De Amerikaanse USDA maakte een scenario-model van de Farm-to-Fork strategie van de Europese Commissie. Het schetste in essentie twee doemscenario’s. De Europese Unie verarmt als geheel - boer en burger - omdat ons continent zich isoleert. Uitgebreid tot de gehele wereld zou de boer rijk worden, de burger verarmen en zouden grote delen van de wereld gaan lijden. Klopt het beeld? Petra Berkhout van Wageningen Economic Research bekeek de vooronderstellingen achter het model.
Extensiveren of intensiveren, daar draait het om in veel debatten over de (toekomst van de) landbouw. De Europese Commissie kiest voor extensiveren, in de zin van lager gebruik van inputs als gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest. De USDA waarschuwt in een recent rapport voor de mogelijke gevolgen daarvan. Gevolgen die zich uitstrekken tot ver buiten de EU, als we de bevindingen van het rapport mogen geloven.
GTAP-model
Voor de analyse heeft de USDA gebruik gemaakt van het zogenaamde GTAP-model, een algemeen evenwichtsmodel dat internationaal zijn sporen heeft verdiend. In een algemeen evenwichtsmodel zijn alle sectoren van de economie meegenomen. Het grote voordeel van zo’n model is dat het ‘sluitend’ moet zijn: meer vraag naar arbeid in sector A heeft gevolgen voor de beschikbaarheid van arbeid in andere sectoren. Je kunt de gevolgen van een (beleids)maatregel dus niet zonder meer afwentelen op een andere sector, dat heeft direct repercussies die in de modelexercitie worden meegenomen.
Afdingen
Op deze aannames valt wel wat af te dingen. De EU als één regio beschouwen gaat voorbij aan de grote verschillen die er zijn tussen landen onderling; het is niet geheel duidelijk of hiermee rekening is gehouden. De aannames over verminderde input zijn niet helemaal in lijn met de voornemens zoals geuit door de EC in de Van boer tot bord-strategie. De strategie zet voor pesticiden vooral in op het (gaan) weren van de gevaarlijkste stoffen. Dit is in lijn met de herbeoordeling die de laatste jaren op EU-niveau heeft plaatsgevonden van actieve stoffen die zijn toegestaan in bestrijdingsmiddelen; hierdoor is het aantal actieve stoffen gehalveerd. Er wordt daarom ook ingezet op het verruimen van pesticiden die biologische werkzame stoffen bevatten of op andere alternatieven.
Voor kunstmest geldt dat de EC inzet op het terugdringen van nutriëntenverliezen met ten minste 50%, waardoor aldus de EC het gebruik van meststoffen met tenminste 20% zal verminderen. Geen algemene reductie dus, maar terugdringen van verliezen. De aanname dat 10% van het areaal landbouwgrond uit productie gaat, is gebaseerd op de Biodiversiteitsstrategie van de EC. Deze strategie stelt dat momenteel 3% van het landoppervlak in de EU strikt is beschermd – waaronder wordt verstaan dat de natuurlijke processen zo goed als onverstoord worden gelaten om aan de ecologische vereisten van het gebied te voldoen. Dit zou 10% moeten worden. Dat is een toename van 7%, vermoedelijk deels van gebieden waarin landbouw nu al een ondergeschikte rol speelt. Of de veronderstelling houdbaar is dat de agrarische productiviteit de komende 8-10 jaar gelijk blijft, zal moeten blijken. Al met al lijkt de interpretatie van de Van boer tot bord-strategie en de vertaling naar het model tamelijk somber.
Niet heel realistische scenario’s
Minstens zo belangrijk is de aanname dat andere landen ook de strategie van de EU gaan implementeren. Er zijn drie scenario’s; een scenario waarin enkel de EU de maatregelen implementeert, een tweede scenario waarin sommige landen de maatregelen implementeren en de EU handelsbeperkende maatregelen afkondigt voor de landen die de maatregelen niet implementeren. In het derde scenario implementeren alle landen de maatregelen van de EU.
Het zijn niet heel realistische scenario’s. Waarom zouden landen de maatregelen implementeren voor al hun productie? Voorstelbaar is dat zij op basis van de eisen van de afnemers – in dit geval bedrijven in de voedingsindustrie in de EU – aanpassingen doen voor een deel van hun productie. Dat is niet nieuw (vergelijk de invoer van fair trade koffie, cacao of ontbossingsvrije soja) en afhankelijk van het product kan dat meer of minder impact hebben.
In de praktijk blijkt het echter erg lastig om hier een beroep op te doen. Zo heeft de EU op grond van het zogenoemde voorzorgsprincipe diverse malen importen geweerd vanwege verwachte negatieve effecten op de veiligheid en gezondheid van mens, dier en plant. Veel andere landen vochten dat aan, uitgaand van het principe dat handelsbeperkende maatregelen niet mogen zolang negatieve effecten zich niet hebben voorgedaan.
Te somber, maar goede vragen
Kortom, de studie is wat mij betreft te somber in de veronderstellingen en niet realistisch genoeg in de scenario’s. De inschattingen van de productiegevolgen zijn daardoor te sterk. De studie geeft echter wel stof tot nadenken. Met name over de vraag hoe logisch de Van boer tot bord-strategie is als je bedenkt dat instituten als het World Resource Institute en zelfs het WWF hameren op het vergroten van de voedselproductie zonder een uitbreiding van het areaal landbouwgrond. Dat kan alleen door het vergroten van de productiviteit en dus intensivering. De vraag wat navolging van die strategie in de rest van de wereld zou hebben, is heel relevant. Net zo relevant is de vraag welke druk het wegvallen van Europese productie zou kunnen hebben voor andere landen in zowel economische als ecologische zin. De prijzen van voedsel kunnen er sterk door stijgen. Dat heeft grote sociale en economische gevolgen voor belangrijke handelspartners van de EU. En daarmee voor Nederland en Europa
Dit artikel afdrukken
GTAP-model
Voor de analyse heeft de USDA gebruik gemaakt van het zogenaamde GTAP-model, een algemeen evenwichtsmodel dat internationaal zijn sporen heeft verdiend. In een algemeen evenwichtsmodel zijn alle sectoren van de economie meegenomen. Het grote voordeel van zo’n model is dat het ‘sluitend’ moet zijn: meer vraag naar arbeid in sector A heeft gevolgen voor de beschikbaarheid van arbeid in andere sectoren. Je kunt de gevolgen van een (beleids)maatregel dus niet zonder meer afwentelen op een andere sector, dat heeft direct repercussies die in de modelexercitie worden meegenomen.
Van belang is dan ook om inzicht te hebben in de aannames, om zo de uitkomsten op waarde te kunnen schattenHet GTAP-model vergt evenals ieder ander model aannames en is zo een versimpelde weergave van de complexe werkelijkheid. Van belang is dan ook om inzicht te hebben in de aannames, om zo de uitkomsten op waarde te kunnen schatten. Een kijkje onder motorkap zogezegd. Een van de aannames is dat de EU als één regio wordt gezien. Ook wordt uitgegaan van 50% minder gebruik van pesticiden, 20% afname in gebruik kunstmest, halvering van het gebruik van antimicrobiële stoffen en 10% minder landbouwgrond. Daarnaast veronderstelt het gehanteerde model dat de agrarische productiviteit de komende 8-10 jaar gelijk blijft.
Afdingen
Op deze aannames valt wel wat af te dingen. De EU als één regio beschouwen gaat voorbij aan de grote verschillen die er zijn tussen landen onderling; het is niet geheel duidelijk of hiermee rekening is gehouden. De aannames over verminderde input zijn niet helemaal in lijn met de voornemens zoals geuit door de EC in de Van boer tot bord-strategie. De strategie zet voor pesticiden vooral in op het (gaan) weren van de gevaarlijkste stoffen. Dit is in lijn met de herbeoordeling die de laatste jaren op EU-niveau heeft plaatsgevonden van actieve stoffen die zijn toegestaan in bestrijdingsmiddelen; hierdoor is het aantal actieve stoffen gehalveerd. Er wordt daarom ook ingezet op het verruimen van pesticiden die biologische werkzame stoffen bevatten of op andere alternatieven.
De EU als één regio beschouwen gaat voorbij aan de grote verschillen die er zijn tussen landen onderling
Voor kunstmest geldt dat de EC inzet op het terugdringen van nutriëntenverliezen met ten minste 50%, waardoor aldus de EC het gebruik van meststoffen met tenminste 20% zal verminderen. Geen algemene reductie dus, maar terugdringen van verliezen. De aanname dat 10% van het areaal landbouwgrond uit productie gaat, is gebaseerd op de Biodiversiteitsstrategie van de EC. Deze strategie stelt dat momenteel 3% van het landoppervlak in de EU strikt is beschermd – waaronder wordt verstaan dat de natuurlijke processen zo goed als onverstoord worden gelaten om aan de ecologische vereisten van het gebied te voldoen. Dit zou 10% moeten worden. Dat is een toename van 7%, vermoedelijk deels van gebieden waarin landbouw nu al een ondergeschikte rol speelt. Of de veronderstelling houdbaar is dat de agrarische productiviteit de komende 8-10 jaar gelijk blijft, zal moeten blijken. Al met al lijkt de interpretatie van de Van boer tot bord-strategie en de vertaling naar het model tamelijk somber.
Niet heel realistische scenario’s
Minstens zo belangrijk is de aanname dat andere landen ook de strategie van de EU gaan implementeren. Er zijn drie scenario’s; een scenario waarin enkel de EU de maatregelen implementeert, een tweede scenario waarin sommige landen de maatregelen implementeren en de EU handelsbeperkende maatregelen afkondigt voor de landen die de maatregelen niet implementeren. In het derde scenario implementeren alle landen de maatregelen van de EU.
Het zijn niet heel realistische scenario’s. Waarom zouden landen de maatregelen implementeren voor al hun productie? Voorstelbaar is dat zij op basis van de eisen van de afnemers – in dit geval bedrijven in de voedingsindustrie in de EU – aanpassingen doen voor een deel van hun productie. Dat is niet nieuw (vergelijk de invoer van fair trade koffie, cacao of ontbossingsvrije soja) en afhankelijk van het product kan dat meer of minder impact hebben.
Met name over de vraag hoe logisch de 'Van boer tot bord'-strategie is als je bedenkt dat instituten als het World Resource Institute en zelfs het WWF hameren op het vergroten van de voedselproductie zonder een uitbreiding van het areaal landbouwgrond. Dat kan alleen door het vergroten van de productiviteit en dus intensiveringHandelsbeperkende maatregelen omdat landen niet voldoen aan de EU-eisen lijken mij onwaarschijnlijk, tenzij in de WTO nieuwe afspraken worden gemaakt over wanneer een land een product mag weren. WTO-akkoorden geven vooralsnog alleen de mogelijkheid om importen te weren als daar de gezondheid van mensen, dier en plant mee gediend is. Voorwaarde voor importbeperkende maatregelen is dan wel dat er wetenschappelijk bewijs is voor gezondheidsrisico’s en dat de importbeperkende maatregelen niet discrimineren tussen landen of als verborgen handelsbeperkingen kunnen worden gezien. Ter beoordeling van dat laatste zijn procedures voor het inbrengen van wetenschappelijk bewijs en gefundeerde risico-inschattingen ingesteld, die ook onderdeel vormen van de SPS- en TBT-akkoorden (respectievelijk standaarden gericht op het voorkomen van dier- en plantenziekten, en technische regels en beoordelingsprocedures gericht op kwaliteit en veiligheid van producten), waar ook in potentie importbeperkende maatregelen mogelijk zijn.
In de praktijk blijkt het echter erg lastig om hier een beroep op te doen. Zo heeft de EU op grond van het zogenoemde voorzorgsprincipe diverse malen importen geweerd vanwege verwachte negatieve effecten op de veiligheid en gezondheid van mens, dier en plant. Veel andere landen vochten dat aan, uitgaand van het principe dat handelsbeperkende maatregelen niet mogen zolang negatieve effecten zich niet hebben voorgedaan.
Te somber, maar goede vragen
Kortom, de studie is wat mij betreft te somber in de veronderstellingen en niet realistisch genoeg in de scenario’s. De inschattingen van de productiegevolgen zijn daardoor te sterk. De studie geeft echter wel stof tot nadenken. Met name over de vraag hoe logisch de Van boer tot bord-strategie is als je bedenkt dat instituten als het World Resource Institute en zelfs het WWF hameren op het vergroten van de voedselproductie zonder een uitbreiding van het areaal landbouwgrond. Dat kan alleen door het vergroten van de productiviteit en dus intensivering. De vraag wat navolging van die strategie in de rest van de wereld zou hebben, is heel relevant. Net zo relevant is de vraag welke druk het wegvallen van Europese productie zou kunnen hebben voor andere landen in zowel economische als ecologische zin. De prijzen van voedsel kunnen er sterk door stijgen. Dat heeft grote sociale en economische gevolgen voor belangrijke handelspartners van de EU. En daarmee voor Nederland en Europa
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Te vaak worden in de politiek ideeën gelanceerd die niet goed doordacht zijn en waarvoor geen impactanalyse wordt uitgevoerd. Groots iets aankondigen zonder de gevolgen te overzien en nu onder vuur komen te liggen zoals Frans Timmermans nu overkomt.
Greenpeace standpunten worden gelukkig niet overal omarmd.
Vergroting van de voedselproductie zonder uitbreiding van het areaal landbouwgrond kan met name gebeuren door het niet langer voeren van goed plantaardig mensen-voedsel aan dieren in de bio-industrie. Tjeerd de Groot van D66 vindt dit soort veevoer een vorm van voedselverspilling. De leuze van de Nederlandse landbouw: "Nederland voedt de wereld" zou in dit kader aangevuld kunnen worden tot: NEDERLAND VOEDT DE WERELD, DOOR DE VEESTAPEL TE HALVEREN.
Het blijft hier grotendeels stil. Toch lijkt het me dat het slot van Petra's analyse te denken zou moeten geven. We willen een wereld die misschien wel niet kan omdat onze wil tegen de wetten van de natuur ingaat, cq. omdat onze natuur niet spoort met die de natuurwetten.
Charles Eisenstein, een betrekkelijke jonge Engelse filosoof zegt dat we steeds voldoende talenten en kwaliteiten hebben om de rotzooi en puinhoop die we maken ook weer op te ruimen en te repareren. Ik vind dat wel wat.
Jan Peter, ik kende hem niet. Door je uitspraak verrast (filosofen geven nl. geen antwoorden maar stellen vragen die niet beantwoord kunnen worden - dat is hun vak) googlede ik m even. Hij mag zijn diploma houden, maar zegt iets anders (hetzelfde eigenlijk als Bert van Ruitenbeek): een andere houding zou kunnen helpen. Omdat die houding wordt bepaald door wat hij verhalen noemt (en wat Kuhn 'paradigma's' en Foucault 'discours' noemden) is een nieuw verhaal nodig. En wie weet ... (maar daar hebben filosofen geen verstand van, wel van mensen).