Op 7 september aanstaande wordt de Spinozapremie, onze enige echte nationale Nobelprijs, uitgereikt aan professor Annemarie Mol van de UvA. In 2004 ontving ze de Ludwig Fleck prijs voor haar boek The Body Multiple waarin ze het begrip ziekte – in dit geval atherosclerose - deconstrueert op een manier die sterk verwant is aan het werk van Maurice Merleau-Ponty en Michel Foucault. Mol ontvangt € 2,5 miljoen om soortgelijk onderzoek te gaan doen op het gebied van de relatie tussen lichaam en voedsel.

Deconstructie is het onderzoek naar de betekenis van begrippen en de manier waarop zij andere manifestaties van de realiteit uitsluiten en mensen dwingen in keurslijven. De oorsprong ligt grotendeels in de fenomenologie en kwam via het structuralisme in de taalkunde en antropologie terecht in de literatuur- en tekstwetenschappen waarin het zijn, overigens eeuwig speelse, volwassenheid bereikte. De historicus, socioloog, filosoof maar vooral tekstanalyticus Foucault werd wereldberoemd om zijn analyses van straf, gekte en seksualiteit en liet zien hoe begrippen waarvan de betekenis niet werd bevraagd, konden functioneren als instrumenten om macht uit te oefenen over medemensen en ons blind maakten voor andere manieren om met ons leven om te gaan.

In The Body Multiple gaat Mol op een soortgelijke manier met ziekte om en vraagt ze zich af wat atherosclerose is als je waarneemt hoe artsen en patiënten ermee omgaan. Zij noemt het onderzoek dat ze uitvoert ‘etnografie’. Daarmee refereert ze aan de beschrijvende vormen van antropologie die proberen niet van vooraf vastgestelde denkkaders uit te gaan, maar van waarnemingen waarin de onderzoeker een vanuit de realiteit gegeven samenhang probeert te ontdekken. Die aanpak vindt zijn oorsprong onder meer in de fenomenologie zoals die werd ontwikkeld door de Duitse wijsgeer Edmund Husserl. In Frankrijk vond het zijn methodische neerslag met name in het werk van Merleau-Ponty.


Mol gaat dezelfde technieken nu toepassen op onze relatie tot eten. Hoe ze dat doet, vertelde ze onlangs in een interview met NRC’s Rinskje Koelewijn. Koelewijn schrijft het artikel zo, dat de lezer zelf mag concluderen wat hij of zij ervan vindt. Koelewijn lijkt de indruk te wekken dat ze het gebakken lucht vindt, maar zegt dat niet. Het is bijna een kundig staaltje 'etnografie' van een gesprek. Om het te ervaren, moet u het interview integraal lezen.

Bij mij zorgde het interview en de voorbeelden van het werk dat Mol wil doen voor een vraag. Zit de wereld na Foucault en de andere denkers aan wie zij schatplichtig is, nog te wachten op een algemene ‘antropologie van het lichaam’?

Wat Mols inspiratoren deden, was heel goed luisteren, lezen en daar zorgvuldig over nadenken. Van deze manier van denken bestaan inmiddels vele Continentale (van de fenomenologie tot de hermeneutiek en het latere Franse structuralisme en deconstructivisme) en Angelsaksische (van Stephen Toulmin tot Thomas Kuhn en zijn nazaten) versies. Daarvan bestaan mengvormen in het Engelse taalgebied die kunnen worden samengevat onder de noemer ‘moderne literatuur- en tekstwetenschappen’. Het is een interdisciplinaire combinatie van sociale wetenschappen en tektsanalyse. Eén ding hebben al hun beoefenaren gemeen: ze doen aan heel nauwgezet bronnenonderzoek en luisteren. De beste en meest originele onder hen deden dat in hun eentje. Als ze eenmaal status kregen, gingen ze aan de slag met een groep studenten die daar graag tegenaan schurken.

Wat mag zo’n ‘nieuw vak’ kosten? Je hebt er één creatieve geest voor nodig die het allemaal bij elkaar houdt. Dat is Mol. Ze heeft het vak – zegt ze tegen Koelewijn – zelf verzonnen. Het bestaat uit lezen en luisteren. Er komt geen laboproef en zelfs – zoals Neerlands meest bekende antropoloog André Köbben aantoonde ten aanzien van de door Mol als haar voorbeeld aangehaalde Claude Lévi-Strauss – amper veldwerk aan te pas. De creatief zet werkbijen aan het werk als klerken. Die kosten niet veel, want je kunt er je studenten voor gebruiken. Je wilt tenslotte een nieuwe generatie wetenschappers opleiden. Met zo’n 2,5 ton naast het gebruikelijke academische budget voor je leerstoel kom je een heel eind.

En wat levert het op? Geen nieuwe methodologie, maar vermoedelijk wel een boel verrassende deelinzichten over de manier waarop ons denkkader het kenobject beinvloedt. Die zullen bevreemdend werken en kunnen daarom verfrissend zijn. Geheel in lijn met Foucault heeft Mol bijvoorbeeld meteen door dat de "kcal" wordt gebruikt om mensen te straffen. Weg met dat begrip, zegt ze. We moeten weer leren op onze buik te vertrouwen en genieten. Er is een groep anti-dieet diëtisten die juist op dat spoor zitten, maar nog altijd niet begrepen worden. Het is dan ook niet verbazend dat ik van een bezoeker aan congres Arts en Voeding hoorde dat Mol onder gezondheidswetenschappers voor verwarring zorgt omdat wel degelijk vaststaat dat we echt té dik worden als we teveel genieten van kilocalorieën en onvoldoende bewegen. Dat laatste wordt door sommigen betwijfeld. Voor de meeste wetenschappers staat echter vast dat we anders en minder moeten eten en meer moeten bewegen. Ze zouden graag weten hoe ze dat voor elkaar krijgen in de obesogene jungle die stad heet. Dat we van eten moeten kunnen genieten vinden ze nogal een open deur. Toch is die focus op kilocalorie mogelijk net zoiets als de uitvinding van de gevangenis en straffen we mensen die te dik zijn binnenkort met een hogere verzekeringspremie.

Het ligt voor de hand dat voedingswetenschappers zich afvragen wat NWO moet bezielen om Mol zoveel geld te geven. Net zoals ze aantoonde dat atherosclerose een praxis is en niet een duidelijk omlijnde ziekte, wil ze nu gaan blootleggen wat eten is. We moeten onszelf worden door ons bewust te worden van de kaders waarin we gevangen worden. Dat raad je de koekoek, zeggen diezelfde wetenschappers, die weten dat niet iedereen een zelfbewust, zich van zijn kaders bevrijdend en zichzelf realiserend mens wordt.

Ik ben opgegroeid in de denkwereld waar Mol haar inspiratie aan ontleent en zie er, naast de praktische beperkingen, wel degelijk nut in. Ik denk echter tevens dat er voor 10% van het toegekende bedrag werk kan worden gedaan dat de kwaliteiten van The Body Multiple overstijgt. Dat bewezen ook Mols voorgangers die gewoon binnen hun werkkader en zonder extra stipendia de wereld met hun denkmethode en de resultaten daarvan wisten te veroveren. Bovendien is de methode er al, dus dat is het eerste bedrag in de knip.

Er speelt nog iets dat mijn scepsis voedt. NWO zou zich moeten realiseren dat er met name in Frankrijk door wetenschappers als Jean-Pierre Poulain en Jean-Pierre Corbeau en historici als Madeleine Ferrières al veel toegepast onderzoek is gedaan dat de – volgens Mol - verkokerd denkende gezondheidswetenschappers wél als nuttig beschouwen. Het Franse deconstructivisme vindt nog altijd zijn weg naar de ‘grensverleggende’ en vaak – zoals ook in het geval van Mol - aan de literatuurwetenschap verwante metavakken waarover voornamelijk in het Engels geschreven wordt. De wijsbegeerte van de voeding, een traditionelere naam voor het vak dat Mol ‘antropologie/etnografie van het lichaam’ noemt, is net als de medische etnografie van The Body Multiple een van de heel vele nieuwe loten aan die stam.

In Frankrijk zelf is men inmiddels een eind verder. In dat land is inmiddels een zowel bruikbare als kritische onderzoekspraxis gebouwd op de schouders van deze reflexieve denktraditie. Zo mag onder meer wat in Nederland JOGG wordt genoemd (in Frankrijk heet het EPODE), gezien worden als een resultante van het werk van Poulain. Heel down to earth, weg van de zweverige indruk die na het lezen van het interview van Koelewijn met Mol zou kunnen blijven hangen.

Zou NWO dat weten? Nu wel. Ik vermoed dat het wijzer zou zijn om 10 mollen aan het werk te zetten. Concurrentie zorgt pas echt voor grensverleggend snelle ontwikkeling van het vak. Een prijs van 2,5 miljoen in één hand geven is echt te gek voor een vak waarvan de methode en toepassingsroutines allang zijn ontwikkeld. Het is een creatieve toepassing op het gebied van voeding en gezondheid van de eigentijdse mix van sociologie, antropologie, psychologie, geschiedenis, filosofie en tekstanalyse die sinds een jaar of 30 bekend staat als tekst- en literatuurwetenschappen en waarin vooral heel veel wegen naar Rome leiden.

Een eigentijdse Baruch de Spinoza, de Portugees-Joodse filosoof naar wie de prijs is genoemd, zou vermoedelijk schrikken. Die zou nl. wel weten wat er in het land van onder en boven de Loire te koop is en hoe je daar anno 2012 voor een schappelijke prijs spinazie van kunt maken waar we meteen van kunnen genieten.

Fotocredits: beeld van Baruch de Spinoza door Frédéric Hexamer, Den Haag, Paviljoensgracht, door Roel Wijnants
Dit artikel afdrukken