Jan-Douwe van der Ploeg nam op 26 januari afscheid als hoogleraar rurale sociologie van de WUR, de Wageningse landbouw- en voedseluniversiteit. In zijn afscheidsrede legde hij opnieuw uit wat vooral Nederland al decennia niet wil horen over boeren en het denkkader van waaruit hij de boerencrisis duidt. We publiceren Van der Ploegs afscheidsrede in 4 delen. Vandaag deel 2.
De wording van de ondernemerslandbouw
Ondernemerslandbouw is de uitkomst van het omvangrijke modernisatieproject waarmee de landbouw in de tweede helft van de vorige eeuw ingrijpend werd veranderd. Modernisatie was een megaproject (Scott, 1998) dat werd aangedreven door de staat (en later ook de supra-nationale staat) en dat ook niet zonder een ingrijpende én verreikende rol van de staat had gekund. Het was een complexe en langdurige operatie die tal van goed gecoördineerde activiteiten omvatte en die een parallellie beoogde van landbouw en kapitaal – in algemene zin en meer in het bijzonder die van agro- en voedselindustrie. In het Noordwesten van Europa werd dit project na de Tweede Wereldoorlog ter hand genomen (Visser, 2010), het verkreeg vaart tegen het einde van de jaren ’50 en was dominant vanaf het eind van de jaren ’60.
Landbouwwetenschappen
De landbouwwetenschappen hebben een cruciale rol gespeeld in dit modernisatieproces. Bij de creatie van de ondernemerslandbouw is dat zelfs doorslaggevend geweest. De herdefinitie van wat landbouw nu eigenlijk is was daarbij strategisch. In de klassieke agronomie werd de landbouwbeoefening begrepen als dat wat boeren doen. Vanaf de jaren ’30 evenwel wordt de landbouw in toenemende mate gezien, begrepen en verbeeld als toepassingsbereik van de algemene wetmatigheden die gelden in biologie, chemie, fysica en economie. Daarmee kwam de constructie van nieuwe technologieën en organisatiemodellen binnen bereik. Koningsveld vatte dit als volgt samen: "Een landbouwwetenschap verricht systematisch onderzoek van de voor de landbouw relevante natuurprocessen in hun afhankelijkheid van condities die door technische ingrepen gerealiseerd kunnen worden" (1986:46). Daarmee zette de landbouwwetenschap boeren, hun arbeid en vakmanschap, maar ook de grond en bodembiologie als het ware tussen haakjes - ze werden ‘weggedacht’. Dit gebeurde mede omdat de wetenschap niet in staat was, en deels nog steeds niet in staat is, om deze onvoorspelbare en moeilijk te standaardiseren entiteiten in een algoritme te vangen.
Mazoyer and Roudart (2006) hebben een indrukwekkende geschiedenis van de mondiale landbouwgeschiedenis geschreven. Wat opvalt is dat ze in de periode voor WO2 stelselmatig spreken van boeren (paysans). In de beschrijving van de naoorlogse landbouw is dat woord echter opeens weg: agrarische ondernemers hebben hun rol overgenomen. Een andere historicus, Eric Hobsbawn (1994), benoemde de naoorlogse periode zelfs als die van “de dood van de boerenstand”. In intellectueel opzicht is het een intrigerende ervaring om opnieuw de uiteenzettingen ter hand te nemen van grote intellectuelen als Hofstee (1966) en Mendras (1984), die in belangrijke mate bijdroegen aan de transitie die toen werd georganiseerd. Laten we een korte blik op hun werk werpen.
Om te beginnen werd er veel aandacht geschonken aan de relatie met de grond. Boeren waren nauw verbonden met hun grond. Ze hielden ervan maar vervloekten dezelfde grond soms ook. Hun land getuigde van hun inspanningen (en die van hun voorouders) - van alle bloed, zweet en tranen die eraan waren gewijd teneinde de vruchtbaarheid ervan te verbeteren. Boeren kenden hun grond bij uitstek, elk stukje ervan. Ze hadden de grond gemaakt tot dat wat het was: het was hun trots en soms hun noodlot.
Verschulding
Op de tweede plaats werd de ondernemer geconfronteerd met de noodzaak en ook uitdaging van nieuwe investeringen. Dat waren gedurende de landbouwgeschiedenis voornamelijk arbeidsinvesteringen geweest: zelf stallen bouwen, met eigen arbeid de bodem verbeteren en ga zo maar door. Maar nu vereisten de trekker, de combine en de nieuwe stalontwerpen omvangrijke kapitaalsinvesteringen. Dit leidde tot een derde verandering: krediet werd nodig voor het financieren van deze nieuwe investeringen.
Kapitaalsinvesteringen en kredietopname brachten een vierde verandering mee. Boeren moesten gaan calculeren. Ze moesten, inderdaad, ondernemer worden en de logica van de markt volgen. Ze moesten, in de woorden van Mendras “jouer le jeu économique moderne” (1984 : 171). Die nieuwe logica was beduidend anders dan die van de boeren. Bij die laatsten draaiden bedrijfsvoering en - ontwikkeling om, nogmaals volgens Mendras, “être libre, manger son pain et respecter la nature” (ibid: 171). Dat betekende overigens niet dat de boerenlandbouw identiek was aan stilstand. De ‘goede boer’, aldus Mendras, “beschikt over de noodzakelijke productiemiddelen, werkt hard en realiseert zo vooruitgang” (181).
Rationeel
Een vijfde verandering betrof de context waarin de landbouwbeoefening plaatshad. Voor boeren was de boerengemeenschap richtinggevend. Van de daar geldende waarden en normen mocht niet worden afgeweken. De nieuwe ondernemers daarentegen zouden ongebonden zijn. De ‘vrije ondernemers’ zouden hun bedrijf op rationale wijze oriënteren op markt en technologie.
Op dit punt is het waardevol om naar het werk van de grote Bruno Benvenuti (1990) te verwijzen. Op zorgvuldige en gedetailleerde wijze toonde hij aan dat de nieuwe en vrije ondernemers helemaal niet zo vrij waren. Ze waren afhankelijk van, zo niet geknecht door een nieuwe ‘technologische-administratieve taakomgeving’ (in het Engels afgekort als TATE) die het handelen van de ondernemers op dwingende wijze voorschreef en sanctioneerde. Van vrij ondernemersschap was nauwelijks of zelfs helemaal geen sprake. Benvenuti (1983) gaf een onderzoek naar ondernemerschap in de landbouw dan ook een veelzeggende titel mee: “a la ricerca di una fantasma” [‘op zoek naar een geestverschijning’].
Ik heb aandacht besteed aan het toenmalige gedachtengoed om duidelijk te kunnen maken dat we op dit moment bezig zijn een U-bocht te maken. Daar waar de grondleggers van modernisering de band tussen boer en zijn grond als irrelevant beschouwden, zijn we op dit moment getuige van een terugkeer naar de bijzonderheden van grond, boer en het lokale. In zijn afscheidsrede besteedde Lijbert Brussaard (2016) daar uitgebreid aandacht aan: hij sprak van “de bodem onder ons bestaan”. De opkomst en verspreiding van agro-ecologie (zowel als nieuwe wetenschappelijke benadering als ook als sociale beweging) spreekt evenzeer boekdelen (Altieri et al., 2011). Bodemvruchtbaarheid kan niet enkel steunen op kunstmest – de bodembiologie is doorslaggevend. De bodem is, zoals Johan Bouma (1993) en Martijn Sonneveld (2004) overtuigend hebben aangetoond, een phenoform: het is de uitkomst van co-productie, de doorgaande interactie van mens en levende natuur. Co-productie is per definitie heterogeen en veranderlijk. De concrete kennis van de bodem kan derhalve niet worden gestandaardiseerd en worden ‘opgeslagen’ in algemene categorieën. De dragers van zulke concrete kennis zijn degenen die de grond bewerken.
Hetzelfde geldt voor krediet. We kennen nu, na 2008, de omvangrijke gevaren die kleven aan ‘financialization’ zoals we dat nu noemen (aan schier onbeperkt kredietgebruik), net zoals we, meer in het algemeen de gevaren kennen van ‘le jeu économique moderne’. Meer dan ooit geldt de waarschuwing van Karl Polanyi: “leaving the fate of soil and people to the market would be tantamount to annihilating them” (1957:131).
Terug naar boerenlandbouw
Er zit de nodige ironie in dit verhaal. Eerst duiden wetenschappers en politici de nauwe band tussen boeren en hun grond als overleefd; zo ook typeren ze boeren die huiverig tegenover hoge schulden staan als economisch irrelevant. Op grond van deze stellingname konden ze de boerenstand afschrijven - in ieder geval in theoretisch opzicht. Vijftig tot zestig jaar later komen de afgeschreven kenmerken evenwel weer met volle kracht naar voren. Zorg voor bodemvruchtbaarheid en het vermijden van een hoge verschuldingsgraad worden nu beschouwd als essentieel voor welke oplossing dan ook voor de huidige landbouwcrisis.
De geschetste golfbeweging lijkt de nodige bescheidenheid te rechtvaardigen. Vanuit de wetenschap worden al te gemakkelijk alomvattende veranderingen naar voren gebracht. Wageningen Universiteit munt daar nog steeds in uit, misschien nu zelfs meer dan ooit tevoren. De geschiedenis van de afgelopen periode leert evenwel dat een zekere bescheidenheid gerechtvaardigd is en dat interne debatten en kritiek meer dan ooit nodig zijn. Diezelfde geschiedenis toont ook aan dat zaken als ‘corporate identity’ en de ‘one Wageningen’ filosofie uitermate gevaarlijk kunnen zijn.
De ondernemerslandbouw is sterk afhankelijk van de kapitaalmarkt. Dit heeft verregaande consequenties. Om te beginnen zijn technologische artefacten niet meer in de eerste plaats hulpmiddelen waarmee het arbeidsproces kan worden verbeterd en/of verlicht. Ze komen nu het bedrijf binnen als kapitaal dat moet worden vermeerderd. Gebouwen, land, machines, dieren en andere resources vertegenwoordigen niet langer een patrimonium (zoals het geval is in boerenlandbouw). Omdat ze gefinancierd zijn met krediet gaan ze functioneren als kapitaal: ze moeten een ‘winst’ genereren van waaruit rente en aflossing kunnen worden betaald en waarmee ook het aangaan van nieuwe kredieten moet kunnen worden geschraagd. Dit is een fundamentele verandering. Deze ‘financialization’, zoals we dit nu noemen, heeft een omvangrijke, hoewel verre van complete beweging in de richting van ondernemerslandbouw met zich meegebracht.
De centrale rol van kapitaal in de ondernemerslandbouw heeft ertoe geleid dat bedrijfsontwikkeling, zoals Franse collega’s zeggen, een ‘vlucht naar voren’ is geworden. Kapitaal brengt de noodzaak met zich mee het bedrijf voortdurend te doen expanderen. Dit is met name het geval in volatiele markten: relatief lage marges en het vooruitzicht van mogelijke prijsverlagingen maken het versnellen van schaalvergroting materieel noodzakelijk.
Schaalvergroting verloopt via overnames. Agrarische ondernemingen expanderen door middel van het overnemen van de resources (grond, land, quota, marktaandeel, maar ook imago’s en dergelijke) van anderen die uit de agrarische sector worden geduwd. Dit brengt met zich mee dat agrarische ontwikkeling een regressief proces wordt: de totale toegevoegde waarde wordt gereduceerd en herverdeeld op ongelijke wijze. Dit contrasteert sterk met de ontwikkeling van boerenlandbouw: dan stijgt de totale toegevoegde waarde en de verdeling ervan is vooral egalitair.
Het resultaat? Beide bedrijven konden inderdaad eenzelfde inkomen bewerkstelligen. In het geval van het lage-kosten bedrijf was daar een quotum van 400.000 kg. voor nodig. In het high-tech bedrijf was 800.000 kg. nodig! Vertaald naar de Nederlandse melkveehouderij als geheel betekende dit dat het nationale quotum met 12.500 dan wel 25.000 bedrijven kon worden voortgebracht en dat werkgelegenheid en sectorinkomen konden variëren met een factor 2. Anders gezegd: een verschuiving van boerenlandbouw naar ondernemerslandbouw reduceert werkgelegenheid en sectorinkomen in sterke mate - niet één keer maar steeds weer.
Dezelfde vergelijking rechtvaardigt de conclusie dat ondernemerslandbouw een dure optie is. Het is attractief voor banken, agro- en voedselindustrie en voor de supermarkten. Voor de betrokken boeren is het evenwel een werkelijkheid die maar al te vaak haaks staat op de oorspronkelijke verwachtingen.
De afscheidsrede van Jan Douwe van der Ploeg (26-1-2017) wordt in vier delen op Foodlog gepubliceerd. Het eerste deel verscheen op 2 februari.
Dit artikel afdrukken
Ondernemerslandbouw is de uitkomst van het omvangrijke modernisatieproject waarmee de landbouw in de tweede helft van de vorige eeuw ingrijpend werd veranderd. Modernisatie was een megaproject (Scott, 1998) dat werd aangedreven door de staat (en later ook de supra-nationale staat) en dat ook niet zonder een ingrijpende én verreikende rol van de staat had gekund. Het was een complexe en langdurige operatie die tal van goed gecoördineerde activiteiten omvatte en die een parallellie beoogde van landbouw en kapitaal – in algemene zin en meer in het bijzonder die van agro- en voedselindustrie. In het Noordwesten van Europa werd dit project na de Tweede Wereldoorlog ter hand genomen (Visser, 2010), het verkreeg vaart tegen het einde van de jaren ’50 en was dominant vanaf het eind van de jaren ’60.
De landbouwwetenschappen hebben een cruciale rol gespeeld in dit modernisatieproces. Bij de creatie van de ondernemerslandbouw is dat zelfs doorslaggevend geweestIn het Zuiden van de wereld werden soortgelijke projecten ondernomen onder de vlag van Groene Revolutie en Integrated Rural Development.
Landbouwwetenschappen
De landbouwwetenschappen hebben een cruciale rol gespeeld in dit modernisatieproces. Bij de creatie van de ondernemerslandbouw is dat zelfs doorslaggevend geweest. De herdefinitie van wat landbouw nu eigenlijk is was daarbij strategisch. In de klassieke agronomie werd de landbouwbeoefening begrepen als dat wat boeren doen. Vanaf de jaren ’30 evenwel wordt de landbouw in toenemende mate gezien, begrepen en verbeeld als toepassingsbereik van de algemene wetmatigheden die gelden in biologie, chemie, fysica en economie. Daarmee kwam de constructie van nieuwe technologieën en organisatiemodellen binnen bereik. Koningsveld vatte dit als volgt samen: "Een landbouwwetenschap verricht systematisch onderzoek van de voor de landbouw relevante natuurprocessen in hun afhankelijkheid van condities die door technische ingrepen gerealiseerd kunnen worden" (1986:46). Daarmee zette de landbouwwetenschap boeren, hun arbeid en vakmanschap, maar ook de grond en bodembiologie als het ware tussen haakjes - ze werden ‘weggedacht’. Dit gebeurde mede omdat de wetenschap niet in staat was, en deels nog steeds niet in staat is, om deze onvoorspelbare en moeilijk te standaardiseren entiteiten in een algoritme te vangen.
De landbouwwetenschap zette boeren, hun arbeid en vakmanschap, maar ook de grond en bodembiologie als het ware tussen haakjesDoorknippen navelstreng
Mazoyer and Roudart (2006) hebben een indrukwekkende geschiedenis van de mondiale landbouwgeschiedenis geschreven. Wat opvalt is dat ze in de periode voor WO2 stelselmatig spreken van boeren (paysans). In de beschrijving van de naoorlogse landbouw is dat woord echter opeens weg: agrarische ondernemers hebben hun rol overgenomen. Een andere historicus, Eric Hobsbawn (1994), benoemde de naoorlogse periode zelfs als die van “de dood van de boerenstand”. In intellectueel opzicht is het een intrigerende ervaring om opnieuw de uiteenzettingen ter hand te nemen van grote intellectuelen als Hofstee (1966) en Mendras (1984), die in belangrijke mate bijdroegen aan de transitie die toen werd georganiseerd. Laten we een korte blik op hun werk werpen.
Om te beginnen werd er veel aandacht geschonken aan de relatie met de grond. Boeren waren nauw verbonden met hun grond. Ze hielden ervan maar vervloekten dezelfde grond soms ook. Hun land getuigde van hun inspanningen (en die van hun voorouders) - van alle bloed, zweet en tranen die eraan waren gewijd teneinde de vruchtbaarheid ervan te verbeteren. Boeren kenden hun grond bij uitstek, elk stukje ervan. Ze hadden de grond gemaakt tot dat wat het was: het was hun trots en soms hun noodlot.
Zo werd de navelstreng tussen boer en bodem doorgekniptDe “agrarische ondernemer” daarentegen had volgens Mendras een geheel ándere relatie tot de grond omdat hij (of zij, maar die mogelijkheid werd toen niet genoemd) de beschikking had over kunstmest en de aanbevelingen van toegepaste bodemkunde. Zo werd de navelstreng tussen boer en bodem doorgeknipt.
Verschulding
Op de tweede plaats werd de ondernemer geconfronteerd met de noodzaak en ook uitdaging van nieuwe investeringen. Dat waren gedurende de landbouwgeschiedenis voornamelijk arbeidsinvesteringen geweest: zelf stallen bouwen, met eigen arbeid de bodem verbeteren en ga zo maar door. Maar nu vereisten de trekker, de combine en de nieuwe stalontwerpen omvangrijke kapitaalsinvesteringen. Dit leidde tot een derde verandering: krediet werd nodig voor het financieren van deze nieuwe investeringen.
Boeren probeerden verschulding zoveel mogelijk te vermijden - bij de ondernemers daarentegen werd het een motor voor de ontwikkeling van het bedrijfIn de Nederlandse traditie, geleid door Hofstee en later van den Ban, werd de angst voor of de acceptatie van krediet dan ook gezien als demarcatielijn die boeren en ondernemers van elkaar onderscheidde. Boeren probeerden verschulding zoveel mogelijk te vermijden - bij de ondernemers daarentegen werd het een motor voor de ontwikkeling van het bedrijf.
Kapitaalsinvesteringen en kredietopname brachten een vierde verandering mee. Boeren moesten gaan calculeren. Ze moesten, inderdaad, ondernemer worden en de logica van de markt volgen. Ze moesten, in de woorden van Mendras “jouer le jeu économique moderne” (1984 : 171). Die nieuwe logica was beduidend anders dan die van de boeren. Bij die laatsten draaiden bedrijfsvoering en - ontwikkeling om, nogmaals volgens Mendras, “être libre, manger son pain et respecter la nature” (ibid: 171). Dat betekende overigens niet dat de boerenlandbouw identiek was aan stilstand. De ‘goede boer’, aldus Mendras, “beschikt over de noodzakelijke productiemiddelen, werkt hard en realiseert zo vooruitgang” (181).
Rationeel
Een vijfde verandering betrof de context waarin de landbouwbeoefening plaatshad. Voor boeren was de boerengemeenschap richtinggevend. Van de daar geldende waarden en normen mocht niet worden afgeweken. De nieuwe ondernemers daarentegen zouden ongebonden zijn. De ‘vrije ondernemers’ zouden hun bedrijf op rationale wijze oriënteren op markt en technologie.
Op dit punt is het waardevol om naar het werk van de grote Bruno Benvenuti (1990) te verwijzen. Op zorgvuldige en gedetailleerde wijze toonde hij aan dat de nieuwe en vrije ondernemers helemaal niet zo vrij waren. Ze waren afhankelijk van, zo niet geknecht door een nieuwe ‘technologische-administratieve taakomgeving’ (in het Engels afgekort als TATE) die het handelen van de ondernemers op dwingende wijze voorschreef en sanctioneerde. Van vrij ondernemersschap was nauwelijks of zelfs helemaal geen sprake. Benvenuti (1983) gaf een onderzoek naar ondernemerschap in de landbouw dan ook een veelzeggende titel mee: “a la ricerca di una fantasma” [‘op zoek naar een geestverschijning’].
Ik heb aandacht besteed aan het toenmalige gedachtengoed om duidelijk te kunnen maken dat we op dit moment bezig zijn een U-bocht te maken. Daar waar de grondleggers van modernisering de band tussen boer en zijn grond als irrelevant beschouwden, zijn we op dit moment getuige van een terugkeer naar de bijzonderheden van grond, boer en het lokale. In zijn afscheidsrede besteedde Lijbert Brussaard (2016) daar uitgebreid aandacht aan: hij sprak van “de bodem onder ons bestaan”. De opkomst en verspreiding van agro-ecologie (zowel als nieuwe wetenschappelijke benadering als ook als sociale beweging) spreekt evenzeer boekdelen (Altieri et al., 2011). Bodemvruchtbaarheid kan niet enkel steunen op kunstmest – de bodembiologie is doorslaggevend. De bodem is, zoals Johan Bouma (1993) en Martijn Sonneveld (2004) overtuigend hebben aangetoond, een phenoform: het is de uitkomst van co-productie, de doorgaande interactie van mens en levende natuur. Co-productie is per definitie heterogeen en veranderlijk. De concrete kennis van de bodem kan derhalve niet worden gestandaardiseerd en worden ‘opgeslagen’ in algemene categorieën. De dragers van zulke concrete kennis zijn degenen die de grond bewerken.
Hetzelfde geldt voor krediet. We kennen nu, na 2008, de omvangrijke gevaren die kleven aan ‘financialization’ zoals we dat nu noemen (aan schier onbeperkt kredietgebruik), net zoals we, meer in het algemeen de gevaren kennen van ‘le jeu économique moderne’. Meer dan ooit geldt de waarschuwing van Karl Polanyi: “leaving the fate of soil and people to the market would be tantamount to annihilating them” (1957:131).
Terug naar boerenlandbouw
Er zit de nodige ironie in dit verhaal. Eerst duiden wetenschappers en politici de nauwe band tussen boeren en hun grond als overleefd; zo ook typeren ze boeren die huiverig tegenover hoge schulden staan als economisch irrelevant. Op grond van deze stellingname konden ze de boerenstand afschrijven - in ieder geval in theoretisch opzicht. Vijftig tot zestig jaar later komen de afgeschreven kenmerken evenwel weer met volle kracht naar voren. Zorg voor bodemvruchtbaarheid en het vermijden van een hoge verschuldingsgraad worden nu beschouwd als essentieel voor welke oplossing dan ook voor de huidige landbouwcrisis.
Vanuit de wetenschap worden al te gemakkelijk alomvattende veranderingen naar voren gebracht. Wageningen Universiteit munt daar nog steeds in uitAnders gezegd: de ondernemerslandbouw schoot tekort precies daar waar ze superieur werd geacht aan de boerenlandbouw. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we een herleving van boerenlandbouw zien. Daarbij gaat het uiteraard niet om boeren van vroeger, maar om boeren van de 21ste eeuw (Ventura en Milone, 2007). Hun zorg voor, en kennis van lokale eco-systemen en hun hang naar autonomie zijn de pijlers voor een hernieuwde boerenlandbouw. Boerenlandbouw is nooit weggeweest, maar na een periode van verdrukking komt ze nu met alle kracht terug. En interessant genoeg trekt die wederopkomst veel jongeren aan – ook jongeren met een niet-agrarische achtergrond.
De geschetste golfbeweging lijkt de nodige bescheidenheid te rechtvaardigen. Vanuit de wetenschap worden al te gemakkelijk alomvattende veranderingen naar voren gebracht. Wageningen Universiteit munt daar nog steeds in uit, misschien nu zelfs meer dan ooit tevoren. De geschiedenis van de afgelopen periode leert evenwel dat een zekere bescheidenheid gerechtvaardigd is en dat interne debatten en kritiek meer dan ooit nodig zijn. Diezelfde geschiedenis toont ook aan dat zaken als ‘corporate identity’ en de ‘one Wageningen’ filosofie uitermate gevaarlijk kunnen zijn.
Deze ‘financialization’, zoals we dit nu noemen, heeft een omvangrijke, hoewel verre van complete beweging in de richting van ondernemerslandbouw met zich meegebrachtSchaalvergroting als ‘vlucht voorwaarts’
De ondernemerslandbouw is sterk afhankelijk van de kapitaalmarkt. Dit heeft verregaande consequenties. Om te beginnen zijn technologische artefacten niet meer in de eerste plaats hulpmiddelen waarmee het arbeidsproces kan worden verbeterd en/of verlicht. Ze komen nu het bedrijf binnen als kapitaal dat moet worden vermeerderd. Gebouwen, land, machines, dieren en andere resources vertegenwoordigen niet langer een patrimonium (zoals het geval is in boerenlandbouw). Omdat ze gefinancierd zijn met krediet gaan ze functioneren als kapitaal: ze moeten een ‘winst’ genereren van waaruit rente en aflossing kunnen worden betaald en waarmee ook het aangaan van nieuwe kredieten moet kunnen worden geschraagd. Dit is een fundamentele verandering. Deze ‘financialization’, zoals we dit nu noemen, heeft een omvangrijke, hoewel verre van complete beweging in de richting van ondernemerslandbouw met zich meegebracht.
Schaalvergroting verloopt via overnames'Vlucht naar voren'
De centrale rol van kapitaal in de ondernemerslandbouw heeft ertoe geleid dat bedrijfsontwikkeling, zoals Franse collega’s zeggen, een ‘vlucht naar voren’ is geworden. Kapitaal brengt de noodzaak met zich mee het bedrijf voortdurend te doen expanderen. Dit is met name het geval in volatiele markten: relatief lage marges en het vooruitzicht van mogelijke prijsverlagingen maken het versnellen van schaalvergroting materieel noodzakelijk.
Schaalvergroting verloopt via overnames. Agrarische ondernemingen expanderen door middel van het overnemen van de resources (grond, land, quota, marktaandeel, maar ook imago’s en dergelijke) van anderen die uit de agrarische sector worden geduwd. Dit brengt met zich mee dat agrarische ontwikkeling een regressief proces wordt: de totale toegevoegde waarde wordt gereduceerd en herverdeeld op ongelijke wijze. Dit contrasteert sterk met de ontwikkeling van boerenlandbouw: dan stijgt de totale toegevoegde waarde en de verdeling ervan is vooral egalitair.
Anders gezegd: een verschuiving van boerenlandbouw naar ondernemerslandbouw reduceert werkgelegenheid en sectorinkomen in sterke mate - niet één keer maar steeds weerDit contrast kan worden belicht en verduidelijkt met behulp van een meerderjarig onderzoeksprogramma dat in het Proefstation voor de Rundveehouderij (PR) in Lelystad werd gerealiseerd (Kamp en Haan, 2004; Evers et al., 2007). Hier werd naast een hi-tech bedrijf een lage-kosten bedrijf gebouwd. Beide bedrijven waren zo ontworpen dat één persoon het werk rond kon zetten; daarnaast dienden ze allebei eenzelfde, zogeheten paritair inkomen op te leveren. Dit waren de overeenkomsten. Verder verschilden beide proefbedrijven in alle opzichten, In technologisch niveau, in omvang, in inputgebruik, en ga zo maar door. Deze verschillen weerspiegelden daadwerkelijk het contrast tussen de stijl van het zuinige boeren en de stijl van koploperbedrijven dat in eerder bedrijfsstijlen onderzoek was blootgelegd.
Het resultaat? Beide bedrijven konden inderdaad eenzelfde inkomen bewerkstelligen. In het geval van het lage-kosten bedrijf was daar een quotum van 400.000 kg. voor nodig. In het high-tech bedrijf was 800.000 kg. nodig! Vertaald naar de Nederlandse melkveehouderij als geheel betekende dit dat het nationale quotum met 12.500 dan wel 25.000 bedrijven kon worden voortgebracht en dat werkgelegenheid en sectorinkomen konden variëren met een factor 2. Anders gezegd: een verschuiving van boerenlandbouw naar ondernemerslandbouw reduceert werkgelegenheid en sectorinkomen in sterke mate - niet één keer maar steeds weer.
Dezelfde vergelijking rechtvaardigt de conclusie dat ondernemerslandbouw een dure optie is. Het is attractief voor banken, agro- en voedselindustrie en voor de supermarkten. Voor de betrokken boeren is het evenwel een werkelijkheid die maar al te vaak haaks staat op de oorspronkelijke verwachtingen.
De afscheidsrede van Jan Douwe van der Ploeg (26-1-2017) wordt in vier delen op Foodlog gepubliceerd. Het eerste deel verscheen op 2 februari.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Boerenlandbouw of ondernemerslandbouw, het is maar net hoeveel consumenten je als boer wilt beleveren. Een gemiddelde Nederlandse melkveehouder belevert ca. 2500 consumenten, een gemiddelde Nederlandse akkerbouwer belevert 10000 consumenten. Zegt U maar welk ideaal aantal consumenten een Nederlandse boer zou moeten beleveren.
Ik stop als een soort stand-in voor JD. Het is boeiend om te zien hoe m.n. Jeroen en Herman op hem reageren. Ik zal - na de complete serie - hem vragen te reageren, zoals ik al beloofde.
Herman suggereert geen teksten op te nemen van mensen die niet meepraten. Ik wijs er graag op dat in de NRC of de Volkskrant auteurs of geinterviewden slechts bij hoge uitzondering iets van zich laten horen. We zijn hier verwend. Dat neemt niet weg dat ook ik graag iedereen direct aanspreekbaar maak. Het is zelfs zo'n beetje m'n missie in het leven ....
Jeroen #30, duim voor jou omdat je op die 60-70% terugkomt - voor mij de kern van de kwestie. Om diezelfde reden zou ik, anders dan jij, dat getal helemaal niet willen vergeten. Volgens bijna elke interpretatie van 'boerenlandbouw' die hier is langsgekomen is die 60 à 70% zeer onwaarschijnlijk, maar dat komt ook omdat het ons aller interpretaties zijn en niet de toelichting van Jan Douwe zelf. Als hij dit soort harde cijfers poneert moet hij ze ook onderbouwen.
Daarom hoop ik, met Herman #26, dat Jan Douwe op een gegeven moment ingaat op onze vragen. Zoals al eerder gezegd is mijn eerste vraag: licht toe hoe je aan die 60-70% kwam in 2008, en wat het cijfer nu zou zijn. En dat leidt gelijk tot mijn tweede vraag, over de ontwikkeling in de tijd: de teneur van deel 1 van de lezing is dat de boerenlandbouw in gevaar is door 'nieuwe bedreigingen van binnen' (de ondernemerslandbouw); maar in deze tweede aflevering lees ik: "Boerenlandbouw is nooit weggeweest, maar na een periode van verdrukking komt ze nu met alle kracht terug". Valt het dan toch wel mee met die bedreigingen?
#32 Grytsje. Toen er op amper 5 miljoen inwoners krap 400000 boeren waren...
Daar wil niemand naar terug, Grytsje. Boerenlandbouw hoeft niets met bedrijfsomvang te maken hebben, het kan bv ook in verbonden tussen kleinere eenheden die samen sterk maken, zoals Dick al aangaf. Dat is wel laveren door wettelijke mededingingsbeperkingen, want de consument mag er natuurlijk niet de dupe van worden. De goede verstaander weet dat ik dit cynisch bedoel.