In de eerste Vork - de voortzetting van Arend Voortmans oude Spil - pleitte ik ervoor om te denken vanuit de kracht van het cluster, het ongeorganiseerde en juist daarom zich steeds vernieuwende netwerk van mensen die elkaar hier ontmoeten en kunnen experimenteren. In dit artikel vertaal ik dat pleidooi in een nieuw sociaal-liberaal landbouwbeleid met Sharon Dijksma – in potentie - als de nieuwe Mansholt.

Al een jaar of tien slaagt Nederland erin niet de oorzaken maar de uitkomsten van problemen als uitdaging te zien. Dat werd een tijdje geleden weer duidelijk in de Rode Hoed serie It’s the Food, my Friend. Een ontspannen discussiërende staatssecretaris Sharon Dijksma liet de zaal anderhalf uur lang delen in haar twijfels en dilemma’s. Ze maakte zich sympathiek door zich open en kwetsbaar op te stellen.

Denkstramien
Wie goed luisterde, hoorde dat Dijksma denkt vanuit het volgende stramien:
1. boeren krijgen te weinig betaald omdat supermarkten hen geen betere marge gunnen dan de marktprijs (maar: wie betaalt er nou meer voor iets dan het waard is?)
2. de keten van boer tot super is te lang zodat er marge wordt verdiend op plekken die geen toegevoegde waarde hebben; die waarde zou ten gunste van de uitgeknepen boer moeten komen (maar: als ze geen waarde hebben, waarom overleven ze dan in de vrije markt?)
3. de verduurzaming van de landbouw kan niet uit vanwege 1 en 2 (logisch: zonder geld kun je niet investeren)
4. Nederland moet een rol blijven spelen op het gebied van zowel high als low tech toepassingen van landbouwsystemen omdat we daarin een leidende uitgangspositie in de wereld hebben én de wereld met een groeiend voedselvraagstuk zit (logisch: je moet nooit je voorsprong, en dus unieke competentie, in een groeimarkt opgeven)

Geen ‘oneerlijke’, maar lage prijzen
De uitgangspunten 1 en 2 zijn populair in de hele maatschappij. De boer heeft geen onderhandelingspositie naar de handel en wordt daarom uitgeknepen. Voor hem tien andere boeren die wel willen leveren voor een lagere prijs. Niemand wil immers met zijn melk, varkens, boerenkool, tarwe of paprika’s blijven zitten. Daarom krijgen boeren geen ‘eerlijke prijs’. Als de ‘dozenschuivers’ er tussenuit gaan, lucht dat tenminste al een beetje op, zei Dijksma. Dat klinkt logisch. Natuurlijk. Bedrijfseconomisch niet vol te houden prijzen voelen onrechtvaardig. En het is waar dat handel met tussenstappen gepaard gaat. Maar feitelijk is het onzin.
Boeren krijgen geen ‘oneerlijke prijzen’, maar lage prijzen. Dat komt omdat ze teveel maken én zich afhankelijk maken van één product. Hun gemengde bedrijven hebben ze opgegeven. Daardoor kunnen ze nu meer eenheden product uit hun bedrijven persen, maar vervielen hun eigen kringlopen van mest en plantaardige teelten die weliswaar eigen arbeid maar geen geld kostten en hen flexibiliteit en risicospreiding boden. Die wereld is voorbij. Ze moeten nu alles inkopen en maken alleen nog dat ene product.
Omdat ze slechts een grondstof voor verwerkers en handelaren leveren, zijn ze volledig afhankelijk van de grillen van de markt. Maar om de rente en aflossing van hun fors gegroeide en daartoe volgeleende bedrijven te kunnen voldoen, moeten ze de volledige capaciteit van hun bedrijf inzetten. Daarvoor moeten ze veel inkopen en kunnen ze – ook bij tegenzittende markten - maar één ding doen: nóg meer lenen, om nog meer te maken en nóg goedkoper te worden.
Als al je conculega’s dat doen, zijn de rapen gaar en daalt de prijs verder. Toch is dat de situatie die in zo’n 20 jaar is opgebouwd. Met de komst van de ‘verduurzaming’ van de landbouw neemt die kwalijke dynamiek bovendien een nóg verdere vlucht. De eisen aan nieuwe opstallen en nieuwe technieken worden gefinancierd door schaalvergroting die de prijzen verder onder druk zet. Oneerlijk? Nee, het is de marktlogica die te vinden is in ieder handboek economie.

Eén teelt
Iedere Nederlander met economie in zijn middelbare schoolpakket leert al voor zijn 15e levensjaar dat teveel aanbod zorgt voor lage prijzen. Toch blijken zowel boeren als beleidsmakers die les compleet te zijn vergeten.
Kan dat anders? Jazeker. De EU van de PvdA’er Sicco Mansholt had er in de jaren ’50 van de vorige eeuw een prima oplossing voor. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) stimuleerde boeren om ruim voldoende voedsel te maken en daarmee hoge landbouwprijzen te voorkomen. Toch maakte het hen niet tot slaven, omdat zij garantieprijzen kregen die ervoor zorgden dat ze lekker gingen produceren, maar daar financieel niet aan kapot gingen. Overschotten werden in reservevoorraden en in de vorm van voedselhulp opgeslagen.
Voor de boer werkte dat in beginsel prima, al verloor hij zelfstandigheid door het subsidie-infuus. Maar wat wil hij als hij moet kiezen tussen een prijs die zijn bedrijfsvoering dekt of een kostprijs die structureel onder de marktprijs duikt? Het beleid werkte bovendien competitief zo goed, dat Mansholt er later ernstig spijt van kreeg. De boeren die konden en wilden groeien drukten de kleintjes uit het systeem. Zo ontstonden onze grote boerderijen met maar één teelt.

Het ei verdwijnt uit Nederland
De melkplassen en boter- en graanbergen zorgden ervoor dat dit beleid werd verlaten. Politici vonden het te duur worden en wilden niet langer met de bergen en plassen het ontstaan van lokale landbouweconomieën in Afrika remmen. Daarnaast waren er uitvoeringsproblemen omdat grote boeren in hoog tempo die kleine onder de voet liepen. Dat was het begin van ons probleem in de EU. Het landbouwbeleid werd omgebogen. De nieuwere versies van de landbouwsubsidies moesten de boer helpen zelfstandig ondernemer zonder subsidie-infuus te worden.
De gevolgen daarvan worden nu zichtbaar. Boeren die wereldwijd allemaal hetzelfde varken of dezelfde tarwe produceren, concurreren elkaar de markt uit zonder een nadrukkelijk regelgevend kader dat hen beschermt tegen de lagere kostprijzen die elders in de wereld te realiseren zijn. Land of wereldregio’s die daar niet aan willen, lopen het risico complete sectoren kwijt te raken terwijl die straks wel degelijk nodig zijn om die beroemde 10 miljard monden in 2050 te voeden.
Toch laten wij en Europa dat gebeuren. Zo dreigt bijvoorbeeld het ei totaal uit Nederland te verdwijnen, terwijl we in kippengenetica en houderijsystemen leidend zijn in de wereld. We kijken de andere kant op omdat we denken dat totale vrijhandel, ook op het gebied van voedsel, gunstig is voor de ontwikkeling van onze welvaart. Dat is een vergissing, want als grote delen van de productie uitvallen, bedreigen die juist onze welvaart en wordt eten op enige termijn schreeuwend duur. Dat is een regelrechte bedreiging voor de economie omdat het ons besteedbaar inkomen fors zal laten dalen.
Die waarheid als een koe zal politiek pas over 5 tot 10 jaar landen, omdat pas dan de gevolgen zich onmiskenbaar zullen laten voelen. Het is ‘beleid’, zoals dat heet. En het blijft dat omdat het politiek onhaalbaar wordt geacht om de complexe handelsrelaties met andere landen in de wereld open te breken.

Goed nieuws
Toch is er vrolijk stemmend nieuws: het is geen dilemma, maar oplosbaar. De oplossingsrichting werd me al jaren geleden aangereikt door Geu Siebenga, voormalig landbouwfinancier bij ABN Amro. Hij zei me in 2009: “Er zou een modern soort ‘local for local’ –denken moeten ontstaan. Geen arcadisch gedoe met van die romantische stadslandbouw. Maar efficiënte productie rond stedelijke concentraties. Met duurzame transport afstanden. Zo goed mogelijk gesloten lokale kringlopen, want zoiets gaat niet mondiaal. Biodiverse bedrijvigheid. En alleen import van goederen die niet lokaal verzorgd kunnen worden. Daarin zou een goede marktwerking moeten zorgen voor een keuze aan producten die voldoen aan de normen die we stellen op het gebied van milieu, dierwelzijn en een faire beloning voor arbeid en risico. En dat tegen de best mogelijke kostprijzen. Producten die niet aan de te stellen eisen voldoen zouden moeten worden belast. Die belasting zou moeten worden gebruikt om ‘short cuts’ te ondervangen. Die willen we immers niet, want we vinden ze ‘onduurzaam’. Dan moeten we daar ook consequenties aan verbinden“.
In zo’n landbouw zou Nederland kunnen excelleren omdat we de facto een grote tuinstad zijn en er de kennisvoorsprong voor hebben. Het goede nieuws is, dat dergelijke eisen passen binnen de vrijhandelsovereenkomsten. Producten die er ook aan voldoen, mogen immers ook onze markten op én vice versa. We willen hier echter alleen het best mogelijke binnen en kunnen anderen helpen het ginder te maken en daar een aandeel in nemen op basis van onze kennis; we hoeven dan minder te slepen met eten en kunnen er toch aan verdienen. Internationale handel zal overigens altijd nodig blijven omdat we hier nu eenmaal geen bananen of koffie moeten willen telen.

Lef & spelregels
Als dit een realistisch denkkader is, dan zou het moderne, op ondernemerschap gerichte subsidiegeld van de EU daaraan besteed moeten worden. Dat kan zonder ‘het beleid’ op zijn kop te zetten. De voorgestelde maatregelen passen immers allemaal binnen de vergroening die het jongste Gemeenschappelijk Landbouw Beleid wil. Er is echter wel lef voor nodig, omdat de beleidswind van de EU niet waait uit de richting van wettelijke normen op de door Siebenga genoemde gebieden.
De fouten van de oude socialist Mansholt hebben beleidsmakers bang en afkerig gemaakt van zogenaamd ‘aanvullend beleid’ naast het te ver geliberaliseerde dat een maatje te groot is voor onze boeren. Omdat ze in perfecte mededinging allemaal hetzelfde produceren, zijn ze kanonnenvlees voor de wereldmarkt geworden. Daarom zijn er spelregels nodig waarvan het belang, helaas, onvoldoende wordt erkend.
Op dat punt faalt de overheid. De onvoldoende van kader voorziene liberalisering van het oude GLB, is en zal de reden blijven voor het ontstaan van de ‘oneerlijke prijzen’ en de onfinancierbaarheid van duurzaamheid. Ontbrekend aanvullend beleid zal blijven zorgen voor overproductie. Daarom is er lef nodig om het toch maar wel aan te pakken nu. Hoewel Nederland in Brussel niet best bekend meer staat omdat we al jaren teveel ruimte pakken voor ons liberale veel-produceren, zou juist Nederland dit beleid nu kunnen voorstellen. Het zal de productie in ons land immers beperken en lokaler maken.

Fiscale prikkels
Bij dit beleid hoort een fiscale aanpak. Faciliteer met fiscale prikkels het ontstaan van herkenbare (merk)integraties en (boer/verwerker/supermarkt)ketens die exporteerbaar zijn en die het kunstje weten te herhalen in landen en regio’s waar regeringen en mensen om onze kennis zitten te springen. Daarmee hou je alle winst in één sterker lokaal verankerde keten die minder kwetsbaar zal blijken voor de grillen van de wereldmarkt. Of supers zulke vergaande integraties willen? Ze schreeuwen om onderscheidend vermogen omdat ook zij elkaar de tent uit concurreren. De succesvolle Belgische super Colruyt werkt met de nodige integraties van exclusief voor hem werkende boeren en verwerkers. Hoewel nauwelijks bekend, is dat bij AH in vers ook al vergaand het geval.
Produceer niet tegen de klippen op en exporteer niet het eten, maar de concepten en de mensen die ze elders lokaal kunnen vormgeven. Daar is geen land tegen omdat het elders aan de sociale economie en ecologie bijdraagt. Buiten Europa doet het merk Nederland het op het gebied van food en agri nog steeds geweldig. Exporteer het als een aanpak, op basis van een ook hier economisch en ecologisch volhoudbaar agri-food cluster dat er de ontwikkelmotor voor kan zijn.

Kans voor de PvdA
Een natte droom? Ik denk het niet. De elementen voor deze strategische visie liggen besloten in de 2 agrovisies over ketenintegraties en concepten die de jongere garde van ABN Amro bankiers begin dit jaar presenteerde. Nagenoeg hetzelfde geluid was in december 2013 al te horen van de Wetenschappelijke Raad voor Integrale Landbouw & Voeding in een rapport over kip. Uit totaal verschillende bron, komt hetzelfde geluid. Beide visies kunnen nog versterking gebruiken van een aanvullend regelgevend beleid zoals geschetst door Siebenga en een visie op export van organisatievormen in plaats van nog meer product.
Onder banken en maatschappelijke organisaties lurkt reeds een visie op agro-ondernemerschap waar de politiek zich verder door zou kunnen laten bezwangeren. Met wat poetsen en wrijven zou er een beleidskader kunnen ontstaan dat uitstijgt boven het onoplosbare gejammer over ‘oneerlijke prijzen’ en achterblijvende verduurzaming die slechts het gevolg zijn van falend beleid dat wel degelijk oplosbaar is. Zeker, er zullen de nodige bedrijven sneuvelen in deze aanpak. Dat moet worden geaccepteerd om de goede ondernemers van ons land niet ook nog kapot te laten gaan door visieloos gehannes.

Sharon Dijksma maakte zich in de Rode Hoed op een uiterst plezierige manier kwetsbaar en toonde de wil om een verschil te maken. Ruim een halve eeuw na Mansholt zou ze vanuit haar positie als bewindsvrouw voor de PvdA de kans kunnen pakken om het nieuwe GLB op een sociaal-liberale manier weer vóór de voedselproductie in de wereld te laten werken in plaats van daartegen. Zowel haar partijgenoot en voorganger Mansholt als de liberale John Stuart Mill van coalitiepartner VVD in het zittende kabinet zouden trots op haar zijn.


Fotocredits: Helmert Woudenberg in de rol van Sicco Mansholt tijdens Oerol 2014, Nationaal Archief/Vork
Dit artikel afdrukken