Daarboven neemt de langeafstandssnelheid weer af. Dat blijkt uit een nieuwe studie.

Het heeft te maken met warmte-regulatie. Zwaardere dieren hebben relatief veel lichaamsinhoud en relatief weinig lichaamsoppervlakte en verliezen daardoor moeilijker warmte. Daardoor kunnen ze niet lang in een behoorlijk tempo doorvliegen, zwemmen of lopen. “Voor elke 100 joule aan chemische energie die je in je spieren pompt, worden er 70 omgezet in hitte”, aldus hoofdauteur Alexander Dyer.

De onderzoekers hebben de langeafstandssnelheden van meer dan 500 diersoorten op een rij gezet, van insecten tot olifanten. Ze wilden verklaren waarom de snelheid van dieren af begint te nemen boven de 1.000 kilogram. Een simpel model dat berekent hoeveel dieren moeten ‘afremmen’ om oververhitting te voorkomen, bleek te kloppen met de gevonden feiten zodat sprake is van een gevalideerd model.

De conclusie is dat de snelheid van een dier verklaard kan worden door een combinatie van twee factoren: de efficiëntie waarmee dieren energie gebruiken en de effectiviteit waarmee ze warmte kwijtraken.

Dieren van een gemiddeld formaat blijken de hoogste langeafstandssnelheden te scoren.

De uitkomsten van het onderzoek zijn relevant voor natuurbeschermers. Dieren zijn voor hun overleving afhankelijk van hun vermogen om zich te verplaatsen. Dat vermogen bepaalt hoe ver een dier kan lopen, vliegen of zwemmen om eten en partners te vinden en nieuw territorium te verkennen. Door de invloed van de mens zijn leefgebieden gefragmenteerd. Kennis van de snelheid waarmee en afstand waarover diersoorten zich kunnen verplaatsen, kan inzicht geven in hun overlevingskansen.

Mede-auteur Myriam Hirt zegt dat grote dieren mogelijk kwetsbaarder zijn voor de effecten van de fragmentatie van leefgebieden in een opwarmende wereld dan eerder werd gedacht. Daardoor zouden grote dieren ook eerder kunnen uitsterven. “Maar dit moet nog verder onderzocht worden”, zegt het onderzoek met een klassieke frase.
Dit artikel afdrukken