De ongebreidelde krimp van de veestapel die sommigen voor staan, baart akkerbouwers zorgen. Een plantaardige wereld zonder dierlijke productie is niet in het belang van een sterke akkerbouw. Dat zegt Jaap van Wenum, voorzitter van LTO Akkerbouw, onderdeel van Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland.
De wereld wordt steeds plantaardiger, althans in West Europa en enkele andere welvarende gebieden van de wereld. Als akkerbouw spelen we graag in op de groeiende groep vegetariërs, flexitariërs en veganisten. Zo blijken aardappelzetmeel en aardappeleiwit uitstekende grondstoffen voor bijvoorbeeld plantaardige kaas en veganistische snoepjes. Het verdienmodel van Avebe en haar zetmeelaardappeltelers varen er wel bij. Een plantaardige wereld zonder dierlijke productie is echter niet in het belang van een sterke akkerbouw. In de discussies over de grootte van de veestapel dient daarom nadrukkelijk ook het wederzijdse belang van dierhouderij en plantaardige productie te worden meegewogen.
Niet duurzaam
Want een wereld zonder vee betekent ook een wereld zonder dierlijke mest voor de akkers. De mineralen en de organische stof die wij als akkerbouw afvoeren moeten immers ook weer aangevuld worden. Juist de veehouderij is in staat om daar een belangrijke rol in te vullen en producten te verwaarden tot voor de plant en voor de bodem waardevolle voeding. Daar horen naast gras, wat we als mens niet kunnen verteren, ook bij- en restproducten uit de akkerbouw bij zoals bietenpulp, aardappelpersvezels en bierbostel. In delen van de wereld waar men niet in de luxe positie verkeert van een veestapel van Nederlandse proporties draait de akkerbouw dan ook grotendeels op fossiele kunstmest om de mineralen aan te vullen.
Altijd ook roofbouw
Nou zijn er ook mensen die menen dat plantaardige mest de oplossing is en compost en vlinderbloemigen in plaats van dierlijke mest moeten worden gebruikt. En daar heeft men ten dele een punt. Vlinderbloemigen zijn immers in staat om stikstof uit de lucht te binden en daarmee de inzet van kunstmest en dierlijke mest te verlagen. Echter alle andere mineralen die met gewassen worden afgevoerd, zullen ook weer aangevoerd moeten worden. De ene akker plantaardige bemesten door de andere akker hiervoor te gebruiken is ook niet bepaald duurzaam en legt een groot beslag op het grondgebruik. Onze heidevelden en zandverstuivingen zijn op deze wijze ontstaan. Plantaardige bemesting geeft dus niet alleen opbouw maar altijd ook roofbouw.
Grootste lek
Laten we echter wel zijn: Ook in ons kringloopsysteem van akkerbouw en veehouderij verliezen we nu nog te veel mineralen uit de kringloop. Immers de mineralen uit mensenmest worden niet of nauwelijks teruggewonnen en stromen grotendeels de zee in. Daar zit het grootste lek. Ook die mineralen zullen in een volhoudbare landbouw, zonder de medicijnresten, terug moeten naar de akker. En ja, ook de veehouderij kan nog beter inspelen met haar mest op de behoeften van de plantaardige sector. In de veehouderijsystemen van de toekomst dient juist dit belang veel nadrukkelijke mee te wegen.
Ongebreidelde krimp baart zorgen
Voor een volhoudbare land- en tuinbouw gaat het uiteindelijk om een goede balans tussen plantaardige en dierlijke productie waarin de behoeften van bodem en plant leidend zijn. Daarnaast is een optimaal hergebruik van mineralen nodig die nu nog via de consument weglekken. De huidige ongebreidelde krimp van de veestapel die sommigen voor staan, baart ons als akkerbouwers zorgen. We willen niet in de situatie terechtkomen waarin de biologische akkerbouw al verkeert: een tekort aan organische mest. De biosector kan dat nu nog aanvullen met gangbare mest, de reguliere sector zal dat enkel kunnen doen met kunstmest. En dat willen we nu juist niet.
Dit artikel afdrukken
Niet duurzaam
Want een wereld zonder vee betekent ook een wereld zonder dierlijke mest voor de akkers. De mineralen en de organische stof die wij als akkerbouw afvoeren moeten immers ook weer aangevuld worden. Juist de veehouderij is in staat om daar een belangrijke rol in te vullen en producten te verwaarden tot voor de plant en voor de bodem waardevolle voeding. Daar horen naast gras, wat we als mens niet kunnen verteren, ook bij- en restproducten uit de akkerbouw bij zoals bietenpulp, aardappelpersvezels en bierbostel. In delen van de wereld waar men niet in de luxe positie verkeert van een veestapel van Nederlandse proporties draait de akkerbouw dan ook grotendeels op fossiele kunstmest om de mineralen aan te vullen.
We willen niet in de situatie terechtkomen waarin de biologische akkerbouw al verkeert: een tekort aan organische mest. De biosector kan dat nu nog aanvullen met gangbare mest, de reguliere sector zal dat enkel kunnen doen met kunstmest. En dat willen we nu juist nietDat is niet volhoudbaar en dus niet duurzaam op de lange termijn.
Altijd ook roofbouw
Nou zijn er ook mensen die menen dat plantaardige mest de oplossing is en compost en vlinderbloemigen in plaats van dierlijke mest moeten worden gebruikt. En daar heeft men ten dele een punt. Vlinderbloemigen zijn immers in staat om stikstof uit de lucht te binden en daarmee de inzet van kunstmest en dierlijke mest te verlagen. Echter alle andere mineralen die met gewassen worden afgevoerd, zullen ook weer aangevoerd moeten worden. De ene akker plantaardige bemesten door de andere akker hiervoor te gebruiken is ook niet bepaald duurzaam en legt een groot beslag op het grondgebruik. Onze heidevelden en zandverstuivingen zijn op deze wijze ontstaan. Plantaardige bemesting geeft dus niet alleen opbouw maar altijd ook roofbouw.
Grootste lek
Laten we echter wel zijn: Ook in ons kringloopsysteem van akkerbouw en veehouderij verliezen we nu nog te veel mineralen uit de kringloop. Immers de mineralen uit mensenmest worden niet of nauwelijks teruggewonnen en stromen grotendeels de zee in. Daar zit het grootste lek. Ook die mineralen zullen in een volhoudbare landbouw, zonder de medicijnresten, terug moeten naar de akker. En ja, ook de veehouderij kan nog beter inspelen met haar mest op de behoeften van de plantaardige sector. In de veehouderijsystemen van de toekomst dient juist dit belang veel nadrukkelijke mee te wegen.
Ongebreidelde krimp baart zorgen
Voor een volhoudbare land- en tuinbouw gaat het uiteindelijk om een goede balans tussen plantaardige en dierlijke productie waarin de behoeften van bodem en plant leidend zijn. Daarnaast is een optimaal hergebruik van mineralen nodig die nu nog via de consument weglekken. De huidige ongebreidelde krimp van de veestapel die sommigen voor staan, baart ons als akkerbouwers zorgen. We willen niet in de situatie terechtkomen waarin de biologische akkerbouw al verkeert: een tekort aan organische mest. De biosector kan dat nu nog aanvullen met gangbare mest, de reguliere sector zal dat enkel kunnen doen met kunstmest. En dat willen we nu juist niet.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Goed dat deze discussie vanuit de akkerbouw wordt aangezwengeld, want kringlooplandbouw is tot op heden een feestje van en voor de veehouderij. Nu de omvang van de NL veehouderij aan alle kanten ter discussie komt, is het zeker van belang om na te denken over het belang van de veehouderij voor de NL akkerbouw en wat de (getals) verhoudingen moeten zijn in de kringloop.
De vraag is volgens mij heel concreet: hoeveel dieren heeft de NL akkerbouw nodig? Volgens mij begint dat met een goede analyse van het kringloopsysteem (bodem-gewas-dier-mens), want iedereen rekent zich rijk met nutrienten die ergens anders vandaan komen. Ik doe het even vanuit het akkerbouwperspectief*:
1. we nemen een gezonde, toekomstbestendige akkerbouwpraktijk als uitgangspunt, met een bouwplan wat voor maximaal 50% bestaat uit rooivruchten (aardappelen, uien, suikerbieten etc.). De rest bestaat uit zogenaamde rustgewassen: granen, grassen, vlinderbloemigen. De rooivruchten gaan grotendeels naar de consument, waarmee de nutrienten (stikstof, fosfaat, kali etc.) verdwijnen uit het systeem zolang mensenmest niet terugkeert.
2. dit bouwplan produceert daarnaast al een aantal veevoerproducten: voertarwe, gras, peulvruchten, maar ook bietenpulp (komt vrij bij de suikerfabriek) en uitgesorteerde aardappelen. Daarmee kan je bepalen hoeveel dieren je zou kunnen voeren.
3. Deze dieren produceren mest, die je weer terug kan brengen op het land van de akkerbouwer. Dat is echter minder (als je naar de stikstof, fosfaat en kali kijkt) dan er via het voer is afgevoerd, want ook dieren produceren vlees, melk of eieren, waarmee weer nutrienten worden afgevoerd, die niet terugkeren via mensenmest.
Jaap van Wenum heeft dus gelijk dat je in ieder geval de retourstroom vanuit de consument/stad moet organiseren, want daar zit een (groot) lek in het systeem. Voor stikstof valt dat te compenseren door de vlinderbloemige gewassen die stikstof binden uit de lucht. Bij fosfaat en kali is alleen compensatie mogelijk met kunstmest. Terugwinnen uit de voedselketen is dus vooral voor fosfaat en kali van belang.
Wat Jaap echter vooral benadrukt, is dat de akkerbouw mest nodig heeft van de veehouderij. Dat is in het licht van bovenstaande een opvallende stelling: waar komen de nutrienten in deze mest vandaan? Een veehouderijsysteem heeft in principe namelijk helemaal geen mest over, tenzij er voer van buiten wordt aangevoerd. En dat is precies wat we in Nederland doen: we importeren veevoer, waar we dieren mee voeren. De mest komt beschikbaar voor akkerbouwers.
Kortom: de Nederlandse akkerbouw profiteert van de sterk exportgerichte veehouderij, omdat deze met geimporteerd voer zorgt voor dierlijke mest. Tegelijk worden deze nutrienten gehaald uit akkerbouwsystemen in het buitenland die dit moeten compenseren met kunstmest (of hun bodem uitmijnen). Trouwens: Als de NL veehouders puur voor de NL markt zouden gaan produceren (ook een manier om de omvang van de veehouderij te bepalen), zouden akkerbouwers fors minder dierlijke mest beschikbaar krijgen en zelf veel meer afhankelijk worden van kunstmest.
Daarom is het volgens mij ook belangrijk dat de akkerbouw niet meegaat in de stelling dat we af moeten van kunstmest, wat vooral vanuit de veehouderij wordt bepleit en inmiddels overal wordt nagepraat. En om nog twee punten op de agenda van de akkerbouw te zetten:
1. Welke dieren heeft de akkerbouw nodig? Wat moeten ze eten, hoe grondgebonden moeten ze zijn en welke mest moeten ze produceren? Dat zou wel eens een verrassend antwoord op kunnen leveren.
2. Akkerbouwers (en andere plantaardige sectoren) zijn erg afhankelijk van de (huur)grond bij veehouders. Daar staat vaak een mestafzetverplichting tegenover. Lijkt me goed om na te denken wat een kleinere/extensievere veehouderij zonder mestoverschot betekent voor de beschikbaarheid van huurgrond. Sowieso belangrijk om na te denken over de positie van uitgangsmateriaal en bloembollen in kringlooplandbouw (is geen voedsel en geen veevoer). Als deze belangrijke teelten vergeten worden in de beleidsontwikkeling, kunnen er rare dingen gebeuren.
* Ik heb dit kort laten verkennen door een groepje WUR studenten. Het zou goed zijn om dit eens verder te onderzoeken, maar ik ben nog op zoek naar een opdrachtgever die hier belang bij heeft.
Komt dit artikel niet een beetje (te) vroeg?
Er is nog een fors mestoverschot waardoor er jaarlijks een grote hoeveelheid dierlijke mest moet worden verwerkt, verbrand en geëxporteerd. En daardoor krijgen akkerbouwers een forse zak geld mee bij elke tank mest die zij ontvangen.
Er is pas sprake van enig evenwicht op de mestmarkt als de gehele veestapel met meer dan een kwart is gekrompen. En ja, dan gaan akkerbouwers daadwerkelijk betalen voor (de bemestende waarde van) dierlijke mest. Met de aanstaande ca 10% krimp van de varkenshouderij is het (eerste) ‘laaghangende fruit’ wat betreft krimp van de veestapel geplukt. Elke volgende pluk vraagt een groter budget en meer politieke moed. En dus is 25% krimp voorlopig niet in beeld.
Frits, ik moet zoveel mest afvoeren voor stikstof dat ik een tekort heb op bedrijfsniveau aan fosfaat (de verhouding stikstof / fosfaat is moeilijk te veranderen per m3 verpompbare mest) terwijl ik nog kunstmest aan moet kopen. Maar omdat Brussel alle landbouwgrond in de EU over een kam scheert, terwijl je in Spanje maar 1 keer kunt maaien per jaar op sommige plaatsen en wij hier wel 6 keer gras kunnen maaien, heeft Brussel de grens op 170 kg N uit dierlijke mest gesteld. Er is nog zat ruimte in de kringloop voor dierlijke mest.
Pieter de Wolf, #1, ik heb me ooit laten vertellen dat de mestbehoefte van de plantaardige teelt in NL groter is dan de productie van mest in NL als er geen kunstmest meer wordt gebruikt. Ik heb me ook laten vertellen dat er in dat geval veel minder precies gedoseerd kan worden.
Wat klopt er grosso modo van die twee beweringen?
Als ze kloppen, komt er ongetwijfeld een nieuwe vraag op tafel: hoeveel eetbare biomassa willen we eigenlijk oogsten van een m2?
Dick Veerman het huidige fosfaatplafond (de maximale P-productie via dierlijke mest) is ruim voldoende om alle NL landbouwgrond volgens de P-norm te bemesten. Kortom: kwantitatief is er met de huidige mestproductie voldoende dierlijke P en is kunstmest niet nodig. Melkveehouders mogen vanwege de derogatie-regels (waar vrijwel iedereen aan meedoet) geen kunstmest-P gebruiken. Akkerbouwers vullen de P-behoefte ook vrijwel volledig in met dierlijke mest. Het P-kunstmestgebruik in NL is al minimaal, vergeleken bij het P-gebruik via dierlijke mest.
Voor stikstof is het een ander verhaal: de bemestingsruimte (gebaseerd op de gewasbehoefte) is veel hoger dan de hoeveelheid N in dierlijke mest. Zowel veehouders als akkerbouwers mogen de N-bemesting dus aanvullen met kunstmest en doen dat ook.
Kwalitatief: het grote verschil tussen organische en minerale meststoffen is dat de werking van organische mest afhankelijk is van de afbraak van organische stof (mineralisatie). Die is afhankelijk van biologische activiteit in de bodem, die vocht- en temperatuurgerelateerd is. Helaas loopt de mineralisatie zelden parallel met de gewasgroei en opname: met name bij éénjarige gewassen (akkerbouw, groente, mais) heeft dat twee gevolgen. 1. in het voorjaar komt het gewas tekort, omdat de mineralisatie nog laag is; 2. met de oogst stopt de opname, maar gaat de mineralisatie door.
Met name voor stikstof (als mobiel/wateroplosbaar element) is de combinatie van organische en minerale mest gewenst om goed te kunnen sturen op de gewasbehoefte en tegelijk de verliezen na de teelt terug te dringen. Dit geldt dus voor teeltsystemen met eenjarige gewassen. Voor grasland is dat wezenlijk anders (veehouders begrijpen daarom vaak ook niet waarom akkerbouwers kunstmest willen gebruiken).
Overigens: voor N-kunstmest zit het duurzaamheidsprobleem m.n. in het energiegebruik bij productie. Als we gelijkwaardige minerale meststoffen uit dierlijke/menselijke mest willen maken, kost dat ook heel veel energie (en vaak ook chemie), terwijl het bij de toepassing als meststof geen voordeel oplevert. Ik ben daarom erg sceptisch over initatieven om N-kunstmestvervangers te produceren uit dierlijke mest.