Dier&Recht voert al enkele maanden campagne tegen de zuivelindustrie. Het belangrijkste pijnpunt is het scheiden van koe en kalf. Die praktijk voorkomt dat het moederdier haar kalf kan zogen en er een relatie mee opbouwt.

Ook de Dierenbescherming, de Partij voor de Dieren, een aantal innovatoren in de melkveesector en biodynamische boeren zien het liever anders. De groeiende weerstand in de media tegen de scheiding ligt gevoelig in de melkveehouderijsector. Een amendement van de PvdD verankerde in de Wet Dieren dat de Nederlandse veehouderij per 2023 gebaseerd moet zijn op de natuurlijke behoeften van het dier. Een koe is een zoogdier; het ligt dan ook voor de hand dat zogen en voeden met moedermelk bij haar natuurlijke behoeften hoort.

Hoe is de gangbare praktijk eigenlijk ontstaan waarin moederkoe en haar kalf zo snel gescheiden worden? Waar staan we nu en waar kunnen we heen? In drie artikelen ga ik de komende weken op zoek naar antwoorden. Ik sprak met melkveehouders, dierwetenschappers, dierenartsen en met mensen uit dierenbeschermingsorganisaties.

Vandaag deel 1: wat ging vooraf aan de moderne melkveehouderij, die op een industriële procesopvatting is gestoeld? En: twee maatschappelijke houdingen die steeds meer met elkaar beginnen te schuren.

Industriële revolutie verandert economie
Voor de 20e eeuw werd nog regelmatig honger geleden. De industriële revolutie in de 18e en 19e eeuw en later de uitvinding van de kunstmest maakten daar een einde aan. De industrialisering en daarmee samenhangende mechanisering van de landbouw veranderde de economie. Fabrieken en later kantoren werden de belangrijkste plekken waar mensen hun dagelijkse werk gingen doen. Boeren en landwerkers trokken naar de steden om daar te gaan werken. In de begintijd van het boeren in het industriële tijdperk was de kost eenvoudig. Denk aan rogge en aardappelen. Vlees en zuivel waren in die tijd enkel bestemd voor de kleine groep rijken; dierlijk eiwit was een luxe voor arbeiders.

Tentoonstelling
Toen de 20e eeuw in zicht kwam, leek verandering in aantocht. In 1887 werd in Amsterdam een Tentoonstelling voor Voedingsmiddelen gehouden op het huidige Museumplein in Amsterdam. Er was chocolade, melk, spek, likeur, koek, er waren mosselen, conserven, en nog veel meer levensmiddelen te zien. Voor veel ‘gewone mensen’ waren het onbetaalbare producten. Historisch gezien was deze tentoonstelling een voorbode van de wereld die zou komen. Ook de arbeider zou luxeproducten voor de rijken gewoon gaan vinden omdat ze tegen heel betaalbare prijzen beschikbaar zouden komen. Toen in ongeveer dezelfde periode kunstmest werd uitgevonden en vanaf de vroege 20e eeuw op industriële schaal gemaakt kon worden, leek het slechts een kwestie van tijd voor iedereen ervan kon profiteren. Maar er volgden eerst nog twee wereldoorlogen (1914-1918 en 1940-1945) gescheiden door een diepe crisis in de jaren '30. Hier en daar werd zelfs weer honger geleden.

Europese Unie
Een paar decennia crisis en onrust vormden na de Tweede Wereldoorlog een sterke motivatie om voedsel ruimschoots beschikbaar en heel betaalbaar te maken, zodat de rest van de economie zich nog beter zou kunnen ontwikkelen. Tevreden mensen die in welvaart leven, willen immers geen onrust of oorlog.
De overheid maakte beleid dat gericht was op de welvaartsontwikkeling van het brede publiek, niet alleen voor Nederland maar voor Europese landen in samenhang. Met de EGKS, de Benelux, later de EEG werd uiteindelijk de Europese Unie gevormd, een samenwerking gericht op rust, vrede en welvaart en de bundeling van krachten die daarvoor nodig is.

Fokkerijbeleid maakte het mogelijk dat er nu een kleine miljoen koeien minder zijn, terwijl de dieren 14,2 miljard liter melk opleveren, grofweg zo'n 20% meer dan in de jaren '80 van de vorige eeuw
Gemeenschappelijk landbouwbeleid
Deze ontwikkelingen vormen de achtergrond van de huidige melkveehouderij en zuivelindustrie. Het belangrijkste politiek gestuurde budget voor de grote interne markt van de EU ging (en gaat nog steeds) op aan de CAP, de Common Agricultural Policy (Nederlands: het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid, GLB). Aanvankelijk maakten garantieprijzen en inkomenssubsidies (en inmiddels ook vergroeningsgelden) het mogelijk om een regelmatig inkomen te genereren. Hierdoor konden boeren investeren in hun bedrijven, ook al waren hun marges beperkt. Het betekende dat het beleid - vooral in een duur land als Nederland - gepaard kon gaan met productiviteitsverbetering en daarmee samenhangende schaalvergroting. De kleine gemengde bedrijfjes verdwenen, de landbouwmechanisatie zette in een hoge versnelling door. De Nederlandse levensmiddelenindustrie kwam met de grondstoffen van boeren, gecombineerd met importen via onze havens en export naar ons achterland, tot grote bloei. Zo werd het mogelijk de snelgroeiende en welvarender bevolking van voedsel te voorzien.

Extensieve vleesveehouderij en intensieve melkveehouderij
Anders dan in de VS, waar veehouders vleesrassen industrieel afmesten tot slachtrijpe dieren, bleven met name Europese landen zoals Frankrijk en Ierland vleeskoeien extensief houden. De Nederlandse landbouwgrond is te duur voor extensieve vleesveehouderij. Dit is bij ons dan ook een vrijwel verdwenen vorm van rundveehouderij. Vleesveehouderij levert in Nederland slechts een kleine productie voor niches.
Na de tweede wereldoorlog groeide daarentegen de melkveehouderij wel snel. Hier werd een piek bereikt in 1984, toen er ongeveer 2,5 miljoen melkkoeien waren. Fokkerijbeleid maakte het mogelijk dat er nu een kleine miljoen koeien minder zijn, terwijl de dieren 14,2 miljard liter melk opleveren, grofweg zo'n 20% meer dan in de jaren '80 van de vorige eeuw.

Ambitie ruimschoots gerealiseerd
De ambitie om voldoende en zelfs betaalbaar ‘luxe’ voedsel voor iedereen te produceren is meer dan waargemaakt. We produceren niet alleen meer dan genoeg vlees (varkens en kippen, die intensief worden gehouden) en zuivel voor onszelf. We zijn tevens uitgegroeid tot het grootste Europese exportland van vlees en we staan in de top 5 van wereldwijde zuivelexporteurs. We exporteerden in 2020 ruim 8 miljard euro aan vlees (inclusief de export van import) en nog eens 8 miljard aan zuivel en eieren. Nederland telt nog maar 50.000 boeren op een bevolking van bijna 17,5 miljoen mensen. We hebben, wereldwijd gezien, de hoogste producties per hectare en per dier behaald met - in de dierhouderij en akkerbouw - nauwelijks personeel. Wie de Nederlandse productiviteit doortrekt op Europees niveau zou kunnen concluderen dat minder dan 1,3 miljoen boerenbedrijven het voedsel kunnen maken voor bijna 450 miljoen mensen. De EU telt echter een kleine 10 miljoen boeren.

De inmiddels in de Wet Dieren opgenomen eis dat dieren in veehouderijsystemen hun natuurlijke gedrag moeten kunnen vertonen, laat zien hoe sterk de nieuwe houding is geworden
Twee tendensen in de melkveehouderij
In ons land lijken inmiddels twee maatschappelijke houdingen met elkaar te zijn gaan schuren. De tweede heeft zich ontwikkeld na de eerste, die zich in een logische lijn met de mechanisering van de landbouw in de 19e en 20e eeuw had ontwikkeld.

In de eerste houding staat de gebruikswaarde van het dier centraal. Vooral na de Tweede Wereldoorlog wilden we zoveel mogelijk voedsel produceren op een zo efficiënt mogelijke manier, tegen een zo laag mogelijke kostprijs. Innovaties vinden met name op technisch niveau plaats. Er is vooral aandacht voor het verkleinen van de kans op dierziekten; hoge productiviteit geldt als een teken van een goede houderijvorm. De koe is maximaal aangepast aan het melkveehouderijsysteem. Omdat koeien alleen melk geven als ze hebben gekalfd en de melkafgifte na verloop van tijd stopt, insemineren melkveehouders hun koeien regelmatig. Kalveren worden zo snel mogelijk bij de melkkoe weggehaald na de geboorte, omdat dit efficiënter is en een hogere melkproductie garandeert. In de vleesveehouderij is dit niet zo; daar kunnen kalf en koe samenblijven omdat de melk van de vleeskoe geen economische waarde heeft. Over de relatie tussen kalf en koe in de reguliere melkveehouderij gaat het tweede artikel.

Inmiddels wint een andere houding terrein. Dieren moeten niet alleen ziektevrij en productief zijn, maar ook naar hun aard gehouden worden. De inmiddels in de Wet Dieren opgenomen eis dat dieren in veehouderijsystemen hun natuurlijke gedrag moeten kunnen vertonen, laat zien hoe sterk de nieuwe houding al is. De melkveehouderij- en zuivelverwerkende sector denkt en handelt nog voornamelijk volgens de oudere en historisch verklaarbare houding. Voor de melkveehouderij betekent de nieuwe houding dat de koe als weidend zoogdier centraal komt te staan. De weerstand tegen koeien zonder weidegang bestaat al wat langer. Recent en groeiend is het protest tegen de praktijk om het kalf en gescheiden van de koe te laten opgroeien. De benodigde innovaties om aan de groeiende maatschappelijke wens om het kalf langer bij de koe te laten tegemoet te komen, zijn ingrijpend. Er lijkt eerder een systeemverandering nodig te zijn, dan wat aanpassingen van de gangbare stalsystemen. Het derde artikel concentreert zich op de veranderende houding ten aanzien van kalf en koe.
Dit artikel afdrukken