Een paar jaar geleden publiceerde het High Level Panel of Experts (HLPE) van het Comité voor Wereldvoedselzekerheid (CFS) van de FAO een studie over de noodzaak om in kleinschalige landbouw te investeren. Daarbij werd het belang van boerenlandbouw benadrukt. Boerenlandbouw draagt, aldus het Panel, bij aan voedselzekerheid, nationale economische ontwikkeling, inkomens, werkgelegenheid, productiviteit, duurzaamheid, landschappen, biodiversiteit, klimaat, emancipatie en cultureel erfgoed. En het draagt niet zomaar op positieve wijze bij aan al deze velden – boerenlandbouw voegt in al deze opzichten meer toe dan andere vormen van landbouwbeoefening.

Belangrijk voor de wereld
Recentelijk is dit ook weer bevestigd in een serie regionale studies van de FAO6. Boerenlandbouw is belangrijk voor onze wereld - tenminste, als het beschikt over de ruimte om de vleugels uit te slaan. Boeren een dergelijke speelruimte ontzeggen is niet alleen een directe bedreiging voor het welzijn van honderden miljoenen mensen - het is ook een ernstige bedreiging voor voedselzekerheid, duurzaamheid, economische ontwikkeling en ga zo maar door. En toch: de verschillende vormen van ondernemerslandbouw (en de landbouwpolitieke mechanismen die deze vorm van landbouw voortstuwen) doen niet anders dan de ruimte die de boerenlandbouw behoeft systematisch over te nemen (Ploeg, 2008).

Een koe en een varken werd beschouwd als het minimum dat nodig was om te trouwen, een gezin te stichten, een lapje grond te huren en te gaan boeren
Emancipatie: een vooralsnog onvoltooide uitdaging
De agrarische geschiedenis van Europa kent belangrijke periodes waarin landloze mensen met alle mogelijke energie en vernuft grond probeerden te verwerven om te gaan boeren en zo op z’n minst een minimum aan autonomie, waardigheid en welzijn te bereiken. Mijn grootvader (ik ben naar hem genoemd) was één van hen. Hij was een landarbeider, een hannekemaaier, die soms naar Holland trok, dan weer naar Duitsland, om er te maaien en te melken - voor ánderen. Op één van zijn tochten ontmoette hij een jonge vrouw. Ze zou later mijn oma, mijn beppe, worden. Ze verloofden zich om vervolgens zeven jaar hard te werken, allebei, en te sparen totdat ze genoeg hadden om een koe en een varken te kopen. Een koe en een varken werd beschouwd als het minimum dat nodig was om te trouwen, een gezin te stichten, een lapje grond te huren en te gaan boeren. Een eigen boerderij en het vermogen om dat bedrijfje door hard en doordacht werk te ontwikkelen was hun trots en het stelde hen in staat één van hun kinderen naar de ULO en vervolgens naar de kweekschool te sturen. Die zoon werd schoolmeester en kon, enkele decennia later, zijn zoon naar de toenmalige Landbouwhogeschool sturen. Zo gaat emancipatie - en precies dat is wat de hedendaagse ordening van productie, verwerking, distributie en consumptie van voedsel misgunt aan miljoenen mensen, mensen die allemaal dorsten naar emancipatie.

Strijd
Boerenlandbouw maakt emancipatie mogelijk en is tegelijkertijd de uitkomst van emancipatie. Het zelf beheerde geheel van resources is vrijwel overal opgebouwd door middel van een doorgaande strijd - het is een permanente worsteling zoals Hylke Speerstra schrijft (2006). Overal strijden mannen en vrouwen voor grond, zaden, water, toegang tot markten en diensten. En als ze eenmaal over dergelijke productiemiddelen beschikken dan concretiseert die strijd zich in noeste arbeid zodat ze hun zoons en dochters naar school kunnen sturen. De strijd van boeren en boerinnen voor vooruitgang is door de eeuwen heen de belangrijkste drijfkracht geweest van agrarische groei en ontwikkeling - en die potentie is er nog steeds. De stijging van de voedselproductie en de verbetering van het eigen leven is het vliegwiel dat de agrarische geschiedenis heeft voortgedreven en dat tegelijkertijd een steeds grotere bevolking van voedsel heeft weten te voorzien.

De strijd van boeren en boerinnen voor vooruitgang is door de eeuwen heen de belangrijkste drijfkracht geweest van agrarische groei en ontwikkeling - en die potentie is er nog steeds
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de emancipatoire rol van boerenlandbouw niet meer van belang zou zijn (bijvoorbeeld omdat groeiende stedelijke economieën deze rol over zouden kunnen nemen). In Latijns Amerika, Azië en Afrika is dit overduidelijk niet het geval. In de komende decennia zal daar voor honderden miljoenen jonge mensen zinvol werk op het platteland moeten worden gecreëerd. In Nederland klaagt iedereen over de vergrijzing van de landbouw maar niemand zet de deuren open voor jonge mensen.In het Mediterrane gebied daarentegen is sprake van een belangrijke instroom van jonge mensen die veelal verbluffend boerenbedrijven opzetten.

Klein en over het hoofd gezien
Emancipatie komt nooit als een cadeau; er is altijd socio-politieke strijd voor nodig. De benodigde ruimte moet worden bevochten en vervolgens worden verdedigd. Hier wil ik drie aanvullende opmerkingen maken. De eerste heeft betrekking op de kracht en zwakte van boerenbewegingen. Boeren lijken vaak (zoals aangegeven in Figuur 1) aan de marge van de samenleving te staan: ze zijn klein en worden gemakkelijk over het hoofd gezien.

Figuur 1: Marginaal maar ook centraal
Figuur 1: Marginaal maar ook centraal


Boeren zijn tegelijkertijd perifeer en centraal, sterk en zwak
Twee rechtsopvattingen
Tegelijkertijd nemen ze, hoe klein dan ook, een centrale positie in binnen de voedselvoorziening. Als zij niet uit de bergen kwamen met hun korven op de rug dan zou er in de stad geen voedsel zijn. Boeren zijn tegelijkertijd perifeer en centraal, sterk en zwak. Het is allebei waar: we hebben hier van doen met tegenstrijdige werkelijkheden die voortdurend veranderen. Maar dwars door al die veranderingen heen blijft gelden dat boerenlandbouw is gebaseerd op twee breed gedeelde gemeenschappelijke rechtsopvattingen (twee ‘commons’). Dat is het recht op toegang tot grond, water, zaden of, in meer algemene zin, het recht op toegang tot de natuur. Het andere is het recht op voedsel, het recht ook om van voedsel te genieten en het recht om je rechtstreeks te verbinden met producenten van voedsel. Deze twee ‘commons’, het recht op toegang tot de natuur en het recht op voedsel, vormen een onlosmakelijk deel van onze beschaving - en precies deze twee ‘commons’ verlenen boerenbewegingen - hoe dan ook- een enorme potentiële kracht als ook het vermogen allianties met anderen aan te gaan.

Op de tweede plaats moeten we blijven bedenken dat boerenstrijd niet alleen plaatsvindt via en als demonstraties, wegblokkades, protestvergaderingen, het in de brand steken van een McDonald's en het vernietigen van proefvelden met genetisch gemodificeerde gewassen. Boerenstrijd concretiseert zich ook in constructieve en innovatieve praktijken die de productie, verwerking en distributie van voedsel transformeren en die tezamen genomen de belofte van verregaande transities in zich dragen. De afzonderlijke praktijken mogen onbeduidend lijken, tezamen evenwel kunnen ze een enorme socio-politieke kracht componeren en een belofte voor de toekomst vormen.

Toegang tot het 'leven'
Mijn derde observatie betreft de maatschappelijke betekenis van boerenbewegingen. Op dit moment vormen ze de voornaamste antithesis, het voornaamste tegenwicht tegen de globale en oligopolistische netwerken die de productie, verwerking, distributie en consumptie van voedsel in toenemende mate controleren. Waar dergelijke voedselimperia in toenemende mate de markten voor voedsel monopoliseren, slagen boerenbewegingen erin nieuwe boerenmarkten te construeren en het principe van voedsel soevereiniteit op de agenda te plaatsen. Waar voedselimperia proberen genetisch materiaal - het ‘leven’- te monopoliseren, verdedigen boerenbewegingen de toegang tot het ‘leven. Daar waar voedselimperia armoede en marginalisatie induceren, daar vechten boerenbewegingen voor emancipatie. In het kort: boerenbewegingen zijn een werkelijk onmisbaar onderdeel van de checks and balances die onze samenlevingen leefbaar houden.

Ik wil het belang van boerenlandbouw toelichten met twee specifieke voorbeelden. Het eerste voorbeeld heeft betrekking op de recente geschiedenis van boerenlandbouw in China, het tweede voorbeeld zal ons terug brengen naar Nederland.

In al deze opzichten is China het tegendeel van Afrika – de speeltuin voor zoveel Westerse ontwikkelingsinterventies. Bovenal echter geeft de positieve Chinese ervaring aan dat er naast het model van de ondernemerslandbouw een alternatief paradigma kan worden uitgetekend waarin boerenlandbouw figureert als drager van voedselsoevereiniteit. De sleutel voor armoedeverlichting ligt niet bij technologische innovaties, maar bij een beleid dat ‘pro-rural, pro-peasant and pro-poor’ is
China: intensivering die steunt op kwaliteit en kwantiteit van arbeid
Gedurende de afgelopen tien jaar heb ik het privilege genoten verbonden te zijn aan de China Agricultural University (CAU) in Beijing, om precies te zijn: aan het College voor Humanaties and Development Studies van mijn collega en vriend professor Ye Jingzhong. Deze positie heeft me in staat gesteld om inzicht te verwerven in de dynamiek van de Chinese boerenlandbouw. Het gemiddelde boerenbedrijf in China telt 5 mu, dat is één derde hectare. Dat is, in de hier gangbare visie te klein om een inkomen te verdienen, laat staan om te sparen en te investeren. Toch kent de Chinese boerenlandbouw een ongekende dynamiek: de totale factorproductiviteit is er de afgelopen 35 jaar meer dan waar dan ook gestegen (Ploeg en Ye, 2016). Ontwikkeling voltrekt zich als een doorgaande intensivering die steunt op de kwaliteit en kwantiteit van arbeid. Tegelijkertijd is de armoede grotendeels uitgebannen. Op vrijwel elk boerenhuis staat een satellietontvanger en binnen treft men een grote flatscreen televisie. In al deze opzichten is China het tegendeel van Afrika – de speeltuin voor zoveel Westerse ontwikkelingsinterventies. Het succes van China verwijst op overtuigende wijze, denk ik, naar de kracht en het productieve potentieel van boerenlandbouw, naar de essentiële rol van vrouwen en naar de grote betekenis van wat wij hier in Nederland part-time farming noemen. Bovenal echter geeft de positieve Chinese ervaring aan dat er naast het model van de ondernemerslandbouw een alternatief paradigma kan worden uitgetekend waarin boerenlandbouw figureert als drager van voedselsoevereiniteit. Meerdere internationale onderzoeksteams hebben aangetoond dat de sleutel voor armoedeverlichting niet bij technologische innovaties ligt, maar bij een beleid dat ‘pro-rural, pro-peasant and pro-poor’ is (Donaldson, 2011; Henley and van Donge, 2013). Daarmee wordt de ruimte gecreëerd die boerenlandbouw behoeft om te bloeien en bij te dragen aan nationale ontwikkeling.

Nederland: de hardnekkige aanwezigheid en het belang van kleinere bedrijven
Hoe zit het in Nederland? Figuur 2 vat de differentiële ontwikkelingsprocessen samen die zich tussen 1980 en 1990 voltrokken in een belangrijke sector: de Nederlandse landbouwbedrijven met graasdieren7. Daarvan waren er, in 1989, 71.540. De figuur onderscheidt drie bedrijfsgrootteklasses.

Figuur 2: Differentiële dynamiek in de Nederlandse landbouw (bedrijven met graasdieren, 1980-1990)
Figuur 2: Differentiële dynamiek in de Nederlandse landbouw (bedrijven met graasdieren, 1980-1990)8


Om te beginnen zijn er veel bedrijven die verdwijnen. Dit doet zich in alle bedrijfsgrootteklassen voor. Behalve een uitstroom is er ook een doorgaande instroom. Tijdens deze 10 jaar periode worden er 9.359 nieuwe bedrijven gecreëerd, vooral kleinere. Groei is een verschijnsel dat zich in alle categorieën voordoet, interessant genoeg groeien de kleinere bedrijven vaker meer dan 25% dan de grote (17,8 versus 12,4%). Daarnaast is er krimp, opnieuw in alle bedrijfsgrootteklassen. En tenslotte is er doorstroming: kleinere bedrijven groeien door tot middenbedrijven en middenbedrijven tot grote. Dit gaat ten dele terug op het emancipatiestreven dat ik eerder ter sprake bracht. Al met al laat Figuur 2 zien dat de simpele mantra van ‘kleine bedrijven verdwijnen en grote bedrijven doorgroeien’ niet opgaat. In werkelijkheid liggen de zaken veel ingewikkelder.

De navolgende tabel (Tabel 3) heeft betrekking op dezelfde boerenbedrijven, maar trekt de analyse nu door tot het jaar 2006. De tabel toont de netto-bijdrage van de verschillende bedrijfscategorieën aan de totale ontwikkeling van de Nederlandse landbouw. Het gaat dus om de som van groei, krimp en bedrijfsbeëindiging.

Tabel 3: De bijdrage (in NGE) aan de totale agrische groei van bedrijven met graasdieren voor verschillende grootteklasses (1980-2006)
Tabel 3: De bijdrage (in NGE) aan de totale agrische groei van bedrijven met graasdieren voor verschillende grootteklasses (1980-2006)


de focus van het landbouwbeleid op grote bedrijven is zoveel als het wedden op een dood paard
Men ziet: de bijdrage van de kleine bedrijven (< 50NGE8) aan de ontwikkeling van de landbouw als geheel is zo’n vijfmaal gróter dan die van grote bedrijven (van 100-200 NGE). Dit komt natuurlijk door hun grote aantal. Per bedrijf is de groei vaak bescheiden en ze zal vaak stap-voor-stap verlopen. Maar vermenigvuldigd met het aantal bedrijven vormt dit een substantiële bijdrage aan de totale groei. Op grote bedrijven oogt de groei vaak indrukwekkend, maar omdat het er veel minder zijn is hun bijdrage aan het geheel veel geringer. De bijdrage van de hele grote (200-400NGE) en van de megabedrijven is zelfs minuscuul te noemen.
Dit illustreert duidelijk wat ik al eerder stelde: de focus van het landbouwbeleid op grote bedrijven is zoveel als het wedden op een dood paard.

6. Gepubliceerd door International Policy Centre for Inclusive Growth (IPC-IG) van het United Nations Development Programme (UNDP). Zie www.ipc-undp.org
7. Figuur twee is gebaseerd op het zogeheten mutatiebestand dat het mogelijk maakt individuele bedrijven door de tijd heen te volgen (zie Ploeg 2016).
8. NGE is een maat voor economische grootte.


De afscheidsrede van Jan Douwe van der Ploeg (26-1-2017) wordt in vier delen op Foodlog gepubliceerd.
Dit artikel afdrukken