Bruggink wijst nationalistische economische motieven bij de NVWA-controles resoluut van de hand.
1. 'De NVWA besteedt alleen maar aandacht aan STEC’s in geïmporteerd rundvlees en niet aan in Nederland geproduceerd rundvlees’. Dat is niet juist. Aan beide wordt aandacht besteed. Wel wordt geïmporteerd rundvlees relatief meer gecontroleerd. Dit komt omdat er in dit vlees vaker STEC’s worden aangetroffen (19% ten opzichte van 1%). De NVWA werkt immers risicogericht. Ook de FVO heeft in 2014 geconstateerd dat geïmporteerd (in dit geval Braziliaans) rundvlees meer STEC’s bevat.
2. Uit de RASFF-cijfers zou blijken dat de NVWA in Nederlandse slachthuizen niet controleert op STEC’s. Maar de RASFF-cijfers bestaan uit meldingen van internationale transporten (import/export) en bevatten dus wél meldingen van STEC’s in geïmporteerd rundvlees en niet van in Nederland geproduceerd en vermarkt rundvlees met STEC’s.
3. ‘In Nederlandse slachthuizen is 10% van het rundvlees aan de slachtlijn besmet met STEC’s’. Deze uitspraak van het RIVM betreft echter runderen voordat ze worden geslacht. Door zorgvuldige toepassing van slachtprocedures wordt zo’n besmetting niet van de mest op de huid overgedragen aan het vlees. Dat ziet de NVWA ook terug in de bemonstering van rundvlees in de retail (besmetting van 1%).
4. ‘Het aantal ziektegevallen als gevolg van STEC’s is te laag om te kunnen beweren, zoals de NVWA doet, dat het eten van rundvlees een risico inhoudt’. Het aangehaalde cijfer van het RIVM betreft echter alleen a. de gemelde ziektegevallen bij huisarts of ziekenhuis en b. de variant STEC O157. Het daadwerkelijke aantal ziektegevallen ligt aanmerkelijk hoger.
Geen verschil tussen import en EU/Nederlands product
Voor alle duidelijkheid: het beleid van de NVWA ten aanzien van STEC in rundvlees is als volgt:
Een partij vlees wordt als onveilig beschouwd als het risico tot ziek worden aanwezig is. Dit risico doet zich voor bij de aanwezigheid van :
1. alle STEC’s in een rundvleesproduct dat in het gewone gebruik onvoldoende wordt verhit voor consumptie,
2. bepaalde STEC’s met een hoog ziekteverwekkend vermogen in overige rundvleesproducten.
Dit beleid wordt toegepast op elk voedingsmiddel waar de aanwezigheid van STEC’s aan de orde zou kunnen zijn, ongeacht of het in de EU geproduceerd is of geïmporteerd.
De conclusie dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling tussen het ministerie van EZ en de NVWA is volstrekt ongegrond.
Op 8 oktober krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
in de verkeerde draad geplaatst.
Van verschillende zijden wordt mij deze RIVM-publicatie aangereikt waaruit blijkt dat bewering drie (1% STEC-besmetting op verkoopklaar vlees) in het stuk hierboven onjuist is. Daarin komt deze passage voor: In 2014 onderzocht de NVWA iets meer dan 1700 (partijen van) diverse soorten vlees op aanwezigheid van STEC in 25 gram product. In 9% van alle partijen ‘exotisch vlees’ in de groothandel (kangoeroe, springbok en zebra) en in 3% van vers vlees en gehakt / vleesbereidingen in de supermarkt, werd STEC aangetroffen.
Onlangs trof ook Wakker Dier in een niet-representatieve steekproef STEC's aan op rundvlees.
Om het aangehaalde rapport Risicobeoordeling roodvleesketen hier in zijn geheel tegen het licht te houden, lijkt mij niet niet wenselijk. Ik beperk me tot opmerkingen en vragen over de eerste vier hoofdstukken van het rapport. Ook probeer ik het onderwerp leesbaar te houden voor de niet-ingewijden in de veterinaire volksgezondheid.
In hoofdstuk 1. Voorwoord wordt gemeld dat in het kader van het Verbeterplan NVWA men bezig is om de organisatie meer risicogericht en kennisgedreven te laten functioneren. Daartoe wordt er gebouwd aan nieuwe informatie- en data-infrastructuur. Maar bij mij rijst de vraag of er tijdens het vergaren van informatie al opgetreden wordt. Met andere woorden: de NVWA heeft haast. Grote haast. En neemt alvast beslissingen op basis van informatie die er nog niet is. Wat is de mening van de deskundige?
In het voorwoord ook een verwijzing naar de invloed van de Tweede Kamer “mede op basis van de in overleg met de Tweede Kamer gestelde prioriteiten”. Met alle respect voor de leden van de Tweede Kamer, maar ik weet er niet één te noemen die voldoende verstand heeft van veterinaire volksgezondheid om die prioriteiten vast te stellen. Is de deskundige het eens met mijn stelling?
Opvallend in het hele rapport (alle hoofdstukken) is dat er nauwelijks verwijzingen zijn naar de EU autoriteit (DG Santé) die het beleid bepaalt voor veterinaire volksgezondheid. Volksgezondheid houdt niet op aan de Nederlandse grens. Toch beweren de samenstellers van het rapport “In Nederland is een breed stelsel van wet- en regelgeving geformuleerd….” terwijl zij als geen andere weten dat die wet- en regelgeving ‘geformuleerd’ wordt door DG Santé (voorheen DG SANCO). Wat vindt de deskundige van die nieuwe grensoverschrijdende rol die de NVWA zichzelf aanmeet?
Het “actief signaleren van nieuwe risico’s, trends en ontwikkelingen” lijkt mij op zich een goed idee, maar dat mag mijns inziens niet leiden tot een adhoc uitvoering van het EU beleid.
Ook het ontwikkelen van “nieuwe vormen van toezicht ontwikkelen die beter aansluiten op maatschappelijke bewegingen” baart mij zorgen. Veterinaire volksgezondheid is een tak van sport die op feitelijke data gebaseerd moet zijn, niet op wensen van het publiek.
Tot slot meldt de NVWA dat zij ontbrekende wet- en regelgeving wenst te agenderen. Als de NVWA dit doet bij de beleidsmakers van DG Santé: prima. Maar als de NVWA politici in Den Haag in de waan laat dat Nederland het EU beleid aangaande volksgezondheid alleen voor Nederland kan aanpassen, dan is dit een minachting van de beleidsbepalende functie van DG Santé. Maar wellicht nam de NVWA in oktober 2015, toen dit rapport gepubliceerd werd al een voorschot op de desintegratie van de EU, die gisteren (23 juni, Destruction Day) is ingezet.
Tot zover mijn vragen en opmerkingen over hoofdstuk 1.
Nadat de deskundige gereageerd heeft, kom ik met mijn vragen en opmerkingen over hoofdstuk 2 van het rapport: Samenvatting.
Dick, de schrijver meldt "In Europa is de voornaamste oorzaak van STEC op rundvlees fecale bezoedeling door gebrekkige naleving van de juiste procedures bij de slacht".
Een bekende oorzaak van fecale bezoedeling is onnauwkeurig werken als gevolg van hoge snelheid van de slachtlijn. Dit is weer een gevolg van hoge arbeidskosten. In Zuid-Amerika zijn de arbeidskosten lager en wordt er langzamer geslacht, waardoor fecale bezoedeling minder frequent voorkomt.
Over die "andere pathogene E.coli" dat lijkt mij een rechtvaardiging om ALLE STEC's op rundvlees uit derde landen als potentieel gevaarlijk te bestempelen. Hiermee wijkt de NVWA af van de controles in andere lidstaten en landen op de bewezen gevaarlijke STEC's, de zogenaamde Big Nine.
Ik blijf bij mijn conclusie dat de NVWA haar best doet om de aandacht van de politiek en de bevolking te vestigen op importvlees zodat er nauwelijks aandacht is voor systeemfouten in bijvoorbeeld kalfsvlees. Alleen al de invloed van de zuivel- en kalfsvleessector op het (export)beleid van Economische Zaken is voldoende reden voor de verhuizing van de NVWA naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Want nu keurt de slager zijn eigen vlees én dat van zijn concurrent.
Een deskundige uit de wereld van slacht en veterinaire controle (ik respecteer diens verzoek om anoniem te blijven; wel merk ik op dat het niet om iemand vanuit de NVWA gaat) wees me vanmorgen op de reden van de strengere controle van de NVWA die door Jack (en - weet ik inmiddels - andere importeurs van buitenlands vlees) als onheus wordt getypeerd.
In een rapport van bureau Risicobeoordeling & onderzoeksprogrammering (BuRO) onderbouwt de NVWA waarom ze controleert zoals ze dat doet: (pp. 29 en 30): Ook zonder de zware uitbraak van STEC O104 in Duitsland in 2011, is er in de afgelopen jaren een opgaande trend in het aantal ziektegevallen, veroorzaakt door de verschillende STEC-varianten (EFSA Zoönoses report, 2013). In Europa is de voornaamste oorzaak van STEC op rundvlees fecale bezoedeling door gebrekkige naleving van de juiste procedures bij de slacht. Drie landen doen uitgebreid onderzoek naar STEC op karkassen, te weten Duitsland, Nederland en Ierland. In Nederland worden de laagste niveaus van besmetting gevonden: 0,3 % (EFSA Zoönoses report 2013). Op vlees en vleesproducten wordt meer STEC aangetroffen: circa 1 % van de monsters is positief. Hoewel traditioneel serotype O157 gevonden wordt op rundvlees, zijn andere varianten eveneens in opkomst. In het bijzonder op vlees geïmporteerd uit andere werelddelen kunnen zich nieuwe of ongebruikelijke pathogene E. coli-stammen bevinden (Smith et al., 2014). Controle bij de import op dergelijke E. coli-stammen is daarom gewenst.