In Frankrijk is al meer dan een jaar discussie over tegenstrijdig voedselbeleid. Daar wil de overheid dat levensmiddelenfabrikanten en supermarkten de prijs voor consumenten laag houden omdat consumenten last hebben van inflatie; de regering wil een loonexplosie tegen gaan. Tegelijk wil de overheid dat bedrijven en boeren investeren in duurzamere productiemethoden. Maar dat kost geld en staat haaks op het streven om voedsel betaalbaar te houden. Het kan natuurlijk ook niet. In Nederland trekt nu Cees-Jan Adema, directeur van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), aan de bel. Onze overheid gedraagt zich namelijk net zoals de Franse.
Adema benadrukt dat het van belang is om rekening te houden met lokale marktomstandigheden
Adema merkt in het Financieele Dagblad op dat de wensen van verschillende ministeries te vaak tegenstrijdig zijn. Enerzijds wil het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dat bedrijven investeren in duurzaamheid en een bijbehorend eerlijk verdienmodel voor boeren en producenten. Anderzijds wil het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) lage prijzen in supermarkten voor consumenten die klagen over hun sinds 2020 ruim 30% duurder geworden boodschappen..

Wie alleen maar blijft duwen op de laagste prijs, zal zien dat iemand daar uiteindelijk het harde gelag van betaalt, legt Adema uit in de krant. Het verlies belandt in de schoot van de zwakkere schakels in de productieketen die geen onderhandelingspositie hebben. Dit benadrukt volgens hem de noodzaak van een discussie over de langetermijnvisie van de overheid op de voedselproductie. “Als de uitkomst van dat debat is dat het om de laagste prijs gaat, dan hoeven we het niet te hebben over inspanningen voor extra verduurzaming,” stelt Adema koeltjes vast.

Vorig jaar lagen levensmiddelenproducenten onder vuur. In Nederland werden ze er door supermarkten van beschuldigd misbruik te maken van de hoge inflatie door hun prijzen onterecht extra te verhogen; in Frankrijk wees de overheid hen aan als schuldige van te hoge prijzen voor consumenten. A-merkfabrikanten zijn belangrijk voor supermarkten en kunnen daarom eisen stellen. Supermarkten en de merken beschuldigen elkaar van een unfaire houding en onderhandelen op het scherpst van de snede over de inkoopvoorwaarden. In Frankrijk gooide supermarkt Carrefour PepsiCo van het schap; in Nederland doet Jumbo het even zonder Haribo. Aangewakkerd door de Europees inkopende maar nationaal verkopende onlinesupermarkt Picnic, eisten supermarkten het recht op zogeheten parallel-importen. In andere landen kunnen ze hetzelfde merk soms goedkoper inkopen; fabrikanten weigeren dat omdat ze met lokale omstandigheden en prijsverhoudingen te maken hebben. Voor supermarkten is het echter een manier om de prijzen te drukken. Zo kunnen ze inkopen in het land waar dat het goedkoopst is, als producten in hun eigen land duurder zijn.

Inkoopmuren en Micky Adriaansens
Adema is kritisch op onderzoek dat werd geïnitieerd door demissionair minister Micky Adriaansens van het ministerie van Economische Zaken naar Europese prijsverschillen en inkoopmuren. Naar schatting van de Europese Commissie betalen Europeanen zo’n €14 miljard euro te veel voor hun boodschappen omdat de levensmiddelenindustrie inkoopmuren tussen landen heeft gecreëerd. Adriaansens wil fabrikanten verbieden parallel-importen te weigeren. Adema vindt dat ze de verkeerde conclusies trekt op basis van een verkeerde onderzoeksmethode. Ze zou duurzaam inkoopbeleid naar het putje jagen door alleen op de laagste prijs te letten. Ze zet op de manier bijvoorbeeld een rem op de inkoop door Nederlandse bedrijven van grondstoffen afkomstig van Nederlandse boeren.

Adema benadrukt dat het van belang is om rekening te houden met lokale marktomstandigheden. Daar zijn heel prozaïsche economische bij, zoals de grotere aantallen die supermarkten in grote landen als Duitsland en Frankrijk verkopen. “Daarnaast hebben we", zegt Adema, "te maken met allerlei specifieke belastingen en accijnzen. De energiebelasting hier in Nederland is bijvoorbeeld een grote kostenpost." En daar komen natuurlijk de in Nederland hoge verduurzamingskosten bij omdat we de landbouw van heel intensief naar extensief willen ombouwen.

De voorman van de FNLI waarschuwt voor de gevolgen van het aanmoedigen van het streven naar de laagste prijs in de EU: “Dat zou ook betekenen dat we de hele productie naar de landen met de laagste lonen en duurzaamheidsstandaarden brengen. Laten we onze maakindustrie niet in de uitverkoop zetten."

De logica van Adema vertoont gelijkenissen met die van de argumenten die Franse boeren tegen hun overheid gebruiken voor hun protest: je kunt geen dure kip en hoge milieueisen in eigen land stellen, maar wel import toestaan van kip en graan uit Oekraïne. De Franse regering moedigt daarom inmiddels de productie van plofkip in eigen land weer aan en wil zelfs liever niet dat Franse aardappelen in België tot chips en patat worden verwerkt. De liberale president Macron spreekt inmiddels openlijk van voedselnationalisme, terwijl hij in 2018 zijn boeren nog verweet dat ze de waarde van hun product in een open markt niet beter aan de man wisten brengen.