Sterke drankjes en giftige poedertjes: Wanneer boze opzet in het spel is, speelt de striptekenaar met onze basisangsten rond voedselveiligheid. Gifmengers, tovenaars, prutsers roeren in de potten, of is het allemaal spel?

De lauwerkrans van Caesar is misschien wel dé aflevering van de avonturen van Asterix en Obelix waar de rol van eten centraal staat. Het begint al met het pronkdiner in Lutetia. Om op te bieden tegen zijn pronkerige zwager zegt stamhoofd Abraracourcix dat hij een ongeëvenaarde ragout kan maken met laurier uit de lauwerkrans van Caesar. Opscheppers-stoof dus. Want zou iemand het verschil proeven? Maar het gaat om de eer van het dorp. Dus vertrekken Asterix en Obelix naar Rome om een lauwerkrans te scoren. Ze komen per ongeluk terecht als keukenslaaf bij de familie Quiquilfus. Omdat ze graag ontslagen willen worden koken ze heel smerig: ongeplukte kip, een stuk zeep, allerhande groente gaan in de pot. Historische missers: harde zeep is voor het eerst in de 8ste eeuw in Syrië gemaakt en Spaanse pepers arriveren ruim na de ontdekking van Amerika in 1492 in Europa. Dit terzijde. De zoon des huizes Gracchus vindt deze smerige soep een geweldig anti-katermiddel. Het kan erger, met echt boze opzet. Een corrupte Romein vergiftigt drankjes van ongewenste gasten als de belastinginspecteur (Asterix en de Helveten), gelukkig kan Panoramix voor uitkomst zorgen. Toverdrankjes blijven overigens een geliefd ingrediënt in stripverhalen. De sterke drank van Panoramix verandert iedereen tijdelijk in een krachtpatser. En het legendarische blik spinazie van Popeye bewerkstelligt eenzelfde krachttoer. Heksen, tovenaars, experimenterende eendjes en druïden, goed en kwaad, zo’n middeltje doet wonderen.

Duivelsbrood
Een opmerkelijke voorliefde voor eten in een vreemde context kun je vinden bij de scheppers van Robbedoes en Kwabbernoot en Guust Flater. Om met de laatste te beginnen: koffie zetten met zeewater, sardientjes geprakt met aardbeien, het zijn wonderlijke, maar redelijk ongevaarlijke culinaire capriolen. De graaf van Rommelgem daarentegen experimenteert er ongebreideld op los met paddestoelen. Daarbij inhakend op de (vooral Nederlandse?) angst voor het eten van zwammen en ‘duivelsbrood’. In goede handen zijn de uitvindingen van de graaf fantastisch, in de verkeerde handen kan het flink fout gaan.
De meest vreemde toepassing van eten is misschien wel de martelpraktijk in de kelder van een kasteel in een niet nader benoemd maar Oost-Europees buitenland. Kwabbernoot is gevangen, vastgebonden op een stoel. Zijn ‘beul’ krast eerst met een krijtje over een schoolbord. Aiiiii. Maar Kwabbernoot houdt zijn mond. Vervolgens bereidt de kwelgeest op klassieke wijze Coq au Vin. Met eindeloos geduld worden uitjes gehakt, knoflookteentjes gepeld, spekjes gesneden, het haantje gepeperd en gezouten, dan gaat alles de pan in, overgoten met rode wijn. De heerlijkste geuren vullen het vertrek. Een hongerige Kwabbernoot kijkt gefascineerd toe. Het water loopt hem in de mond. Maar hij kan er niet bij. Dit is een bijzondere vorm van tortuur. Gelukkig loopt het verhaal goed af. Robbedoes komt Kwabbernoot ontzetten. In plaats van direct te vluchten doet de laatste zich eerst te goed aan een bord overheerlijke Coq au Vin. Want of er nu getoverd, gerommeld, of gekweld wordt: in de stripwereld geldt: eind goed, al goed en daar hoort eten bij.



Derde en laatste deel van het drieluik over de rol van eten in stripverhalen.
Dit artikel afdrukken