Dat blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS. Op 83% van de melkveebedrijven gingen de koeien in 2021 de wei in. Met name de grootste bedrijven doen hun koeien relatief minder vaak naar buiten.

In Utrecht, Noord- en Zuid-Holland past tussen de 93 en 97% van de melkveebedrijven weidegang toe, in Flevoland geldt dat voor 47% van de melkveebedrijven. In de provincies waar de koeien vaker op stal staan, zijn de bedrijven gemiddeld groter en dat betekent dat er naar verhouding minder grasland per koe beschikbaar is.

Tot 2015 daalde de trend om koeien in de wei te laten grazen. Boeren waren hun melkkoeien vaker op stal gaan houden, waar voeren en melken beheersbaarder zijn.

Maar de maatschappelijke wens om meer koeien in de wei te zien, resulteerde in 2012 in het Convenant Weidegang. Daarom neemt sinds 2015 het aantal koeien in de wei weer toe. Een hogere melkprijs, vermarkting als 'weidemelk' en voorlichtingsprogramma's voor boeren dragen daar aan bij.

Inmiddels neemt die trend een nieuwe wending. Het aantal uren dat koeien in de wei staan loopt zelfs snel terug. In 2021 liep een grazende koe gemiddeld 1.300 uur in de wei. In 2015 was dat nog ruim 1.700 uur. De afname is te verklaren doordat koeien tegenwoordig vaker alleen overdag in de wei lopen. Ze krijgen dan zo'n 7 uur weidegang. Vooral grote bedrijven blijken vaak voor 'deelweidegang' te kiezen. Voorheen was dag en nacht gebruikelijk, dan had een koe zelfs 17 uur weidegang per dag. Ook het kortere weideseizoen speelt een rol. Tussen 2013 en 2021 nam dat af van gemiddeld 165 dagen naar 155 dagen.

Om een weidegang-koe te zijn, moet het dier minimaal 120 dagen gedurende 6 uur per dag naar buiten kunnen. Dat betekent dat een weidegangkoe 92% van haar tijd in de stal verblijft. Grotere bedrijven passen al langer deeltijdweiden toe omdat ze onvoldoende grond hebben om al hun koeien tegelijk ouderwets buiten te kunnen laten grazen.
Dit artikel afdrukken