De landbouw heeft te maken met deze twee kringlopen. Voor het gemak noem ik ze de grote en de kleine kringloop.

Kleine kringloop
De kleine kringloop krijgt sinds enige jaren steeds meer aandacht. Dat is terecht, omdat de verliezen uit de kleine kringloop vaak tot directe schade leiden zowel in de directe omgeving maar ook verder weg. Ook economisch zijn deze verliezen een zeer grote schadepost. Per jaar betalen boeren wereldwijd meer dan $110 miljard voor meststoffen die ze niet gebruiken, maar die wel in het milieu belanden1. Zij financieren dus de milieubelasting zonder dat hen daarnaar is gevraagd. De kleine kringloop heeft vooral betrekking op de landbouw. Ammonium, nitraat en fosfaat krijgen de meeste aandacht. Zwavel is minder in beeld. En over verliezen aan kalium, calcium2 en chloor3 hoor je niemand. Door de bemesting, of nauwkeuriger gezegd, door de bemesting met zouten gaan veel van deze nutriënten binnen een jaar verloren, 60 – 90% volgens verschillende berekeningen (Jones, 2015; Nigten 2021b). Dat is inclusief de verliezen bij de waterzuiveringsinstallaties.

Planten en dieren lijden veel schade door deze verliezen. De biodiversiteit neemt af en bomen en bossen worden bijvoorbeeld ziek. Het water eutrofieert, het bodemleven verschraalt, wordt eenzijdiger en plantonvriendelijk (Reid et al., 2021), en de lucht wordt smeriger. Daar komen de pesticiden die onmisbaar zijn bij de bemesting met zouten, nog bovenop. Alsook het verbruik van fossiele energie. Dertig procent van het energieverbruik in de landbouw gaat volgens Bisseling naar de productie van kunstmest (Boo, 2012)4. In Nederland wordt een kwart van het aardgas in de kunstmestproductie gestoken (cijfers van 2015). Daardoor komt 10% van de Nederlandse CO2 emissies op rekening van de kunstmestproductie. Lachgas en methaan komen daar nog bij. Lachgas komt niet alleen van kunstmest maar ook zeer veel van dierlijke mest (Jones et al, 2007).

Planten en dieren lijden veel schade door deze verliezen. De biodiversiteit neemt af en bomen en bossen worden bijvoorbeeld ziek. Het water eutrofieert, het bodemleven verschraalt, wordt eenzijdiger en plantonvriendelijk en de lucht wordt smeriger
Landbouwgewassen lijden ook schade
De schade beperkt zich als het om planten gaat niet tot de wilde natuur. Ook de gewassen in de landbouw worden beschadigd door stikstof-, fosfaat-, en kaliumzouten. Een zevenjarige proef van Lawes en Gilbert heeft aangetoond, dat in een kort tijdsbestek 40% van alle plantensoorten in weiland verdwijnt door ammonium en nitraatkunstmest en door stalmest. Het meest door ammonium (50%), en door nitraat (38%), maar ook een aanzienlijk deel door stalmest (33%). En de overblijvende soorten worden door 5 - 8 plantensoorten gedomineerd: deze 5 - 8 soorten vormen 65 – 78% van de overblijvende soorten (Lawes and Gilbert, 1863 / 1858). De vlinderbloemigen verdwijnen vrijwel geheel als er met deze stikstofmeststoffen wordt bemest (Lawes and Gilbert, 1863 / 1858; Poschenrieder en Lesch, 1942; Pfeiffer, 1936; Reich, 1987). Voor een aantal gewassen is ammonium toxisch, en verder wordt door ammonium de fotosynthese verlaagd. Ammonium en fosfaat schakelen de mycorrhizaschimmels en andere plantenwortelsymbionten uit (Britto and Kronzucker, 2003; Czarnecki et al., 2013). Ondanks allerlei technische hoogstandjes - waar de boeren weer voor moeten betalen - verdwijnt nog steeds een zeer groot deel van de stikstof-, fosfaat-, kalium-, zwavel-, chloor-, en calciummeststoffen etc. uit de kleine kringloop. Dat moet dus anders.

Grote kringloop
De grote kringloop in de natuur is de kringloop die bestaat uit onder andere de verwering van de gesteenten in de bergen en heuvels, de verplaatsing van deze mineralen naar het lagergelegen land en het geleidelijk verdwijnen van de daaruit vrijkomende zouten naar de oceanen. De mineralen – en hier gaat het om echte mineralen – komen uit de volgende bronnen: het gebergte (verwering); de vulkanen (uitbarstingen); schurende gletsjers (verkleining); woestijnzand (verwaaiing); en uit de diepere aardlagen. Diepwortelende planten en verticaal gravende aardwormen, zoals lumbricus terrestris, brengen deze ondergrondse mineralen in de vorm van nutriënten en aardedeeltjes omhoog. Volgens berekeningen van Darwin is de bijdrage van aardwormen aan verwering ongelofelijk groot (Darwin, 1881. Chap. VII).

Ook de oceanen zelf dragen bij aan vers materiaal. Dit gebeurt in en om ‘de zwarte schoorstenen’, die hun ‘lava’ uitspuwen, daar waar de tektonische platen die de zeebodem vormen, uit elkaar gaan. Daardoor kan er materiaal uit de aardmantel, die normaal gesproken door de oceaanbodem bedekt wordt, omhoogkomen. Het gaat dan vooral om ijzer, zwavel, magnesium en sporenelementen. De meeste biodiversiteit vinden we rond deze zwarte schoorstenen en rond aardmantelvulkanen die veel magnesium uitstoten, zoals in Ethiopië (de Erta Ale), en in Kameroen (de Mount Cameroon). Ook de eerste homo sapiens-mensen en hun directe voorgangers treffen we hier aan: in Ethiopië; in Tsjaad5 en bij de Drakensbergen in Zuid Afrika (zie bijlage 1.). Voor hersenactiviteit is veel magnesium en fosfor nodig.

In de oceanen en zeeën gebeurt iets heel bijzonders, wat we eigenlijk nog helemaal niet snappen: er ontstaat een strak evenwicht van de zouten in het zeewater (Quinton, 1904 ; Murray, 2003). Natriumchloride en magnesiumchloride zijn kwantitatief de belangrijkste zouten, gevolgd door zwavel; calcium; kalium; broom; koolstof; strontium; borium; silicium; aluminium en fluor, etc. (Stanford university, 2021). De zeeën zijn rijk aan sporenelementen. In het zeewater bevindt zich verder ook stikstof (nitraat; nitriet; ammonium en organisch gebonden stikstof).

We kunnen de bodemvruchtbaarheid herstellen door de kleine kringloop beter te sluiten en de grote kringloop een handje te helpen
Verversing van de nutriënten
De grote kringloop is belangrijk omdat hier de verversing van de nutriënten vandaan komt: rivierslib; lavaneerslag; gletsjermelk; wormenmineralen uit de ondergrond; plantennutriënten vanuit de diepere grondlagen, verwaaid woestijnzand en mineralen uit de zee.

Ongeveer na elke 10.000 tot 12.000 jaar6, de tussen-ijstijd, is de vruchtbare cyclus zo’n beetje ten einde. De aanvoer van verse nutriënten voldoet niet meer, de gewassen en de planten in de wilde natuur groeien steeds minder. Na een periode met temperatuurstijgingen, hevige overstromingen, droogtes, weersextremen, vulkaanuitbarstingen en bosbranden, breekt een nieuwe ijstijd7 aan (Hamaker, 1982). Die duurt ongeveer 90.000 jaar. Dat proces hebben we door de uitstoot van broeikasgassen en door de op zoutbemesting gebaseerde landbouw enorm versneld.

Remineralisatie
Maar als we begrijpen hoe de nieuwe ijstijd ontstaat, kunnen we ook maatregelen nemen om het tij te keren. In één woord: door remineralisatie. En in een paar meer woorden: door remineralisatie en het beter sluiten van de kleine kringlopen.

In deze bijdrage gaat het om beide processen, die we in één proces kunnen combineren. Dat vergt de volgende uitleg. We kunnen de bodemvruchtbaarheid herstellen door de kleine kringloop beter te sluiten en de grote kringloop een handje te helpen:
  • Eiwitarm voeren , of beter nog NPN en NPS-arm voeren;

  • Wormencompost maken en wormencompostthee spuiten of:

  • Aarde bijmengen bij mest en plantenafval (koude compostering). Dan komen de wormen vanzelf;

  • Basaltmeel of andere gesteentemelen inzetten;

  • Zeemineralen toevoegen;

  • Stikstofassimilatie8 door alle planten en het bodemleven herstellen via het herstel van de bovengrondse en ondergrondse biodiversiteit en middels bedekte bodems;

  • Kruiden geven of kruiden zaaien (grasland), en mengsels van groenbemesters als tussenteelt zaaien in de akkerbouw. De bodem bedekt houden. Grondbewerking minimaliseren en met speciale machines doorzaaien.

De belangrijkste uitvindingen om duurzame bemestingssystemen te ontwikkelen zijn door boeren/boerinnen en onafhankelijke pioniers gedaan: het gericht benutten van wormen (Sheffield 1830 – 1890, beschreven in: Barrett, 1947); het opbaggeren of laten uitvloeien van slib uit rivieren, meren en sloten (beschreven door o.a. Herapath, 1850; en King, 2011); overstromingen met zeewater benutten (Kemper eiland; kwelders en schorren); het toemaken van veengrond met mest, compost en slootbagger (Nederlandse boeren in de nattere gebieden), het mengen van mest met heideplaggen (Nederlandse boeren in de drogere gebieden); het mengen van mest met aarde (Strumpf, 1853; Bowditch, 1856 - II; Girard and Müntz, 1891; Way, 1850 etc); het verrijken van mest met visafval, brak water, zeewier (en aarde) (Girardin, 1859); het gebruik van schelpen; het inzetten van gesteentemeel (Hensel, 1895); microbiële compostering (Witte, 2014); de toepassing van wormencompostthee (Kennes, 2020); zeezout (soms ontdaan van natriumchloride) inzetten in de land en tuinbouw (Bowditch10, 1858; Girardin and Marchand, 1859; Murray 2003; Zeigler, 2012; Vriezinga, heden); biodiversiteitsherstel in de landbouw (Jones, 2013).

In de oorspronkelijke biologische landbouw was het bijmengen van aarde bij mest en plantaardig afval bijna tot kunst verheven
Enkele uitzonderingen daargelaten deed de academische landbouwwetenschap hier niets mee, verblind als zij was door kunstmest (Visser, 2010). Dat laatste begint nu snel te veranderen (Leonardos, 1998; Swoboda, 2016; Sinha, 2009; Chaudhuri, 2016; Pathma and Sakthivel, 2012; Jones, 2013; Zeigler, 2012; Goreau et al., 2015; Acres USA, en vele anderen). Parallel hieraan worden er ‘van binnenuit’ ook steeds meer vraagtekens gezet bij het inzetten van makkelijk oplosbare zouten als meststoffen (Britto, Kronzucker, 2002; Anjana et al, 2018; Umar et al., 2013). Nog anders gezegd: een paradigmatische omslag hangt in de lucht. En net als in andere wetenschapsgebieden, zoals de geneeskunde, houden de wetenschappers van het dominante paradigma en gevestigde belangen (Kuhn, 1962) deze zo lang mogelijk tegen door het negeren van tegenstrijdigheden en anomaliën.

Bijmengen met aarde
In de oorspronkelijke biologische landbouw was het bijmengen van aarde bij mest en plantaardig afval bijna tot kunst verheven. Howard, de grondlegger van de biologische landbouw, deed zijn onderzoek in India en Pakistan. In India stalde hij de trekossen van het proefstation op aarde die hij regelmatig liet verversen. Deze aarde raakte doordrenkt met urine. De verrijkte aarde liet hij bijmengen in de composthopen. Of hij sloeg het op tot het moment dat hij het nodig had. Zo ging er geen stikstof verloren. Thompson had al aangetoond dat aarde uitstekend in staat was om de nutriënten in de urine te binden (Thompson, 1850). Pfeiffer, de medegrondlegger van de biologisch dynamische landbouw, liet zien dat de grondregel van Steiner (Steiner, 1924), in composthopen geweldig werkte. Hij mengde aarde, plantaardige resten en dierlijke mest in composthopen. Spontaan kwamen er grote aantallen wormen in deze hopen. En de meststof die zo ontstond, leidde tot hoge opbrengsten, en gezonde gewassen (Pfeiffer, 1936). Rusch, de grondlegger van de organisch biologische landbouw in Oostenrijk en Zuid Duitsland, adviseerde om gesteentemeel te gebruiken in de stallen (Biolit, 2021).

Maar hier is iets bijzonders gebeurd. In de biologische en de biologisch dynamische landbouw is het bijmengen met aarde gaandeweg achterwege gebleven. Begrijpelijk, omdat het veel extra werk gaf, maar tegelijkertijd zeer nadelig omdat het de biologische landbouw op achterstand zette. En met als gevolg: grote verliezen van stikstof, zwavel, fosfor en koolstof uit de stalmest en de composthopen. Plus: het bevorderen van de verkeerde bacteriën en schimmels die niet passen bij de rhizosfeer (zie voor onderbouwing Nigten, 2021b). Dat verklaart ook dat stalmest, en warme compost veel slechtere resultaten geven dan wormencompost.

Tabel 1. Nutriënten in warme compost van koeienmest en in wormencompost van koeienmest (Sinha et al., 2009).
Tabel 1. Nutriënten in warme compost van koeienmest en in wormencompost van koeienmest (Sinha et al., 2009).

Tabel 2. Nutriënten in wormencompost, aërobe compost en anaërobe compost (Sinha et al., 2009).
Tabel 2. Nutriënten in wormencompost, aërobe compost en anaërobe compost (Sinha et al., 2009).

Tabel 3. Landbouwkundige effecten van wormencompost, koeienmestcompost (warm) en kunstmest op de opbrengst van tarwe*.
Tabel 3. Landbouwkundige effecten van wormencompost, koeienmestcompost (warm) en kunstmest op de opbrengst van tarwe*.

“With cattle dung compost applied at 10 t/ha (4 times of vermicompost), the yield was just over 3,3 t/ha which is about 18% less than that with vermicompost and that too after using 400% more conventional [cattle dung] compost”.


Achterblijvende opbrengsten
De opbrengsten in de moderne biologische landbouw blijven daardoor nu achter bij die van de conventionele landbouw. En de kwaliteitsverschillen tussen conventionele en biologische producten zijn gering geworden. Door klassieke BD-mest te maken (dus wel aarde bij te mengen) kreeg ik op proefbedrijf Droevendaal binnen acht weken een 20% hogere grasopbrengst vergeleken met de moderne BD-mest (zonder aarde). En de schapen, mijn partners in deze proef, hadden een uitgesproken voorkeur voor het gras dat met de klassieke BD-mest was bemest boven gras met andere bemestingen.

Als de Wageningse bemestingsprofessors de oudere vakliteratuur onbevooroordeeld hadden bestudeerd, dan waren zij vanzelf op het spoor gekomen van de noodzaak om aarde en/of gesteentemeel bij te mengen en om het land te verrijken met zeemineralen
Tijdens warm composteren verdwijnt er ook fosfor uit de composthopen in de vorm van fosfine (Bowditch, 1856 - II). Van de vluchtige stoffen gaat fosfine als eerste verloren. Maar we weten niet om hoeveel het gaat. We meten het niet. De wetenschap weet zelfs niet van het bestaan ervan als het om stalmest en compost gaat. Ook cyanide uit drijfmest meten we niet.

De kritiek van het Wageningse kunstmest-establishment (van der Molen, 1978; Rabbinge; Fresco11 ea.) betreft in feite niet de oorspronkelijke biologische en biologisch dynamische bemesting, maar de moderne, aardeloze varianten, die inderdaad lagere opbrengsten genereren. Maar van dat onderscheid waren zij zich niet bewust. Ook het toemaken12 door de Nederlandse boeren in de nattere regio’s heeft in Wageningen niet de aandacht gekregen die het verdiende. Het toemaken kreeg zelfs de schuld in de schoenen geschoven van de dramatische toename van kopziekte op melkveebedrijven in de jaren vijftig tot zeventig van de vorige eeuw (Van Egmond, 1971). Deze kopziekte hoort toch echt op de rekening van de kalium- en anorganische stikstofbemesting. Op dit moment zijn er nog minimaal twee bedrijven in Nederland die hun mest verrijken met aarde. Het nitraatverlies is daardoor op een van deze bedrijven verlaagd tot 1/3 vergeleken met de omringende bedrijven in het noordelijke kleigebied (RIVMmetingen aan de drainagepijpen). En het ammoniumgehalte in het drainwater daalde tot 1/12e. Eén van hun koeien werd 18 jaar oud.

Mest als probleem dus, niet als beschermer van de bodem
'Onvruchtbare patstelling'
Als de Wageningse bemestingsprofessors de oudere vakliteratuur onbevooroordeeld hadden bestudeerd, dan waren zij vanzelf op het spoor gekomen van de noodzaak om aarde en/of gesteentemeel bij te mengen en om het land te verrijken met zeemineralen. Maar zij hebben zich ingegraven tegen de biologische landbouw, en eigenlijk tegen alles wat niet ‘past’ in het kunstmest en drijfmestplaatje. En ze zijn nooit meer uit het gat tevoorschijn gekomen. Naast het persoonlijke leed dat ze hiermee berokkend hebben, heeft het tot een onvruchtbare patstelling geleid en een vertraging die nu al minstens 75 jaar duurt. Vlak na de tweede wereldoorlog werd er nog wel enigszins positief naar de biologisch-dynamische landbouw gekeken. Met name het maken van goede compost werd gewaardeerd. Maar het vitalisme van de antroposofie werd streng verworpen (Schuffelen, 1947). Dat vitalisme gaan we terugbrengen, met wetenschappelijke argumenten (Rusch, 1968, White 2018).

Toch was er in Nederland búiten Wageningen wel serieuze interesse in de betekenis van stalmest voor de bodemvruchtbaarheid. Twee namen mogen in dit verband genoemd worden: Sjollema van de rijksuniversiteit van Utrecht, en Cleveringa, rijkslandbouwconsulent in Zutphen. Cleveringa onderkende het belang van het toevoegen van aarde aan de mest, en de noodzaak om de kruimelstructuur van de grond te behouden door middel van stalmest. Hij behandelde de mogelijkheden om de kwaliteit van stalmest te verhogen en te behouden uitgebreid in zijn publicatie van 1941. Voor het toemaken verwijst hij naar het onderzoek van Lienesch, rijkslandbouwconsulent in Noord-Holland. Verslagen van Lienesch13 heb ik tot nu toe niet kunnen vinden. Dat is al veelzeggend.

Over Sjollema schrijft Cleveringa: “Bovendien ontvingen wij waardevolle kantteekeningen bij eenige onderdelen van prof. Dr. B. Sjollema te Utrecht, die de eerste (1895 – 1907) en tot op heden tevens de laatste onderzoeker in ons land is geweest die zich met het vraagstuk en het gebruik van stalmest heeft beziggehouden” (Cleveringa, 1941).

Dat is nadien wel veranderd, vooral omdat mest in de vorm van drijfmest steeds meer als een probleemstof werd beschouwd. Mest als probleem dus, niet als beschermer van de bodem. Ofwel: hoe komen we ervan af?

My clovers produced plenty of food for my cattle, and in return they yielded as much milk and butter as I ever recollect from the same number
Veengrond, bagger, aarde als mestverrijker
In 1839 beschreef Dixon met zijn prijswinnend essay over het bijmengen van veengrond (peat or bog-earth), slootbagger of aarde bij mest zijn bevindingen als volgt:

“The full effects of this practice I first experienced in the dry season of 1826: I had some clovers which had been manured the previous winter; my land was soon covered with crop, and that so vigorous a one, that the hot weather did not overpower it. My cows, that summer, were tied up during the day-time, and in the night they were turned out into the pastures ; most of the stock in my district were much distressed from over-heat as well as from being short of food for some weeks ; milk yielded little butter, scarcely any for a time was offered in our large market-town : —no doubt that year will be remembered by many gentlemen on the Agricultural Society's committee. I, however, was under no difficulties on account of the season: my clovers produced plenty of food for my cattle, and in return they yielded as much milk and butter as I ever recollect from the same number” (Dixon, 1839).

Dixon had zijn mest vermengd met veen14, moerasgrond en/of slootbagger of aarde. Ook gebruikte hij ‘mould’ (teelaarde / groentenafval / onkruiden). Bij de boeren die alleen met stalmest hadden gewerkt, verdroogde de boel in 1826 dus wel.

Wormencompostthee, zeemineralen, gesteentemeel
Een soortgelijke ervaring had Karel Kennes, loonwerker in het Brabantse Alphen, met wormencompostthee. De heer Kennes sproeide in 2020 wormencompostthee over 12 hectare weiland, snijmais en voederbieten. De concentratie was 1% (10 kg wormencompost in 1000 ltr water15) en hij gebruikte ruim 80 liter per hectare. Daarna herstelde de groei van de maïs, die als gevolg van de extreme droogte van dat seizoen bijna tot stilstand was gekomen, zich weer. De weilanden werden weer groen. Hetzelfde effect werd gezien in de velden met voederbieten. De groei van de maïs en de voederbieten ging door tot heel laat in het jaar. In december zijn de voederbieten geoogst. De bieten hadden toen nog geen schimmels of verschijnselen van gebreken.

Van wormencompost is bekend dat het, mits gemaakt met goed materiaal, de juiste bacteriën en schimmels bevat voor de wortelomgeving van de planten (Nigten, 2021b).

In Normandië mengden de boeren en tuinders niet alleen aarde bij maar ook zeemineralen (brak water; haringafval; en zeewier). Ook dit gaf zeer goede resultaten, plus gewassen die voor de macro-elementen in balans waren: verhoudingsgewijs veel minder kalium, en meer natrium, calcium en magnesium voor de meeste gewassen (Nigten, 2019). Ik vermoed dat natrium bij planten alleen tot zijn recht komt als er ook de nodige sporenelementen voorhanden zijn, zoals in zeewater en zeewier.

Maar voor alle gesteentemelen geldt dat een actief bodemleven noodzakelijk is om de nutriënten uit gesteentemeel vrij te krijgen. En dus ook planten die dat bodemleven voeden. Met name bomen blijken veel sneller te groeien als ze ‘bemest’ worden met gesteentemeel
In de melkveehouderij zijn een aantal bedrijven waar het vee met gezondheidsproblemen kampte, overgegaan op het gebruik van Seacrop. Dit product bestaat uit geconcentreerd zeewater, waar het zout NaCl grotendeels uit is gehaald. Het blijkt een effectief middel om deze gezondheidsproblemen aan te pakken. Een interview met dhr Vriezinga van de Koolstofkring uit Drachten en met zijn klanten over hun ervaringen met Seacrop zou zeer op zijn plaats zijn. Mijn interpretatie is dat Seacrop helpt om de stikstof, zwavel en fosfor die niet zijn omgezet in eiwitten en andere fysiologisch passende verbindingen, alsnog om te zetten tot de juiste verbindingen. Voor de details verwijs ik naar (Nigten, 2021 - a, b, en c.).

Niet alleen zeemineralen helpen om de groei en de gezondheid van de gewassen te verbeteren, maar ook gesteentemelen. Volgens een onderzoek van Swoboda (Swoboda, 2016) worden de beste resultaten behaald met basaltisch lava. Maar voor alle gesteentemelen geldt dat een actief bodemleven noodzakelijk is om de nutriënten uit gesteentemeel vrij te krijgen. En dus ook planten die dat bodemleven voeden. Met name bomen blijken veel sneller te groeien als ze ‘bemest’ worden met gesteentemeel (Goreau et al, 2015). In de tropen is er veel ervaring met het bijbemesten met gesteentemeel. Hier wordt het ook ingezet als alternatief voor kunstmest (Tchouankoue et al., 2016). Voor gebieden waar weinig kalium in de grond zit, zijn kaliumhoudende gesteentemelen interessant als alternatief voor kalimeststoffen (Swoboda, 2016: hoofdstuk 6). Met name het gebruik van kaliumchloride moet vermeden worden (Khan, 2013).

Bij ons lijkt basaltisch lavameel een goede keuze: het bindt ammoniak en andere uit de mest vrijkomende stoffen. En het kan voor het vastleggen van CO2 wel eens heel belangrijk worden (Goreau et al, 2015; Beerling et al, 2020), vooral in combinatie met de mycorrhizaschimmels. Veldproeven met basalt zijn wel noodzakelijk, omdat het een heel andere kleisoort oplevert dan de hier aanwezige soorten klei. En ik vermoed op grond van mijn eigen proeven dat basalt de stikstof heel sterk bindt. Dan is een goed bodemleven een absolute voorwaarde om het ook weer eruit te krijgen en aan de planten beschikbaar te maken.

Op Nederlandse bedrijven die basaltmeel gebruiken, wordt dit vaak op het einde van de stalperiode in de mestput gekieperd. Dat is niet zo slim. Veel beter is het om dagelijks of om de paar dagen basaltmeel in de stallen in de boxen en op de looppaden uit te strooien. Dan leg je alle stoffen die vrijkomen zodra de dieren piesen en poepen onmiddellijk vast. Heel veel stikstof, zwavel en fosfor is al vervluchtigd als je wacht tot het einde van de stalperiode.

Door eiwitarm te voeren en het vee zeemineralen te geven, eventueel aangevuld met kleideeltjes en koolstof, ontstaat een mest die rijpt en niet rot. Door de mest van deze dieren te mengen met aarde of gesteentemeel blijven de nutriënten behouden. Als deze mest wordt opgeslagen gaan de wormen spontaan aan de slag om het materiaal verder om te zetten
Samenvattend:
Door eiwitarm te voeren en het vee zeemineralen te geven (Seacrop), eventueel aangevuld met kleideeltjes en koolstof, ontstaat een mest die rijpt en niet rot. Door de mest van deze dieren te mengen met aarde of gesteentemeel blijven de nutriënten behouden. Als deze mest wordt opgeslagen gaan de wormen spontaan aan de slag om het materiaal verder om te zetten. Bij gras dat hiermee bemest wordt, herstelt de balans en worden de gehalten aan niet aan eiwitten gebonden stikstof en zwavel verlaagd. Zeezout in de vorm van bladbemesting kan dit nog extra ondersteunen. Doordat de anorganische stikstof, zwavel en fosfor gebonden zijn, kunnen de mycorrhizaschimmels en andere wortelsymbionten herintreden en zorgen voor een optimale kruimelstructuur met een goede gasuitwisseling. Deze schimmels en bacteriën zorgen, samen met het basaltmeel, voor meer koolstof in de bodem. En zij leveren de benodigde nutriënten aan de planten – op het goede moment en in de juiste vorm.

Waarschijnlijk is dit al voldoende om de stikstofassimilatie door alle plantensoorten weer op gang te brengen. De afwezigheid van ammonium en nitraat, de balans tussen de macro-elementen, en de aanwezigheid van de wortelsymbionten en de sporenelementen zijn hiervoor de noodzakelijke voorwaarden. De huidige, sterk op anorganische stikstof veredelde raaigrassen zullen hier vermoedelijk niet meer toe in staat zijn. De nieuwe bemesting zal ook de bovengrondse biodiversiteit versterken. Een saladebuffet (in grasland) of mengsels van groenbemesters (voor de akkerbouw en de vollegrondsgroententeelt) kunnen dit proces versnellen.

Er zijn in Nederland nog tien andere methoden ontwikkeld om de kwaliteit van drijfmest en grasland te verbeteren. Deze heb ik opgesomd in een artikel dat in december verschijnt (Nigten, 2021 c).

Een vergelijkend onderzoek naar deze verschillende methoden lijkt zeer op zijn plaats omdat ze het verbeteren van de kwaliteit van de drijfmest als vertrekpunt hebben. Sluit Wageningen UR daar liever van uit, gezien de slechte ervaringen van de laatste jaren met dit instituut op dit terrein (mondelinge mededelingen van betrokkenen).

Voor de opslag van extra koolstof zouden we de boeren extra moeten betalen. Dat geldt ook voor het herstel van de biodiversiteit en voor het verhogen van het waterbergend vermogen van de grond
Consequenties
Een van de consequenties van de hier uit de vakliteratuur verzamelde kennis is dat het niet meer nodig is boeren met grondgebonden bedrijven rond natuurgebieden uit te kopen. Zij kunnen de emissies met de hier opgesomde maatregelen op een redelijk korte termijn voorkomen, mits zij ook eiwitarm gaan voeren. Voor de opslag van extra koolstof zouden we de boeren extra moeten betalen. Dat geldt ook voor het herstel van de biodiversiteit en voor het verhogen van het waterbergend vermogen van de grond.

Een andere consequentie van dit verhaal is dat de import van krachtvoer van elders snel moet stoppen en ook kan stoppen. Eiwitarm voer maakt veel van deze soja overbodig. Maar doordat de stikstof en de andere nutriënten veel beter worden vastgehouden neemt het stikstofoverschot toe zolang bedrijven die niet grondgebonden zijn hier mogen blijven produceren. Het vastleggen van de stikstof met behulp van aarde en het eiwitarm voeren betekent ook dat we kunstmest snel kunnen uitfaseren. Dat scheelt veel aardgas16, en geeft ook een drastische vermindering van broeikasgassen.

De afvalstromen van de voedingsindustrie ontstaan vooral in dichtbevolkte gebieden. Daar zou je dus ook de kippen- en varkensbedrijven die deze stromen verwerken, moeten situeren
Een goed uitgangspunt voor de politiek zou kunnen zijn om te eisen dat alle landbouw grondgebonden zou moeten zijn. En dat moet je ruim durven nemen. In de gebieden waar men broodtarwe teelt voor de Nederlandse consument (in Noord-Frankrijk en Zuid-Duitsland) kan een deel van de mest van varkens- en kippenbedrijven komen. Met name in Noord-Frankrijk is de bodem door het gebruik van kunstmest vrijwel beroofd van zijn koolstof. Met hoogwaardige mest zoals hier voorgesteld, kunnen boeren ook daar de kunstmest uitfaseren en vervangen door hoogwaardige dierlijke mest en luchtstikstof. De tarwe krijgt zo een betere kwaliteit. Wel is extra selenium nodig, via de mest. Dat is nu te laag waardoor we te weinig selenium binnenkrijgen. Selenium is naast magnesium, zink en jodium, en de vitamines A, C, D, en K2 nodig om de sterfte aan kanker omlaag te krijgen (Ramesha 1996; Abraham, 2005; Masterjohn, 2008). Ook moet het dierenwelzijn fors verbeteren.

Een volgende stap kan dan zijn om een deel van de varkens- en kippenhouderij naar deze graanproductiegebieden te helpen verplaatsen. Dat scheelt een hoop gesleep. Maar doe alles gefaseerd. Dat geeft de minste ellende. En durf daarbij hoge eisen te stellen, om te voorkomen dat je de problemen alleen maar verplaatst. Kippen en varkens kunnen reststromen uit de voedingsindustrie helpen verwerken. Dat zou het uitgangspunt moeten zijn. Met als consequentie: minder vlees en meer plantaardige vleesvervangers. Ongeveer half om half (de Boer, 2020).

Het gesleep met mest- en grondstoffen kunnen we niet helemaal vermijden. De afvalstromen van de voedingsindustrie ontstaan vooral in dichtbevolkte gebieden. Daar zou je dus ook de kippen- en varkensbedrijven die deze stromen verwerken, moeten situeren. Voor Noord-Brabant en Gelderland zou dit een enorme ontlasting betekenen. En de mest van deze op reststromen gebaseerde vleesindustrie moet dan weer naar akkerbouwbedrijven in de omgeving, nadat het eerst tot hoogwaardige bodemvoeding is opgewerkt. Zo zou het er uit kunnen gaan zien.

Noten:
1. Voor de berekening verwijs ik naar (Nigten, 2021c).
2. Met name de calciumcarbonaten (en ureum) vormen een grote milieubelasting omdat er rechtstreeks CO2 uit vrijkomt (Klein et al, 2006).
3. Negentig procent van alle kalimeststoffen betreft kaliumchloride.
4. According to Bisseling, Professor of Developmental Biology, at Wageningen University “No less than 30 percent of the energy costs in agriculture concerns the production of nitrogen fertilizer” (Boo, 2012).
5. De vulkanische reeks die zich nu in Kameroen vlakbij de oceaan bevindt, begon lang geleden in Tsjaad (The West and Central African Rift).
6. Volgens een artikel in EOS - “Nieuwe 'ijstijd' laat nog even op zich wachten” - (09 januari 2012) zou het normaliter nog zo’n 1500 jaar duren voor de volgende ijstijd aanbreekt. De hoge concentratie CO2 in de atmosfeer zou dan voor uitstel zorgen, maar volgens Hamaker versnellen de broeikasgassen door snellere verhitting en verdroging juist de komst van de ijstijd: Volgens de EOS-redactie duurt de tussenijstijd zo’n 12.500 jaar. Langer dus dan Hamaker berekende.
7. Volgens Hamakers analyse zouden ook de ijskappen op de polen sterk moeten toenemen in dikte. Dat gebeurt (nog) niet. Ondanks deze anomalie in zijn analyse blijft remineralisatie een must. Zie voor de resultaten o.a. Goreau die aantoont hoe bomen in Panama zich herstelden na bemesting met basaltmeel: ”Rock powders alone greatly increase plant growth and survival. They provide a wide range of essential minerals as slow release fertilizers. Rock weathering by roots provides a sink of atmospheric CO2. The effects could be greatly increased by addition of Biochar” (Goreau et al, 2015).
(Beerling et al, 2020) doen vergelijkbare voorstellen met het doel veel CO2 vast te leggen in de bodem.
8. Eiwitarm voeren behandel ik hier verder niet omdat het evident is, dat te veel eiwit/NPN een enorme belasting is voor de diergezondheid, en het de uitstoot van ammoniak, cyanide, zwavel, koolstof en fosfor enorm doet toenemen. (Schmack, 2020; Swerczek, 2018; Vanhoof, 2020). Swerczek adviseert om de dieren vooral voldoende natrium te voeren om kopziekte te voorkomen. “Grass tetany should be called nitrate toxicity/salt deficiency leading to hypomagnesia/hypocalcemia,” (..) “I knew nitrate was involved so I measured nitrate in their blood and put some of the horses on salt, and some on no salt. I found that without salt, the nitrate spikes. When horses had an adequate amount of salt, blood nitrate went down to very low levels,” aldus Swerczek. Bij te weinig natrium haalt het lichaam magnesium en calcium uit haar reserves om het nitraat te binden. Een van de eersten die ontdekte dat het natriumgehalte in het bloed afweek bij kopziekte, was Sjollema (Sjollema, 1930). In 1932 vermoedde hij zelfs een oorzakelijk verband. Daar werd aanvankelijk weinig mee gedaan. En in de Nederlandse veehouderij is er tot nu toe bij mijn weten geen aandacht voor.
9. 60 tot 80% van alle in de knolletjes vastgelegde stikstof gaat bij de jonge planten in de vorm van aminozuren naar de bodem (Virtanen and Laine, 1939). Dit kan dienen als voorraad voor latere groeistadia (Virtanen). Of als reserve voor het volgende seizoen. Schanderl was in 1947 tot de laatste conclusie gekomen.
10. Bowditch: ‘Common salt is included in every manure here recommended, because experience has shown its beneficial action upon grass whenever it has been properly applied (..)’. (Bowditch, 1858).
11. Rabbinge was indertijd voorzitter van de wereldfederatie van kunstmestbedrijven, en Fresco commissaris bij de fosfaatmijnen in Marokko. Beiden hebben alles in het werk gesteld om het onderzoek voor de biologische landbouw aan de Wageningen universiteit te dwarsbomen (mondelinge mededelingen van diverse betrokkenen).
12. Onder toemaken wordt verstaan het mengen of afdekken van mest met slootbagger. Dit mengsel werd vervolgens uitgereden over het weiland. Het veenland werd toegemaakt.
13. Lienesch was rijkslandbouwconsulent in Schagen. Wellicht is zijn werk opgeslagen in een regionaal of provinciaal archief. Of in het Nationaal archief. Het werk van Cleveringa (o.a. 40 mtr documenten) ligt in het Gelders archief. Prachtig materiaal voor promotieonderzoeken omdat de lijn die Cleveringa in 1941 inzette, zeer waardevol was. Met name (Cleveringa, 1950) biedt belangrijke aanknopingspunten, omdat hij bodemkwaliteit en humane gezondheid via planten en dieren aan elkaar verbond.
14. De bovenste laag van veengrond - bonkaarde - was ongeschikt als brandstof. Bonkaarde werd o.a. gebruikt om turfstrooisel van te maken. “[Turfstrooisel] .. werd gebruikt als vervanger van stro. Turfstrooisel bezat namelijk een groot absorberend vermogen, zodat de urine van paarden kon worden gebonden. Men prees turfstrooisel dan ook aan als: verreweg verkieslijker dan stroo. Ook reukloze toiletten werden ontwikkeld op basis van turfstrooisel”. Wikipedia. trefwoord ‘Turfstrooisel’. Bonkaarde is waarschijnlijk het overblijfsel van veenmos, en niet van heidestruiken. De definitie van De Nederlandse Encyclopedie is als volgt: ‘Bonkveen (bonk, bonkaarde, bonkveen) = Vast, droog, zandig of siltig - kleiig veen, vormt de bovenlaag van veenvoorkomens en is ongeschikt voor turfbereiding’. Bron: Encyclo.nl.
15. Het maken van wormencompostthee is eenvoudig. De eenmalige kosten voor een klein vat en voor de beluchting bedragen ongeveer 60 euro. Op het internet vind je goede handleidingen.
16. Als Yara Sluiskil geen kunstmest meer hoeft te produceren scheelt dat op termijn ook zo’n 600 windmolens op de Noordzee. Yara heeft deze in de toekomst namelijk nodig om het benodigde waterstof voor kunstmest te produceren.


Literatuur:
- Abraham, 2005 – Abraham, G.E. (2005). Iodine: The Universal Nutrient. Townsend letter for Doctors & Patients – December 2005 [Electronic resource]. Townsend Letter for Doctors and Patients(Issue 269) URL: http://www.townsendletter.com.
- Anjana, Umar, 2018 – Anjana, A., Umar, S. (2018). Nitrogenous Fertilizers – Boon or Bane? SDRP. Journal of Plant Science. 2(2).
- Barrett, 1947 – Barrett, Th. (1947). Harnessing the eartworm. Boston, Bruce Humphries Inc. Publishers. Gratis verkrijgbaar via de Soilandhealthlibrary.
- Beerling et al, 2020. Beerling, D.J., Kantzas, E.P., Lomas, M.R., Wade, P., Eufrasio, R.M., Renforth, P., Sarkar, B., Andrews, M. G., James, R.H., Pearce, C.R., Mercure, J-F., Pollitt, H., Holden, P.B., Edwards, N.R., Khanna, M., Koh, L., Quegan, S., Pidgeon, N.F., Janssens, I.A., Hansen, J. and Banwart, S.A. (2020). Potential for large-scale CO2 removal via enhanced rock weathering with croplands. Nature | Vol 583 | 9 July 2020.
- BIOLIT, 2021 – Biolit (2021) Diabas Urgesteinsmehl. Https://www.biolit-natur.com .
- Boo, 2012 – Boo, M. de (2012). De kracht van stikstofbinders. Wageningen World. Wageningen University. https://www.de-boo.nl › artikelen.
- Boer, 2020 – Boer, I. de (2020) 'Re-rooting the Dutch Food System; from more to better. Wageningen University & Research. Department WIAS. Food System Vision Prize 2050.
https://www.wur.nl › show-longread.
- Bowditch, 1856 - II – Bowditch, W.R.(1856 - II). Chapter XVI page 323. On the chemical changes in the fermentation of dung. Journal of the Royal agricultural society of England.
- Bowditch, 1858 – Bowditch, W.R (1858). On the manuring of grassland. Journal of the Royal agricultural society of England.
- Britto, Kronzucker, 2002 – Britto, D., Kronzucker H. (2002). NH4 + toxicity in higher plants: a critical review. J. Plant Physiol. 159: 567-584.
- Chaudhuri et al., 2016 – Chaudhuri, P.S., Paul, T.K., Dey, A., Datta, M. and Dey, S.K. (2016). Effects of rubber leaf litter vermicompost on earthworm population and yield of pineapple (Ananas comosus) in West Tripura, India. International Journal of Recycling of Organic Waste in Agriculture. 5(2): 93-103.
- Cleveringa, 1941 - Cleveringa, O.J. (1941). De betekenis van organischen mest voor het behoud van de vruchtbaarheid der Cultuurgronden, Zutphen.
- Cleveringa, 1950 - Cleveringa, O.J. (1950). Nota inzake de gezondheidstoestand van de Nederlandse bodem, van de daarop verbouwde gewassen, van de veestapel en van het volk. Zuthpen 1950. WUR library.
- Czarnecki et al, 2013 - Czarnecki,O., Yang, J., Weston, D.J., Tuskan, G.A. and Chen, J-G. (2013). A Dual Role of Strigolactones in Phosphate Acquisition and Utilization in Plants. Int. J. Mol. Sci. 2013, 14, 7681-7701; doi:10.3390/ijms14047681.
- Darwin, 1881 - Darwin, C. 1881. The Formation of Vegetable Mould Through the Action of Worms, with Observations on their Habits. London: John Murray, Albemarle street.
- Dixon, 1839 – Dixon, J. (1839). An essay of making compost heaps from liquids and other substances. Written on the evidence of many years’ experience. The Journal of the Royal Agricultural society of England. 135-140.
- Egmond, van, 1971 – Egmond Th van. 1971 Het baggeren in relatie tot het toemaken. The use of mud for manuring practices. Boor en Spade 17,82-90.
- Girard and Müntz, 1891 – Girard, A.Ch. and Müntz, A. (1891). Les engrais. tome 1. Alimentation des plantes. Engrais des villes. Engrais végétaux. Deuxieme édition. L’institut national agronomique. Librairie de Firmin didot et Cie.
- Girardin and Marchand, 1859 – Girardin, J. and Marchand, E. (1859). Analyse des saumures de hareng et de leur emploi en agriculture. MÉMOIRES DE LA SOCIETE IMPÉRIALE DES SCIENCES DE L'AGRICULTURE ET DES ARTS DE LILLE. ANNÉE 1859. II.° SÉRIE. — 6e VOLUME. Page 235. Imprimerie L. Danel Lille.
- Goreau et al, 2015 – Goreau, Th.J., Goreau, M., Lufkin, F., Arango, C.A. Despaigne-Matchett, G., Despaigne-Ceballos, G., Solis, R., and Campe, J. (2015). Basalt powder restores soil fertility and greatly accelerates tree growth on impoverished tropical soils in Panama. Chapter 16 in: Geotherapy Innovative Methods of Soil Fertility Restoration, Carbon Sequestration, and Reversing CO2 Increase. Edited by Thomas Goreau. CRC press 2015.
- HAMAKER, 1982 – HAMAKER, J. (1982). The Survival of Civilization. Hamaker-Weaver Publishers Michigan California.
- Herapath, 1850 – Herapath Th. (1850). The Improvement of Land by Warping, chemically considered. Journal of the Royal Agricultural Society of Egland. Volume the Eleventh. London: John Murray, Albemarle Street, P. 93.
- Howard, 1943 – Howard, A. (1943). An Agricultural Testament. Oxford University Press.
- Howard, 1945 – Howard, A. (1945). Farming and Gardening for Health or Disease. Faber and Faber limited. https://soilandhealth.org.
- JONES ET AL., 2007 – JONES, S.K. ET AL. (2007) Influence of organic and mineral N fertiliser on N2O fluxes from a temperate grassland. Agriculture, Ecosystems and Environment 121 (2007) 74–83.
- Jones, 2013 – Jones, C. (2013). From light to life: restoring farmland soils. WANTFA NEW FRONTIERS IN AGRICULTURE | SEPTEMBER 2013. https://www.amazingcarbon.com.
- Khan et al, 2013 – Khan, S.A., Mulvaney, R.L. and Ellsworth, T.R. (2013). The potassium paradox: Implications for soil fertility, crop production and human health. Renewable Agriculture and Food Systems, 29(1): 3-27. DOI: 10.1017/S1742170513000318
- King, 2011 - King F.H. (2011). Vierduizend jaar kringlooplandbouw - verslag van een reis in 1909 door China, Korea en Japan. Vertaald door dhr S. Leeflang. Uitgeverij Eburon. De oorspronkelijke engelstalige uitgave dateert van 1911: Farmers of forty centuries.
- Klein et al, 2006 – Klein, C. de et al. (2006). Chapter 11: N2O Emissions from Managed Soils, and CO2 Emissions from Lime and Urea Application. IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. Volume 4: Agriculture, Forestry and Other Land Use.
- KUHN, 1962 KUHN, T.S. (1962): The Structure of Scientific Revolutions. University of Chicago Press. De Nederlandse vertaling is indertijd uitgegeven door Boom in Meppel.
- Lawes and Gilbert, 1863 – Lawes, J.B. and Gilbert, J.H. (1863 vol XXIV). Effects of different Manures on the Mixed Herbage of Grassland. Journal of the Royal Agricultural Society of England.
- Lawes and Gilbert, 1858 – Lawes, J.B. and Gilbert, J.H. (1858). XXV. Report of Experiments with different Manures on Permanent Meadow Land. Part one. Journal of the Royal agricultural society of England.
- Leonardos et al., 1998 – Leonardos, O.H., Theodoro, S.H. and Assad, M.L. (1998). Remineralization for sustainable agriculture: A tropical perspective from a Brazilian viewpoint. Nutrient Cycling in Agroecosystems 56: 3–9, 2000.
- Ma, 2004 – Ma, J.F. (2004). Role of silicon in enhancing the resistance of plants to biotic and abiotic stresses, Soil Science and Plant Nutrition, 50:1, 11-18, DOI: 10.1080/00380768.2004.10408447; bit.ly/1QrFDmk.
- Masterjohn, 2008 – Masterjohn, C. (2008). On the Trail of the Elusive X-Factor: A Sixty-Two-Year-Old Mystery Finally Solved. [Electronic resource]. URL: https://westonaprice.org/ health-topics/abcs-of-nutrition/
- Molen, van der, et al. 1978 – Van der Molen, H. van der, et al. (1978). Omstreden landbouw. Uitgeverij het Spectrum. Utrecht / Antwerpen.
- Murray, 2003. Murray, M. (2003). Sea Energy Agriculture. Nature's Ideal Trace Element Blend for Farm, Livestock, Humans. Ed. Acres USA.
- Nigten, 2019 – Nigten, A.O. (2019). How Healthy are Our Vegetables? Contours of a New Fertilizing Paradigm. Minerals and non Protein Nitrogen in Vegetables, Grown Organically and Respectively Conventionally. A Quality Assessment (Review). Biogeosystem Technique. 6(1): 3-22. DOI: 10.13187/bgt.2019.1.3.
- Nigten, 2021a – Nigten, A.O. (2021a). Is Inorganic Nitrogen the Normal Plant Fertilizer? Or Do Plants Grow Better on Organic Nitrogen? Biogeosystem Technique. 2021. 8(1).
- Nigten, 2021b – Nigten, A. (2021b). Is There a Nitrogen Deficiency in Organic Farming, and are the Yields in Organic Agriculture Lagging Due To Nitrogen Deficiency? And Can Conventional Agriculture Learn from the Mistakes of Organic Agriculture? (Review). Biogeosystem Technique. 2021. 8(1).
- Nigten, 2021c – Nigten, A. 2021c. Part 3 There is a nitrogen deficiency in organic farming and the yields in organic agriculture stay behind due to nitrogen deficiency, while at the same time more than enough nitrogen is given. How to solve this problem? Verschijnt binnenkort in Biogeosystem Technique. 2021.
- Orwin et al, 2011 - Orwin, K.H., Kirschbaum, M.U.F., St John, M.G. and Dickie, I.A. (2011). Organic nutrient uptake by mycorrhizal fungi enhances ecosystem carbon storage: a model-based assessment. Ecology letters 2011 v.14 no.5 pp. 493-502.
- Pathma and Sakthivel, 2012 – Pathma, J., Sakthivel, N. (2012). Microbial diversity of vermicompost bacteria that exhibit useful agricultural traits and waste management potential. SpringerPlus. 1: 26. [Electronic resource]. URL: http://www.springerplus.com/content/1/1/26
- Pfeiffer, 1936 – Pfeiffer, E. (1936). De vruchtbaarheid der Aarde. Haar behoud en haar vernieuwing. Het biologisch dynamische principe in de natuur. Publisher: Kluwer Deventer.
- Poschenrieder and Lesch, 1942 – Poschenrieder, H. and Lesch, W. (1942). Untersuchungen über den Einfluss langjähriger einseitigen Düngungsmassnahmen auf die Ausbildung und Nährstoffaufnahme der Würzelknollchen von Sojabohne. Bodenkunde und Pflanzenernährung. 32. Band. Heft I/2.
- Quinton, 1904 Quinton, R. (1904). L'Eau de Mer, milieu organique . Constance Du Milieu Marin Originel, Comme Milieu Vital Des Cellules, À Travers La Série Animale. Masson et Cie. Éditeurs.
- Ramesha et al., 1990 – Ramesha, A., Rao, N., Rao, A.R., Jannu, L.N. and Hussain, S.P.(1990). Chemoprevention of 7,12-dimethylbenz[a]anthracene-induced mammary carcinogenesis in rat by the combined actions of selenium, magnesium, ascorbic acid and retinyl acetate. Japanese journal of cancer research : Gann, 1990 Dec; 81(12): 1239-46.
- Reich, 1987 – Reich, S., Almon, H., and Böger, P. (1987) Comparing Short-Term Effects of Ammonia and Methylamine on Nitrogenase Activity in Anabaena variabilis (ATCC 29413).Z. Naturforsch. 42c, 902-906 (1987); received April 13. 1987.
- Reid et al., 2021 – Reid, E., Kavamura, V., Abadie, M., Torres Ballasteros, A., Pawlett, M, Clark, I., Harris, J. and Mauchline, T. (2021). Inorganic Chemical Fertilizer Application to Wheat Reduces the Abundance of Putative Plant Growth-Promoting Rhizobacteria. Front. Microbiol. 11.
- Schmack, 2020 – Schmack, K-H. (2020). De beschadigde koe door de ureumgekte. Uitgeverij Bij de Oorsprong, Dalfsen. [Electronic resource]. URL: https://www.bijdeoorsprong.nl.
- Schuffelen, 1947 – Schuffelen, A.C. (1947). De grondslagen van het bemestingsadvies. Openbare les gehouden bij de aanvaarding van het ambt van lector aan de Landbouwhogeschool op 5 februari 1947 (pag. 5). H. Veenman en zonen wageningen.
- Sjollema, 1930 – Sjollema, B. (1930). On the Nature and Therapy of Grass Staggers. The Veterinary Record.(1930), Vol 10, pp. 425-430.
- Stanford, 2021. Mineral make up of seawater. https://web.stanford.edu › Urchin : mineral makeup of seawater.
- Steiner, 1924 – Steiner R. (1924). De landbouwcursus: eerste voordracht. Vrij Geestesleven. https://stichtingwarmonderhof.nl › files › Landbo...
- Strumpf, 1853 – Strumpf F.L. (1853). Die Fortschritte der angewandten Chemie in ihrer Anwendung auf Agrikultur und Physiologie. Erster Band. Berlin, Verlag von Th. Enslin.
- Swerczek, 2018 – Swerczek, T.W. (2018). Nitrate Toxicity, Sodium Deficiency and the Grass Tetany Syndrome – long version [Electronic resource]. URL: http://www.growersmineral. com/grass tetany.
- Swoboda, 2016 – Swoboda, P. (2016). Rock dust as agricultural soil amendment: a review. Master’s Thesis at the Institute of Systems Sciences, Innovation and Sustainability Research. University of Graz.
- Tchouankoue et al, 2016 – Tchouankoue, J.P. Tetchou Tchekambou, A.N., Abossolo Angue M., Ngansop, C. and Theodoro, S.H. (2016). Rock Fertilizers As an Alternative to Conventional Fertilizers: the Use of Basalt From the Cameroon Volcanic Line for Maize. (Chapter in Goreau, 2015).
- Thompson, 1850 – Thompson, H.S. (1850). On the Absorbent Power of Soils. Journal of the Royal Agricultural Society of England. Vol XI. III 68 – 75.
- Umar et al., 2013 – Umar, S., Anjum, N.A., Khan, N.A. (2013). Nitrate in leafy vegetables. Toxicity and safety measures. I.K. International Publishing House Pvt. Ltd. New Delhi.
- Vanhoof and Nigten, 2020 – Vanhoof, P. and Nigten, A. (2020). Drijfmest, Invloeden op emissies, en N-benutting op grasland. [Electronic resource]. URL: https://www.deVBBM.nl; https://www.NMV.nu. [in Dutch]
- Virtanen and Laine, 1939 - Virtanen, A.I. and Laine, T. (1939). LIII. INVESTIGATIONS ON THE ROOT NODULE BACTERIA OF LEGUMINOUS PLANTS XXII. THE EXCRETION PRODUCTS OF ROOT
NODULES. THE MECHANISM OF N-FIXATION. From the Biochemical Institute, Helsinki, Finland.
- Way, (1850) – Way J.Th. (1850). On the power of soils to absorb manure. Journal of the Royal Agricultural Society of England. Vol XI. XXI 313 – 379.
- White et al., 2018 – White, J., Kingsley, K., Verma, S. and Kowalski, K. (2018). Rhizophagy Cycle: An Oxidative Process in Plants for Nutrient Extraction from Symbiotic Microbes. Microorganisms. 6(95).
- Witte, 2014 - Witte, W. (2014). Die Mikrobielle Carbonisierung Teil 1 und teil 2. Witte Bio Consult.
http://www.mc-bicon.de › die-fakten
- Zeigler, 2012 - Zeigler, A. (2012) Seawater Concentrate for Abundant Agriculture,. Published by Ambrosia Technology LLC.


Bijlage 1.
Successive dispersals of   Homo ergaster/Homo erectus <br />
(yellow),   Homo neanderthalensis (ochre) and   Homo sapiens (red).
Successive dispersals of Homo ergaster/Homo erectus
(yellow), Homo neanderthalensis (ochre) and Homo sapiens (red).
Bron: Wikipedia. Trefwoorden: Early expansions of hominins out of Africa.


Dit artikel maakt deel uit van een drieluik waarvan de eerste twee delen verschenen op 26 juli en 6 september.
Dit artikel afdrukken