imagefoto: Digna Sinke - 'veerdiek'

Bron: Zeeuws Tijdschrift 2007,
3-4

Om het Zeeuws Tijdschrift meer bekendheid te geven in de rest van het land, kreeg foodlog.nl de ruimte om artikelen in de reeks 'Schouten's Smaak' hier over te nemen.

Aan bloemkool doen we niet. Bloemkool is wel erg lekker, maar veel te ingewikkeld om te telen. We verbouwen alleen wat gul en moeiteloos groeit,’ zegt Digna Sinke over de twee moestuinen die ze samen met haar vader onderhoudt. ‘Aan begieten doen we ook nooit. Planten worden robuuster als ze zelf op zoek moeten naar water. Volgens mij hebben ze dan ook veel meer smaak.’

Digna’s twee moestuinen, elk vijfhonderd vierkante meter groot, liggen respectievelijk onderaan en bovenaan de Veerdijk die naar de niet meer bestaande Veerhaven in Zonnemaire voert. De ene tuin, ‘Boombos’, is twintig jaar geleden gekocht door haar broer, ‘maar ik ben er de baas’. De andere tuin, ‘Veerdiek’, is al langer familiebezit. In 1940 plantte Digna’s grootvader er de metershoge ligusterhaag die de dijkhelling beschermt tegen de gure Zuidwestenwind. De nu enorme acacia plantte haar vader. Dikke rijen narcissen omzomen de aangestampte aarden paadjes die de tuin in vier gelijke stukken delen, waarop de aardappelen, de peulvruchten, de blad- en de knolgroenten elk jaar van plaats wisselen. ‘De narcissen bloeien heel feestelijk als de tuin er verder kaal bijligt. Dat beurt je dan erg op omdat dat de tijd is waarin je moet spitten.’

Wortelvast
Zonnemaire, een oud – dertiende-eeuws – dijkdorp op Schouwen-Duiveland ligt niet naast Digna’s deur, want als documentairemaakster en filmproducent woont en werkt ze in Amsterdam. Ze kocht haar tweede huisje in het dorp waar ze opgroeide, nog voordat ze eindexamen deed aan de Filmacademie, in 1971. ‘Ik was toen tien jaar weg uit Zeeland, en ik begon me te realiseren dat mijn wortels er lagen. Een moestuin had ik al toen ik drie was, en ik verbaasde me dat hetvoor anderen niet vanzelfsprekend is dat je een plantuitje niet op zijn kop in de aarde zet.’ Digna’s ouders hebben er uit familiebezit ook een weekendhuis waaraan een oude boomgaard is gelegen met bijzonder Zeeuws fruit zoals de mispels, morellen, en kroosjespruimen die voortreffelijke jam geven.

De verbondenheid van mensen met hun geboortegrond is een thema in Digna’s filmoeuvre. Voor haar lange, tweedelige documentaire Tiengemeten, die afgelopen winter werd uitgezonden door de NPS, volgde ze jaren achtereen de ontruiming van het Zuid-Hollandse
eiland, waarvan de politiek besloot dat het moest worden teruggegeven ‘aan de natuur’. Inmiddels blijkt daar ‘wandelnatuur’ of ‘verpoosnatuur’ mee te zijn bedoeld, en wordt er nagedacht om één boerderij te behouden als zorgboerderij waar wellicht mensen met hersenletsel het land gaan bewerken.

Recreëren door te werken in de natuur doet een moestuinier helemaal vanzelf, op zijn eigen lapje grond. De andere voldoening die je van een moestuin hebt, is érg lekker eten, met het seizoen mee. ‘Je maakt er ook een sport van om het hele jaar door uit je tuin te kunnen eten,’ vindt Digna. ‘Dat is alleen moeilijk in het vroege voorjaar, als er na de laatste wintergroenten gewacht moet worden op de nieuwe oogst. Dat gat heb ik nu heel mooi opgevangen door de groene asperges en de spitskool.’ Tot diep in de herfst plukt Digna de vruchten van haar tuin: ‘Op mijn verjaardag, 17 oktober, had ik vorig jaar een grote schaal vol herfstframbozen.’

Van de Thoolse Doré tot de Rode Pimpernel
‘Naar de C1000 gaan is natuurlijk veel makkelijker,’ verklaart Digna het verdwijnen van veel moestuinen, ook in haar eigen dorp. ‘Je doet het omdat je het verschil proeft.’ Alleen al de aardappels bieden haar die motivatie: de oude, kruimige Zeeuwse rassen – ‘Zeelands roem, allemaal bloem!’ – zijn in supermarkten vervangen door naamloze vastkokers. Over de keuze van de aardappel wordt familieberaad gehouden. ‘Er moet een vroege “eersteling” en een late “bewaaraardappel” bij zijn. We hebben de Thoolse Doré als de vroege zomeraardappel, en de Rode Pimpernel als de winteraardappel. Opbrengst en ziekteresistentie tellen ook, daarom hebben we de Nicola en de Gloria geprobeerd, maar die vonden we niet lekker. Mijn eigen favoriet is de Kipfler, die ik van een Thools zaadbedrijf heb gekregen, volgens de teler is het een oud Habsburgs ras. Hun vorm lijkt een beetje op de Brabantse Muuskes. Als ik ze kook ruik ik altijd een vage bloemengeur, heel wonderlijk.’

Omdat haar vader van 81 vorig jaar een ingrijpende operatie moest ondergaan, was Digna dit jaar bang dat ze dit voorjaar alléén de aardappelen in de grond zou moeten zetten. Tot haar geluk is haar vader helemaal hersteld en spit hij met grote voortvarendheid de ‘kuutjes’ waarin zijn dochter dan de compost strooit en het pootgoed netjes neerlegt. ‘Met de goede kant boven, waar de meeste kiemen zitten, daar vormt het blad zich uit, en daar kijk je dan goed naar.’ Als de rij plantkuiltjes is dichtgegooid, wordt ‘het lienetje verzet’. De kuiltjes moeten ten opzichte van elkaar verspringen, en voor de plantafstand komt er een meetlatje aan te pas. ‘Je bent in al zulke dingen ordelijk omdat dat veel makkelijker schoonhoudt.’

‘Aardappelen poten doe je het beste samen, je maakt daar dan een heel ritueel van. Het is ook een soort markeringspunt van het jaar, je vraagt bijvoorbeeld aan elkaar “Heb je de aardappels er al inzitten?”,’ merkt Digna op. ‘Ik heb het ritueel zelfs gefilmd voor mijn eindexamenfilm, hier op deze tuin. Een acteur speelde mijn oom Paul, die ik altijd hielp met het aardappelen planten. Die film gaat over een meisje dat na een verbroken verloving terugkeert naar haar eigen dorp. Ze ziet dat daar alles aan het veranderen is. Daar wordt ze eerst onrustig van, maar aan het slot aanvaardt ze het wel een beetje. Het is niet zo’n vreselijk serieuze film hoor, maar dat gevoel beleef ik aan een moestuin ook. Door te werken in een tuin neem je de dingen zoals ze zijn, je wordt vanzelf een beetje filosofisch.’
Dit artikel afdrukken