn aan voedsel, leiden instabiele voedselprijzen tot grote fluctuaties in het geld dat ze kunnen besteden aan andere dingen dan voedsel. Dat vergroot het investeringsrisico voor niet-agrarische ondernemers, en ook dat belemmert de groei van andere sectoren.

Voor consumenten zijn lage voedselprijzen op korte termijn gunstig, maar daar staat een nadeel op termijn tegenover: lage prijzen zijn een belemmering voor de productiviteitsverhoging in de landbouw, die in de talrijke landen die weinig grondstoffen hebben een voorwaarde is voor sociaaleconomische ontwikkeling en groei van de werkgelegenheid.

Het is dus nodig om de landbouwprijzen te stabiliseren, en voor producten die de regio zelf kan produceren op een niveau te houden dat kostendekkend is - niet voor de kleinste boerenbedrijven, maar wel voor middelgrote, economisch levensvatbare bedrijven. Tegelijk moet de betaalbaarheid van voedsel voor armere huishoudens worden gewaarborgd. Die combinatie lijkt een vierkante cirkel, maar kan worden bereikt door vier beleidsmaatregelen:

  1. Afbouwen van invoerheffingen en andere handelsbeperkingen binnen SSA zelf. Daardoor kunnen landen zich sterker specialiseren in teelten waar ze goed in zijn, wat kostenverlagend werkt. Ook kunnen ze lokale misoogsten gemakkelijker opvangen door importen elders uit de regio. Afbouw van de interne invoerheffingen is ook één van de doelen van de in 2019 opgerichte African Continental Free Trade Area (AfCFTA), die zoals de naam al zegt geldt voor heel Afrika. Daar hadden zich in februari al 46 van de 54 landen bij aangesloten, waarvan 42 in SSA.

  2. Instellen van variabele invoerheffingen op landbouwproducten aan de gemeenschappelijke buitengrenzen. Door die heffingen bij prijsdalingen op de Afrikaanse markt te verhogen en bij prijsstijgingen te verlagen (binnen een zekere bandbreedte) kunnen de prijzen op de interne markt worden gestabiliseerd en op een kostendekkend niveau worden gehouden.

  3. Betere marktinformatie, onder meer met gebruikmaking van mobiele telefoons. Daar kunnen zowel boeren als consumenten baat bij hebben, vooral op plaatsen waar slechts weinig tussenhandelaren actief zijn die met elkaar concurreren, waardoor ze de prijzen voor boeren kunstmatig laag kunnen houden en die voor de consumenten juist hoog. Bij die marktinformatie moet wel worden gewaakt voor beïnvloeding door belanghebbende bedrijven.

  4. Om de toegang van arme huishoudens tot voedsel te waarborgen: werkverschaffings-projecten (bijvoorbeeld voor wegenbouw),3 food-for-work programma’s,4 schoolmaaltijden, voedselbanken,5 cash transfers6 en andere maatregelen. Voedselbanken en schoolmaaltijden kunnen tegelijk worden benut voor ondersteuning van lokale boeren. Schoolmaaltijden zorgen er bovendien voor dat meer arme kinderen naar school kunnen en dat hun leerprestaties beter worden.

Als het gaat om financiering: de eerste, derde en vierde maatregel kosten SSA-landen geld, de tweede levert hen juist geld op.

Wat kunnen NL en de EU daaraan bijdragen?7
Vooraf een disclaimer: Nederland en de EU kunnen alleen bijdragen leveren als Afrikaanse partners daarom vragen. Zonder zo’n verzoek kan steun uit Europa, zelfs al die wordt aangeboden met de beste bedoelingen, al snel worden opgevat als neokolonialisme. Denk bij partners onder meer aan het New Partnership for Africa’s Development (NEPAD), de African Development Bank en regionale organisaties en overheden, NGO´s en de private sector, waaronder boerenorganisaties/coöperaties. De kansen op succes zijn groter als aansluiting wordt gezocht bij nationale en regionale prioriteiten en niet louter wordt uitgegaan van onze eigen beleidsdoelen.

Eerst stabilisering van de prijzen. Ontwikkelingslanden die invoerheffingen willen invoeren zijn al vaak teruggefloten door het IMF en de Wereldbank. Die beschouwen invoerheffingen als marktverstorend en dreigen al gauw met het stopzetten van leningen. Ook de Economic Partnership Agreements (EPA’s) die de EU met verschillende Afrikaanse deelregio’s heeft gesloten beperken de mogelijkheden om invoerheffingen in te voeren. De WTO laat meer ruimte, zij het niet voor variabele invoerheffingen.8

Het is tijd om de genoemde belemmeringen weg te nemen. Dat past ook bij de tijdgeest: toenemende scepsis over de zegeningen van het neoliberalisme. Die ideologie heeft enkele voordelen gehad, zoals het snoeien in overbodige bureaucratie, maar een vrije wereldmarkt werkt niet als het gaat om stabiele voedselprijzen.

Nederland en de EU kunnen zich er bij de Wereldbank, het IMF en in de WTO sterk voor maken dat Afrika, en met name SSA, meer beleidsruimte krijgt. En de EU kan zelf de EPA’s aanpassen. Daarvoor zijn goede argumenten. Interne vrijhandel met gemeenschappelijke invoerheffingen aan de buitengrenzen zouden van Afrika een douane-unie maken – wat de EU zelf ook is. En de EU heeft zelf ook lange tijd “defensieve”, variabele invoerheffingen gebruikt en bovendien “offensieve” exportsubsidies. De variabele invoerrechten gebruikte ze om prijsinstabiliteit op de rest van de wereld af te wentelen en exportsubsidies om overschotten te dumpen. De exportsubsidies zijn in 2016 beëindigd en de invoerheffingen zijn fors verlaagd en niet langer variabel. Maar dat is geen reden om een arme regio als SSA het recht op variabele invoerrechten te ontzeggen. Dit geldt eens te meer omdat de EU haar eigen boeren nog altijd steunt met miljarden aan toeslagen, die weliswaar zijn toegestaan binnen de regels van de WTO, maar die arme ontwikkelingslanden zich absoluut niet kunnen veroorloven.

Veel landbouwbedrijven liggen zelfs niet aan een weg, laat staan een verharde weg en dat belemmert uiteraard niet alleen de aanvoer van productiemiddelen als kunstmest en zaaizaad, maar ook de afzet van producten. Daardoor hebben boeren nauwelijks een stimulans om de productiviteit te verhogen
Om tegelijk de toegang van arme huishoudens in Afrika tot (gezond) voedsel te garanderen zouden Nederland en de EU werkgelegenheidsprojecten, work-for food programma’s, cash transfer programma’s, schoolmaaltijd-programma’s en voedselbanken kunnen subsidiëren.9

Investeren in infrastructuur voor transport en opslag
Tweede prioriteit is investeren in infrastructuur voor transport en opslag. De huidige beperkte transportmiddelen en -infrastructuur zijn in grote delen van SSA een belemmering voor ontwikkeling van de landbouw, met name voor landbouw op afstand van steden. Veel landbouwbedrijven liggen zelfs niet aan een weg, laat staan een verharde weg en dat belemmert uiteraard niet alleen de aanvoer van productiemiddelen als kunstmest en zaaizaad, maar ook de afzet van producten. Daardoor hebben boeren nauwelijks een stimulans om de productiviteit te verhogen. Bovendien leidt het tijdrovende transport tot veel bederf en verspilling van (vooral verse) producten.

Modern transport geeft boeren betere toegang tot toeleverings- en afzetmarkten. Daardoor krijgen ze betere prijzen voor hun producten en worden productiemiddelen als kunstmest en zaaizaad goedkoper. Die combinatie verschaft hen een krachtige stimulans om de productie per hectare te verhogen. Dat bleek in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw ook al in Zuidoost-Azië. In SSA wordt al wel gewerkt aan verbeteringen van de infrastructuur, maar die ontwikkeling is veel later op gang gekomen dan in Azië. Dat kwam doordat de bevolkingsdichtheid nog lange tijd laag was, maar ook door andere politieke prioriteiten.

Moderne opslagcapaciteit, waar nodig met koeling, is nodig om de seizoensfluctuaties in de prijzen van binnenlandse voedselgewassen af te vlakken en het bederf van producten terug te dringen. Voor consumenten hebben investeringen in transport en opslag het voordeel dat voedsel uit eigen land goedkoper wordt. Dat voordeel wordt groter naarmate Afrika zijn interne importheffingen gaat verlagen of afschaffen.

Wat kunnen NL en de EU daaraan bijdragen?
Vooral ondersteuning met kennis, technologie en cofinanciering van investeringen in de aanleg en verbetering van auto- en spoorwegen. Het moet dan niet alleen gaan om verbindingen tussen mijnen en havensteden of tussen steden en andere steden (zoals de koloniale machten veelal deden en China hier en daar weer doet),10 maar ook om verbindingen tussen steden en landbouwgebieden. Daarnaast verdienen Investeringen in opslag- en koelfaciliteiten ondersteuning. Nederland heeft daarvoor veel kennis in huis en benut die ook al in ketenontwikkelingsprogramma’s.

Nederland financiert ook het programma Develop to Build (D2B), dat zich richt op investeringen in voedselzekerheid, water, klimaat en Sexual and Reproductive Health and Rights (SRHR). In 2020 werd geïnvesteerd in 19 landen in SSA. Helaas was slechts 12% van de lopende projecten gericht op transport&logistiek en niet één op landbouw.11

Exporteer bijvoorbeeld de gebrande koffie en koffieproducten en houd zo de waardetoevoeging in Afrika. Verwerk cacaobonen in Afrika tot boter en verminder de export van ruwe cacaobonen
Relevant is ook de internationale Private Infrastructure Development Group (PIDG), gefinancierd door o.a. het VK en Nederland. De groep zich richt op infrastructuur die bijdraagt aan armoedereductie, de SDG’s en energietransitie. Het meeste geld gaat naar SSA. Van het budget van 507 miljoen dollar in 2021 voor infrastructuur ging meer dan de helft naar de energiesector en slechts 2% naar agrarische infrastructuur, 4% naar opslag&logistiek en 12% naar transport.

Voor co-financiering kan sinds kort ook worden aangesloten bij het in 2021 gelanceerde Partnership for Global Infrastructure and Investment van de G7, waarvoor een budget is gereserveerd van 600 miljard dollar. De EU heeft er ook zelf belang bij om actiever te worden, want ze is als investeerder ruimschoots voorbijgestreefd door China en heeft mede daardoor aanzienlijk aan gezag en politieke invloed in SSA ingeboet.

Bevorderen levensvatbare boerenbedrijven
Derde prioriteit is het bevorderen van levensvatbare boerenbedrijven. Naast de genoemde yield gaps zijn er namelijk ook farm size gaps. Door de trage economische ontwikkeling en het gebrek aan alternatieve werkgelegenheid zijn miljoenen mensen in SSA gedwongen zich op minuscule stukjes grond in leven te houden. Meer dan de helft van de bedrijven is kleiner dan 1 hectare. En zelfs als de infrastructuur en de markten op orde komen en yield gaps zouden worden overbrugd, zijn vele van deze subsistence farms nog steeds te klein om een leefbaar inkomen te genereren.12 Daardoor krijgen ze ook geen toegang tot krediet.

Voor deze dorpsarmen is hoognodig alternatieve werkgelegenheid nodig (zie onder). Als die er is kunnen stoppende boeren hun grond verkopen of anderszins aan anderen overdragen, zodat ze beschikbaar kan komen voor boerenbedrijven die wél levensvatbaar zijn. Maar zeker is dat is niet, want vaak willen ze hun grond aanhouden, hetzij voor zichzelf als pensioenvoorziening of als verzekering voor tegenslagen, hetzij voor hun kinderen. Bovendien is verkoop van landbouwgrond aan derden niet overal mogelijk of niet eens wettelijk toegestaan. Daar komt bij: doordat het geboortecijfer op het platteland nog altijd hoog is, volgt na het overlijden van de boer vaak een funeste fragmentatie, zelfs van kleine bedrijven. Landschaarste was ook één van de oorzaken van de genocide in Rwanda in 1994.

Om levensvatbare boerenbedrijven te bevorderen zijn vijf soorten maatregelen van belang:

  1. Bevordering van hoogwaardige, arbeidsintensieve agrarische sectoren, met name de voedingstuinbouw. Daarvoor ontstaan betere kansen als gevolg van de toenemende urbanisatie en een groeiende middenklasse.

  2. Een krachtig industrialisatiebeleid. Tot nu toe is industrialisatie in SSA slechts mondjesmaat van de grond gekomen. Het is hoog tijd om dat krachtiger aan te pakken. Een beperking voor exportgerichte industrialisatie in SSA is dat het de voordelen mist die Azië de afgelopen halve eeuw heeft gekend, zoals Westerse outsourcing, lage lonen én sterke arbeidsdiscipline. Daarom zal industrialisatie vooral moeten worden gericht op de Afrikaanse markt en op importvervanging. Denk aan kunstmest, voedselverwerking (bijvoorbeeld cacao), textiel en energie (zon en wind). Exporteer bijvoorbeeld de gebrande koffie en koffieproducten en houd zo de waardetoevoeging in Afrika. Verwerk cacaobonen in Afrika tot cacaoboter en cacaomassa (de ingrediënten voor chocolade) en verminder de export van ruwe cacaobonen. Investeer op termijn in fabrieken met gegarandeerde koeling voor productie van chocola, liefst in een havengebied. Dan kan de waardetoevoeging van merken in Afrika plaatsvinden. Om zulke ontwikkelingen op gang te krijgen kunnen opnieuw importheffingen nodig zijn.

  3. Invoering van een algemene vorm van oudedagsvoorziening die ervoor zorgt dat kleine grondbezitters minder behoefte hebben om hun grond louter bij wijze van pensioen vast te houden.

  4. Facilitering van coöperaties.13 Die kunnen de positie van kleine boeren op de markten van grond, productiemiddelen, producten en krediet versterken.

  5. Versterking van landrechten van boeren kan ervoor zorgen dat grond die vrijkomt niet naar binnenlandse of buitenlandse grootgrondbezitters of beleggers gaat, maar naar kleine boeren en boerinnen die de potentie hebben toe te groeien naar een levensvatbaar bedrijf. Zo’n bedrijf kan bovendien eerder toegang tot krediet krijgen. Het helpt ook tegen fragmentatie van landbouwgrond.14

Wat kunnen NL en de EU daaraan bijdragen?
Van groot strategisch belang is dat de EU Afrika ruimte gaat geven om importvervangende industrieën te ontwikkelen en te beschermen – een extra reden om de EPA’s aan te passen. We kunnen er nauwelijks trots op zijn dat Nederlandse ondernemingen in Afrika zuivelbedrijfjes van lokale veehouders beconcurreren of batikstoffen verkopen die Afrikaanse katoenlanden ook zelf zouden kunnen maken. Hier wreekt zich ook het gebrek aan coherentie tussen het ontwikkelingsbeleid en het Europese handelsbeleid.

We kunnen er nauwelijks trots op zijn dat Nederlandse ondernemingen in Afrika zuivelbedrijfjes van lokale veehouders beconcurreren of batikstoffen verkopen die Afrikaanse katoenlanden ook zelf zouden kunnen maken. Hier wreekt zich ook het gebrek aan coherentie tussen het ontwikkelingsbeleid en het Europese handelsbeleid
Daarnaast kunnen Nederland en de EU stimuleren dat de landrechten van boeren worden versterkt, wat ook een incentive voor intensivering biedt. Nederland is hier al enigermate actief met het programma LAND-at-scale, dat zich onder meer richt op pilots met het opzetten van kadasters en landgebruiksplanning en het opschalen daarvan. Ook ondersteuning van kredietverlening is van belang. Nederland doet dat onder meer via het Farmfit Fund van het Initiatief Duurzame Handel, waarin ook de Rabobank en de FMO participeren. Maar dat fonds is hoofdzakelijk gericht op cash crops, zoals koffie en cacao, veel minder op voedselgewassen zoals cassave en rijst - een gevolg van de (te) nauwe koppeling die Nederland heeft gelegd tussen zijn ontwikkelings- en zijn exportbeleid. Los daarvan kan Nederland met zijn hoogontwikkelde tuinbouwkennis bijdragen aan duurzame intensivering van de tuinbouw, met name rond de steden. Er lopen al diverse projecten, waaronder die van Hortifresh in West-Afrika.

Aanvullend valt te denken aan het delen van ervaringen die Nederland en Frankrijk hebben opgedaan met het faciliteren van coöperaties. Agriterra adviseert al een groot aantal coöperaties in tien landen in SSA.15

Daarnaast kunnen Nederland en de EU nog steviger inzetten op het versterken van vrouwenrechten, en moet Nederland vooral doorgaan met de royale bijdragen die het al geeft aan het Population Fund van de Verenigde Naties, dat vrouwen ondersteunt om niet meer kinderen te krijgen dan ze zelf willen. Dat is op zichzelf al belangrijk, maar matiging van het hoge geboortecijfer helpt ook om de versnippering van kleine boerenbedrijven tegen te gaan.

Als Nederland en de EU kiezen voor beleid zoals hierboven bepleit, dan zullen we een aantal veren moeten laten, bijvoorbeeld waar het gaat om voedselexporterende en cacao-importerende bedrijven. Maar we kunnen er ook voordeel bij hebben als de economie in SSA opbloeit en de export van technologie, kennis en zaaizaad kan groeien.16

In het volgende artikel zoomen we in op de bodemvruchtbaarheid: wat kunnen Afrikaanse landen doen om die te verhogen en hoe kunnen Nederland en de EU dat ondersteunen?

In drie eerdere artikelen schetsten Henk Breman en Wouter van der Weijden wat de landbouw en overheden in SSA zelf aan duurzame intensivering kunnen doe (klik op de links voor artikel1, 2 en 3). In dit vierde artikel verkennen zij met medewerking van, Ken Giller, Niek Koning en Monique Calon nader wat overheden kunnen doen en wat Nederland en de EU daaraan kunnen bijdragen, naast wat ze al doen.
Wouter van der Weijden is milieubioloog en directeur van de Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu.
Ken Giller is hoogleraar Plant Production Systems aan Wageningen Universiteit.
Henk Breman is agrobioloog met langdurige onderzoekservaring in verschillende Afrikaanse landen en schrijver van het boek From fed by the world to food security – Accelerating agricultural development in Africa (2019).
Niek Koning is landbouweconoom en schrijver van het boek Food Security, Agricultural Policies and Economic Growth – Long-term Dynamics in the Past, Present and Future (2017).
Monique Calon is landbouwkundige met langdurige werkervaring in Afrika aan rurale ontwikkeling en daarna als beleidsmedewerker voedselzekerheid en private sector ontwikkeling bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.


Noten
1. We gebruiken hier de term “Sub-Sahara Afrika” en niet “tropisch Afrika”. Reden: alleen de kleine landen Swaziland en Eswatini liggen geheel buiten de tropen; de grote landen Zuid-Afrika, Botswana, Namibië en Mozambique slechts gedeeltelijk. Bedenk wel dat Zuid-Afrika binnen SSA vrij sterk afwijkt, onder meer vanwege zijn grootschaliger landbouw en zijn hoge industrialisatiegraad.
2. Demografen twisten nog over de vraag of een stijgende welvaart leidt tot minder of juist tot meer emigratie. Armen krijgen bij een stijgend inkomen minder drang om te emigreren, maar daar staat tegenover dat ze dan ook meer geld hebben om reiskosten en mensensmokkelaars te betalen. De migration hump theory stelt dat in arme landen bij een stijgend inkomen de emigratie eerst stijgt, maar boven 7.000 à 10.000 dollar per hoofd gaat dalen. Op de statistische onderbouwing van dit verband is kritiek geleverd. Zie o.a. De Correspondent.
3. Belangrijk voorbeeld zijn de Labor-intensive public works programs die in tientallen landen in SSA lopen of hebben gelopen. De projecten variëren van infrastructuur voor transport, energie en drinkwater tot bodemverbetering, aanleg van agroforestry, waterzuivering en afvalverwerking. Veel projecten waren in de jaren 90 ontmanteld onder de neoliberale Structural Adjustment Programmes, maar sommige zijn hervat. Voor een overzicht en evaluatie, zie Econstor.
4. Een voorbeeld zijn de Food Assistance for Assets (FFA) projecten van het World Food Programme. Daarbij krijgen gemeenschappen met geringe voedselzekerheid voedsel aangeboden in ruil voor het scheppen of herstellen van hun productiemiddelen zoals gedegradeerde gronden, watervijvers, wegen en bossen.
5. Voedselbanken bestaan sinds 2009 in Zuid-Afrika.
6. Unicef bepleit cash transfers aan ouders van kinderen beneden 5 jaar. Die zouden ook leiden tot economische groei.
7. We streven hier niet naar volledigheid, maar volstaan met enkele illustratieve voorbeelden van relevante programma’s. We besteden meer aandacht aan het Nederlandse dan aan het Europese beleid. Nederland kan sommige maatregelen zelfstandig nemen, andere beter in EU-verband.
8. Wel toegestaan zijn heffingen die variëren met de seizoenen zoals Senegal die bijvoorbeeld hanteert voor uien.
9. Nederland financiert al wel het 2SCALE programma, dat werkt in 9 landen in SSA. Het is gericht op het stimuleren van inclusieve agribusinessmodellen voor midden- en kleinbedrijven en groepen boeren in zes West-Afrikaanse landen. De producten gaan naar lokale en regionale markten, inclusief arme consumenten.
10. China heeft met zijn ambitieuze One Belt, One Road plan drie hoofddoelen, ook in Afrika: toegang tot grondstoffen, toegang tot afzetmarkten en uitbreiding van zijn politieke invloedssfeer. Het land investeert in meer dan 20 zeehavens in SSA en in diverse daarmee verbonden spoorlijnen, die soms naar ander steden leiden en soms naar mijnen en olievelden. Ook legt China soms in hoog tempo elektriciteitscentrales, zonneparken en telefoonnetwerken aan, veelal in ruil voor toegang tot grondstoffen, en/of politieke invloed. Landen kunnen schulden soms afkopen door de eigendom van een haven of luchthaven over te dragen aan China. Voor enkele voorbeelden zie Africa Center.
11. Ook op SRHR was slechts één project (mede) gericht. Het programma helpt bedrijven, overheden en investeerders met het financieren en ontwikkelen van projecten die bijdragen aan de Sustainable Development Goals (SDGs) van de VN, maar ook aan de Nederlandse economie. Voor een kritische mid-term review zie SEO. Stakeholders hadden zorgen over de snelle wisseling van politieke prioriteiten en betrokken ambtenaren, en het ontbreken van een langetermijnvisie.
12. K.E. Giller et al. (2021) in Food Security: Small farms and development in sub-Saharan Africa: Farming for food, for income or for lack of better options?
13. Voorbeelden zijn o.a. te vinden in de cacaoteelt in Ghana, zie o.a. Kuapakokoo. Overigens staat de term ‘coöperaties’ bij veel Afrikaanse boeren in een kwade reuk, omdat ze al te vaak de facto zijn gebruikt als belastinginstrument. Daarom spreken NGO’s e.a. vaak niet van ‘coöperaties’, maar gebruiken ze termen als ‘self help groups’.
14. In de literatuur worden tal van andere opties genoemd om fragmentatie tegen te gaan, waaronder regulering van de minimale perceelsgrootte bij opsplitsing, gedeeld eigendom, landbouwcoöperaties en family planning. Gelet op de enorme diversiteit in eigendomsverhoudingen bestaat er geen one-size-fits-all. Zie o.a.: P.D. Ntihinyurwa & W.T. De Vries, Farmland Fragmentation, Farmland Consolidation and Food Security: Land 2021, 10 (2): 129.
15. Ook mogelijk relevant zijn sommige van de ruime ervaringen die de EU en Nederland hebben opgedaan met structuurmaatregelen om levensvatbare bedrijven te bevorderen. Maar bedenk wel: de verschillen zijn groot. Zo kende de EU destijds een groeiende arbeidsmarkt buiten de landbouw, die schaalvergroting bevorderde.
16. Op termijn zou ook de druk op emigratie kunnen afnemen, en daarmee ook ongewenste emigratie naar Europa. Maar zie ook noot 2.

Dit artikel afdrukken