Niet de visolie, maar een gen
Tot nu toe was de gedachte dat de Inuit gespaard bleven van hart- en vaatziekten en diabetes door de gezonde omega-3 vetten in hun dieet. Inuit eten vrijwel uitsluitend vis en vlees en krijgen daardoor extreem veel vetten en eiwitten binnen.
Uit onderzoek, gepubliceerd in Science, blijkt dat niet het geval te zijn. Het zijn hun genen die de Inuit gezond houden. Inuit hebben een van andere bevolkingsgroepen afwijkend gen dat dat hun eigen vethuishouding aanpast zodat ze de omega-3 en -6 vetzuren in hun voeding beter aan kunnen.
Zeldzaam bij andere bevolkingsgroepen
Wetenschappers van de Universiteit van Californië, Berkeley, onderzochten het genoom van 191 Groenlandse Inuit, 60 Europeanen, en 44 etnische Chinezen. Ze waren op zoek naar de meest uitgesproken expressie van natuurlijke selectie. Ze ontdekten dat bijna alle Inuit-proefpersonen 1 gen gemeen hadden. Datzelfde gen kwam bij de Chinezen in het onderzoek maar bij 25%, en bij de Europeanen bij slechts 2% voor.
Het gen reguleert de vetzuurniveaus in het bloed. Een bijkomend kenmerk is dat de dragers van het gen gemiddeld 2,5 centimeter korter en 5 kilo lichter zijn dan Inuit die het gen niet hebben. Het komt maar zelden voor dat 1 enkel gen zo'n grote invloed heeft op lengte en gewicht. “Dat is vrij extreem", zegt dr. Rasmus Nielsen, co-auteur van de studie.
Menselijke evolutie
Het onderzoek zorgt voor beroering in de wetenschappelijke wereld. Het gen schaart zich in de rij van mutaties waarmee de mens zich wist aan te passen aan verschillende omgevingen of voedingspatronen. In die rij past bijvoorbeeld ook de genetische aanpassing waardoor Europeanen melk kunnen drinken. "Het is een duidelijk voorbeeld van menselijke evolutie," zegt een niet aan het onderzoek verbonden geneticus op NPR The Salt.
Carl Zimmer in de New York Times suggereert dat de ontdekking leidt tot de hypothese dat mensen zonder Inuit-gen mogelijk niets aan visolie hebben. Slechts 2% van de Europese bevolking blijkt het te hebben. Chinezen blijken voor 25% gezegend met het 'Inuit-gen'.
Fotocredits: 'Children in Greenland', Greenland Travel
Op 8 oktober krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Misschien wat raar, maar er kwam (en komt) erg veel inteelt voor in Groenland. Logisch gezien de leefomstandigheden en de tradities. Je ziet dat ook nog in de kleinere dorpen aan de mensen. Kan dat niet de kortere lengte etc (mede) verklaren ? En het hoge percentage van het gen ?
Wat een rare ‘zo gezond’ kop hierboven. De heren Groenlanders hebben een levensverwachting van slechts 69 jaar en de dames 75....
De tekst te hebben doorgelopen valt me het hoge gehalte aan may, may be, may have, probably, possibly, suggest, en signals op. MOV docohexaeenzuur en eicopeenzuur zijn alleen goed voor de polaire First Nations, maar voor ons bleekscheten hebben ze geen nut (meer). Net als de vette slaatjes, patat en pizza’s eten we in het vervolg zalm, haring en makreel. Alleen omdat je het lekker vindt.
Mediterrane volkeren zijn in het algemeen ook niet echt lang te noemen en ook vaker gedrongener dan wij. Hebben die dan weer een olijfolie, vino, knoflook, of druivenbladeren gen?
Ronald #17,
Dat is een interessante kijk op de zaak. Het zou wellicht ook verklaren waarom er bij Inuit zowel meer delta-5-desaturase wordt gevonden (zie citaat in #3) én desondanks de omzetting van ETA naar EPA verlaagd is (zie citaat halverwege #8).
De hypothese zou dus kunnen zijn dat de genmutatie(s) er voor zorgt dat de voorkeursrichting van de enzymatische reactie de andere kant op is (EPA naar ETA). Is dat mogelijk?
Belangrijke kanttekening is overigens heeft de genmutatie volgens de auteurs plaats gevonden voordat de voorouders van de Inuit zover noordwaarts trokken.
Helaas ontbreekt op het moment de tijd om alle commentaren, de originele studie en het stuk in de NYT door kunnen lezen, dus vast excuses voor eventuele doublures.
Alle enzymen werken in principe twee kanten uit, de netto-richting is afhankelijk van de hoeveelheden aangeboden substraat en de benodigde (activatie)energie. De ene kant uit verloopt echter niet altijd net zo makkelijk als de andere kant uit, vanwege die verschillen in activatie-energie, en veel reacties zijn daarom geen evenwichtsreacties, maar aflopende reacties (praktisch gezien), zodat we alleen dát aspect, die éne richting van een enzym kennen. Dat leidt tot de volgende overpeinzing:
Men raakt er in de wetenschap steeds meer van overtuigd dat LC-PUFA's in te grote concentraties niet gezond zijn, vooral door hun vatbaarheid voor oxidatie. Zeer-lange-keten-meervoudig-onverzadigde vetzuren worden ook gemetaboliseerd in peroxisomen, opruimers in onze cellen. Sommige leiden daaruit af dat LC-PUFA's "preferred fuel" zouden zijn, want we kunnen er immers via de peroxisomen met voorrang brandstof van maken. Je zou het ook zó kunnen interpreteren, dat een stof die in grote concentraties celbeschadigingen kan veroorzaken, met voorrang gemetaboliseerd moet kunnen worden tot een minder riskant product. Net zoals alcohol met voorrang afgebroken wordt in de lever, niet omdat het een "preferred fuel" is (voor sommigen natuurlijk wel), maar omdat het al gauw een metabole risicofactor of toxine is.
Zou daarom niet, bij een zo overdadig aanbod van LC-PUFA's als bij de Inuït, de omgekeerde werking van het enzym de verklaring voor de genetische selectie voor een hoogactief enzym kunnen zijn, zodat de Inuit een extra mechanisme naast de peroxisomen hebben om niet blootgesteld worden aan te grote oxidatieve belasting die door de hoge omega vetzuurconcentraties gevormd wordt?
Een andere factor die meespeelt, is dat vanwege de extreme koude, de Inuït een veel hoger aandeel aan LC-PUFA's gewoon nodig hebben om hun celmembranen voldoende elastisch te houden, om dezelfde reden dat al die vette vis uit noordelijke zeeën zo omega-rijk moet zijn. Fusie van beide ideeën: voor membraanfluïditeit zijn bij extreme koude veel lange-keten omegavetzuren nodig, waarbij een extra goede adaptieve regulering van de concentraties op celniveau een evolutionair voordeel is.
In hoeverre desaturases (en elongases) in de praktijk ook bidirectioneel kunnen werken, is niet makkelijk na te gaan. In dit opzicht zouden door polymorfismen variaties in mate van bidirectionaliteit mogelijk kunnen zijn.
Desaturases behoren net als dehydrogenases tot de oxidoreductases (electronenoverdracht). Bij de dehydrogenases vindt men veel evenwichtsreacties, en zijn reacties in beide richtingen dus vaak van overeenkomstig belang. Bij de verwante desaturases zou dit onder gunstige omstandigheden dus ook zo kunnen zijn. Dat over de bidirectionaliteit bij desaturases weinig te vinden is komt waarschijnlijk mede doordat voor saturatie (verzadigen, hydrogeneren) van vetzuren, je meestal geen enzymatische katalysator nodig hebt, vraag dat aan de margarinefabrikanten. Waar je niet naar zoekt, vind je meestal ook niet.
Sander, dank voor je moeite en zeer duidelijke commentaar!
Het onderzoek zegt dus helemaal niets over de gezondheid van visolie, maar slechts iets over de kracht van genetische variatie tussen mensen.