Straks eten we overal hetzelfde. Bijna de helft van het wereldwijde landbouwareaal is beplant met soja, tarwe, rijst en maïs. Op de andere helft staan de 153 overige landbouwgewassen die boeren telen.
Wereldwijd is de eenzijdigheid van voedselgewassen de afgelopen vijftig jaar snel toegenomen, blijkt uit nieuw onderzoek van de University of Toronto (UoT).
Wetenschappers vermoeden dat de zogeheten 'Columbiaanse Uitwisseling' (naar de Italiaan Columbus die, gefinancierd door de Spaanse koning, in de 15e eeuw naar het westen voer om het oosten van de wereld te ontdekken, maar in Zuid-Amerika belandde) in de geschiedenis van de mensheid de grootste impact heeft gehad op de biodiversiteit van de landbouw wereldwijd. Na de ontdekking van de Amerika's in 1492 kwam een uitwisseling zonder weerga op gang die zowel planten en dieren als ziekten de oceaan over lieten steken; zowel van als naar Noord- en Zuid-Amerika.
Uit het Canadese onderzoek blijkt dat in de jaren ’80 van de vorige eeuw een nieuwe wereldwijde uitwisseling van gewassen plaatsvond, schrijft Science Daily. De onderzoekers bekeken landbouwdata uit de periode van 1961 tot 2014 van de Food and Agricultural Organisation (FAO) van de Verenigde Naties.
In deze periode werd een aantal gewassen voor het eerst buiten hun oorsprongsregio grootschalig geteeld. Terwijl je zou verwachten dat deze uitwisseling de biodiversiteit zou hebben bevorderd, bleek in de praktijk een trechter-effect op te treden. Slechts een handjevol soorten bleek de reis naar andere continenten te redden.
Rijst (oorspronkelijk uit Azië) doet het goed op Noord-Amerikaanse rijstvelden. Tarwe (oorspronkelijk uit Turkije) voelt zich thuis in Brazilië. Maïs lukt op vele plekken als er maar water is. Bottom line van het verhaal: wie probeert op zoveel mogelijk plekken hetzelfde gewas te telen en dat als grondstof voor de voedselketen te gebruiken, houdt er maar een paar over. Zo werden soja, tarwe, rijst en maïs de topgewassen in de wereld die boeren overal proberen te telen. De consequentie is dat de landbouw en voedselketen wereldwijd industrialiseert en overal hetzelfde wordt.
Misschien zit daar het probleem wel, legt Adam Martin, hoofdonderzoeker van UoT uit. We breken culturele tradities en regionale voedselzekerheden af en hebben niet door dat we daardoor de wereldvoedselvoorziening kwetsbaarder maken. Als regionale, goed aangepaste gewassen van de kaart verdwijnen, verliezen volken niet alleen hun voedsel-identiteit, maar kunnen ook plagen veel gemakkelijk toeslaan. Voor schimmels, bacteriën, andere pathogenen en vraatzuchtige insecten wordt het immers een makkie om oogsten wereldwijd in één grote beweging aan te tasten. Dat is een risico voor de voedselzekerheid in de wereld. Bovendien maakt het eten stukken minder spannend als je ergens anders bent.
Dit artikel afdrukken
Wetenschappers vermoeden dat de zogeheten 'Columbiaanse Uitwisseling' (naar de Italiaan Columbus die, gefinancierd door de Spaanse koning, in de 15e eeuw naar het westen voer om het oosten van de wereld te ontdekken, maar in Zuid-Amerika belandde) in de geschiedenis van de mensheid de grootste impact heeft gehad op de biodiversiteit van de landbouw wereldwijd. Na de ontdekking van de Amerika's in 1492 kwam een uitwisseling zonder weerga op gang die zowel planten en dieren als ziekten de oceaan over lieten steken; zowel van als naar Noord- en Zuid-Amerika.
Uit het Canadese onderzoek blijkt dat in de jaren ’80 van de vorige eeuw een nieuwe wereldwijde uitwisseling van gewassen plaatsvond, schrijft Science Daily. De onderzoekers bekeken landbouwdata uit de periode van 1961 tot 2014 van de Food and Agricultural Organisation (FAO) van de Verenigde Naties.
In deze periode werd een aantal gewassen voor het eerst buiten hun oorsprongsregio grootschalig geteeld. Terwijl je zou verwachten dat deze uitwisseling de biodiversiteit zou hebben bevorderd, bleek in de praktijk een trechter-effect op te treden. Slechts een handjevol soorten bleek de reis naar andere continenten te redden.
Rijst (oorspronkelijk uit Azië) doet het goed op Noord-Amerikaanse rijstvelden. Tarwe (oorspronkelijk uit Turkije) voelt zich thuis in Brazilië. Maïs lukt op vele plekken als er maar water is. Bottom line van het verhaal: wie probeert op zoveel mogelijk plekken hetzelfde gewas te telen en dat als grondstof voor de voedselketen te gebruiken, houdt er maar een paar over. Zo werden soja, tarwe, rijst en maïs de topgewassen in de wereld die boeren overal proberen te telen. De consequentie is dat de landbouw en voedselketen wereldwijd industrialiseert en overal hetzelfde wordt.
Misschien zit daar het probleem wel, legt Adam Martin, hoofdonderzoeker van UoT uit. We breken culturele tradities en regionale voedselzekerheden af en hebben niet door dat we daardoor de wereldvoedselvoorziening kwetsbaarder maken. Als regionale, goed aangepaste gewassen van de kaart verdwijnen, verliezen volken niet alleen hun voedsel-identiteit, maar kunnen ook plagen veel gemakkelijk toeslaan. Voor schimmels, bacteriën, andere pathogenen en vraatzuchtige insecten wordt het immers een makkie om oogsten wereldwijd in één grote beweging aan te tasten. Dat is een risico voor de voedselzekerheid in de wereld. Bovendien maakt het eten stukken minder spannend als je ergens anders bent.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
De kwaliteit van al deze gewassen wordt uiteindelijk bepaald door de samenstelling van de gronden waarop ze verbouwd worden en goed willen groeien.
Cocosvet uit Brazilië is seleen rijk en cocosvet uit Shri Lanka bevat weinig seleen.
Uit China zijn ook veel appelsoorten ingevoerd. Ook bv appels die weinig gevoelig voor ziekten zijn. Inmiddels worden in de UK ongeveer 2000 appelsoorten verbouwd. Dit zou nooit gelukt zijn indien men deze appelsoorten niet uit China zou hebben ingevoerd.
De eerste uit China afkomstige sinaasappels (= china appel) mochten in de haven Antwerpen niet gelost worden, want de kleur oranje werd gezien als kenmerk voor een giftige vrucht.
Nu moet de gojibes het weer ontgelden. De gojibes is zeer rijk aan de stof zeaxanthine. Deze stof zit in onze ogen, huid en hersenen.
Jammer dat het voedingscentrum nog nooit van deze stof heeft gehoord.
" Voor schimmels, bacteriën, andere pathogenen en vraatzuchtige insecten wordt het immers een makkie om oogsten wereldwijd in één grote beweging aan te tasten. Dat is een risico voor de voedselzekerheid in de wereld." Maar is het dan ook niet zo, omdat je maar een paar grote voedselgewassen hebt, dat je er dan ook veel beter onderzoek naar kan doen, en dus kan voorkomen dat bijvoorbeeld een plantenziekte wereldwijd kan toeslaan?
Ja en nee, Frank Eric. Je kunt inderdaad veel makkelijker onderzoek doen, want er zijn veel meer mensen en geld voor beschikbaar omdat er grotere belangen zijn. Maar het voorkomen van nieuwe (vormen van) ziekten en plagen werkt niet zo. Dat is totaal onvoorspelbaar, en hoe vlug je ook bent, de reactie komt vaak te laat. Grotere biodiversiteit is echt de beste voorzorgsmaatregel. Dat hoeft niet te betekenen dat er overal andere gewassen moeten staan, maar binnen die gewassen moet er genoeg genetische variabiliteit worden aangehouden. Dat is een kwestie van plantenveredelingsbeleid. Verschillende kweekprogrammas met ieder hun eigen germplasma, en niet alle programmas in de handen van een heel klein aantal grote bedrijven, die dan ook nog eens germplasma uitwisselen tussen laboratoria van hetzelfde bedrijf in verschillende delen van de wereld.
Er zijn voorbeelden te over van grote uitbraken van bepaalde plagen of ziekten die hun kans zagen door grotere verspreiding van genetische uniformiteit in gewassen, en geen phytosanitaire maatregel die ze tegenhoudt.
Harry en Frank Eric hebben we het hier over de tegengestelde ecologische en economische belangen? Ecologische belangen voor velen en economische belangen voor een enkeling?
Arnold, dat ligt er maar aan waar je die tegenstelling wilt zien.
Voedselzekerheid is in mijn ogen geen landbouwkundig probleem, maar een economisch probleem. Als iedereen een redelijk inkomen zou hebben zou er voedselzekerheid zijn. We kunnen nog altijd genoeg voedsel produceren om de hele mensheid van een redelijk menu te voorzien, en als we de vele vormen van verkwisting tegengaan nog heel wat meer mensen ook. Het probleem is de onevenredige verdeling, waarbij een klein deel van de mensheid geld te over heeft om gekke dingen te doen (inclusief op het gebied van voedsel), en een groot deel weinig of te weinig voor de basisbehoeften.
Maar we hebben deze situatie van relatieve welvoorziendheid bereikt door efficientere en grootschaliger productie. Daardoor is de uniformiteit van de genetische achtergrond van de grootste gewassen toegenomen, tot een punt waarop nieuwe pathogenen heel snel een heel groot deel van het areaal kunnen infecteren. Conventionele veredeling loopt per definitie achterop: je weet pas waar je op veredelen moet als het pathogeen er al is, en het vinden en inkruisen van resistentie duurt vele jaren. GM of CRSPR is veel sneller, maar toch meestal nog te traag. We zien dus minder GEWASzekerheid (copyright...); ter onderscheiding van voedselzekerheid.
Een populatie van planten, of dat nu een natuurlijke is of een (semi-)cultuurgewas, zal in haar oorsprongsgebied (“centre of origin”) altijd in een genetisch bepaald evenwicht zijn met haar pathogenen. Dat wil zeggen dat de zowel waardplant als het pathogeen constant muteren in een aanval/verdediging situatie. Daar gaat voor beiden energie in zitten, die het succes van beiden in termen van nakomelingschap (opbrengst in het gewas!) beperkt. Ook de schade die het pathogeen in staat is aan te richten drukt de opbrengst.
Buiten haar oorsprongsgebied, in afwezigheid van de pathogenen, hoeft een plant zich daar niet druk om te maken. Gevolg: hoge opbrengsten. Nieuwe genotypen die daar spontaan of door veredeling ontstaan verliezen vaak op de lange duur resistenties die de oorspronkelijke plant wel had. Grotere kwetsbaarheid is het gevolg.
Je zou dus zeggen dat economie (hogere opbrengsten) tegen ecologie in gaat. Maar ook andersom: we zijn nog altijd in een situatie waarin mengteelten (verschillende gewassen door elkaar) zowel als genetisch heterogene cultivars (landrassen e.d.) ecologisch beter maar economisch (opbrengstvolume, niet in geld) minder presteren. En dat zal niet snel verbeteren.