Dit voorjaar stelde de Europese Commissie voor de Richtlijn Industriële emissies te herzien en deze uit te breiden naar de Europese veehouderij. De bedoeling was om het emissiereductietraject in lijn te brengen met de Green Deal-doelstellingen en de methaanstrategie van de EU. Maar deze week kwamen het Europees Parlement en de Europese Raad overeen grote veehouderijen uit te sluiten van de herziene richtlijn. Dat betekent een afzwakking van de Green Deal maar leidt ook tot controverse binnen Europa.
Oorspronkelijk had de herziening van de Industrial Emissions Directive tot doel emissielimieten vast te stellen voor verschillende industrieën, waaronder wat werden aangeduid als "industriële" boerderijen. Uit een uitgelekt document bleek dit voorjaar dat een groot deel van de Europese boeren ineens 'industrieel' zou worden, als de Commissie haar definitie zou doorvoeren.

Kort gezegd zou de maatstaf van 150 'Livestock Units' (150 volwassen runderen, 375 kalveren, 10.000 legkippen, 500 varkens of 300 zeugen) er toe leiden dat 61% van de varkensbedrijven, 58% van de pluimveebedrijven en 12,5% van de runderbedrijven als 'industrieel' bestempeld zou worden, mét de bijbehorende emissiereductieverplichtingen.

Maar zover komt het dus niet. Het Europees Parlement en de Europese Raad zijn het erover eens geworden dat rundveehouders buiten de herziene richtlijn vallen. Wel moet de Commissie eind 2026 beoordelen hoe de emissies van de veehouderij het best aangepakt kunnen worden. Voor varkensbedrijven is de grens nu vastgesteld op 350 LSU's, voor pluimveebedrijven op 300 LSU's en voor vleeskuikenbedrijven op 280 LSU's.

Het besluit roept gemengde reacties op bij parlementariërs, milieubeschermers en boerenverenigingen, aldus Euractiv.

Trots twitte Europarlementariër Benoit Lutgen van de centrum-rechtse Europese Volkspartij (EVP): "Nee, veehouders zijn geen industriëlen en koeien zijn geen afval!", dat hij (als rapporteur) voor elkaar gekregen had dat koeien buiten de emissierichtlijn vallen.

EU-boerenkoepel COPA-COGECA was wel te spreken over de inspanningen om het voorstel van de Commissie te wijzigen, maar uitte ook zijn bezorgdheid dat de overeenkomst de gevolgen voor pluimvee- en varkensboerderijen "negeerde". De Europese boeren hadden zich hardgemaakt voor een 'wederkerigheidsclausule' om ervoor te zorgen dat producenten buiten de EU zich aan vergelijkbare milieueisen zouden moeten houden als EU-producenten. De clausule haalde echter niet de definitieve overeenkomst, waardoor de vraag naar eerlijke concurrentie en milieunormen voor geïmporteerde landbouwproducten onbeantwoord bleef.

Het European Environmental Bureau (EEB) bekritiseerde de overeenkomst en stelde dat deze "bescherming biedt voor de vervuilende status quo." Volgens Christian Schaible van EEB laat het zien dat de Europese besluitvormers losgekoppeld zijn van het algemeen belang en onwillig zijn om de Europese Green Deal om te zetten in duidelijke regels. Dierenwelzijnsorganisatie Four Paws betreurt dat "weer een kans om de dierhouderijsector voor de toekomst aan te passen, verloren is gegaan."

De voorlopige overeenkomst zal nu worden voorgelegd aan de vertegenwoordigers van de lidstaten binnen de EU Raad en de Europese Parlementsleden. Bij goedkeuring zullen de nieuwe regels voor veestapeluitstoot vanaf 2030 progressief worden toegepast, beginnend met de grootste boerderijen.