In het toonaangevende Journal of American Medical Association (JAMA) verscheen vorige week een metastudie naar het verband tussen BMI en mortaliteit. De algemene opinie vertaalde de resultaten als: een beetje te zwaar doet je langer leven. In The Economist staat een afgewogen analyse van wat onderzoeksleider Katherine M. Flegal nu eigenlijk wel én niet zegt.

Flegal c.s. onderzochten 97 studies die gezamenlijk 2,9 miljoen individuen en meer dan 270.000 overlijdensgevallen beschreven. Het betrof studies onder het algemene publiek. 'Te zwaar' werd gedefinieerd als een BMI tussen de 25 en 30, en 'obees' als een BMI van boven de 30. Dit is conform de door de WHO bepaalde standaardindeling.
Ze vonden dat mensen met 'matige obesitas', dat wil zeggen een BMI van tussen de 30 en 35, in vergelijking met mensen met een normaal gewicht (BMI tussen 18,5 en 25) 5 procent lager risico hadden om binnen een bepaalde periode te overlijden. Voor mensen die een ietsje te zwaar waren (BMI tussen de 25 en 30) was dat 6 procent minder dan voor mensen met een normaal gewicht. Extreem obese mensen (BMI boven de 35) liepen daarentegen 29 procent meer risico binnen een bepaalde periode te overlijden dan individuen met een normaal gewicht.

Dat zorgt voor nieuwe olie op het vuur van de obesitasparadox: mensen met chronische aandoeningen zoals diabetes en hart- en vaatziekten gaan daar minder snel/vaak dood aan als ze iets te zwaar en zelfs matig obees zijn.

Er zijn nog vele onzekerheden. Mogelijk leven dikke mensen langer omdat ze al levensverlengende zorg en medicijnen en dus voortdurend onder behandeling staan voor hun diabetes en hartproblemen. Misschien doorstaan dikke mensen operatie of infecties beter. Mogelijk doen chronische ziekten zo'n aanslag op het menselijk metabolisme, dat de dikkerds simpelweg de zich uitselecterende overlevers met de meeste reserves zijn. Mogelijk is een extra speklaagje wel het gevolg van ziekten die met obesitas geassocieerd worden zoals diabetes, beroertes en hartproblemen, en niet de oorzaak. Als het lichaam vetweefsel gebruikt om extra lipiden (om te kunnen omgaan met een overvloed aan eten) in op te slaan, is dat een natuurlijk mechanisme. Als het vetweefsel eenmaal 'vol' zit, zorgen die overtollige lipiden elders in het lichaam voor ellende. Vet is dus geen probleem op zichzelf. Het is een opslagbuffer voordat het kritieke, schadelijke, stadium bereikt wordt.

Het onderzoek van Flegal c.s. leidt tot drie vaststellingen:
1. Artsen moeten nog maar eens goed nadenken over de voedingsadviezen die zij chronisch zieke patiënten meegeven
2. BMI is een slechte gezondheidsindicator. BMI is een ruwe maatstaf die geen enkele rekening houdt met sekse, ras, leeftijd of algehele fitheid, noch iets zegt over waar het vet in het lichaam zit. We weten inmiddels dat buikvet veel gevaarlijker is dan ballonheupen.
3. Overheden krijgen een extra argument in handen om zelfs matige obesitas te voorkomen. Aan de ene kant lopen dikkerds een groter risico op chronische ziekten (diabetes, hartproblemen) die dure zorg met zich meebrengen. Aan de andere kant leven die dikkerds dan ook eens nog langer, waardoor die dure zorg zich over jaren kan uitstrekken. Dik en ziek, da's dubbel duur.

Fotocredits: Paradox, Arenamontanus
Dit artikel afdrukken