Toxicoloog Henk Tennekes heeft inhoudelijke redenen om niet tevreden te zijn met de wijze waarop het gezamenlijk Actieprogramma Bijengezondheid is geformuleerd. Hij wijst staatssecretaris Dijksma op de verantwoordelijkheid die zij met het programma in ontvangst heeft genomen.
Op initiatief van staatssecretaris Sharon Dijksma zijn vertegenwoordigers van 25 organisaties het afgelopen halfjaar met elkaar in gesprek gegaan om te komen tot een gezamenlijk Actieprogramma Bijengezondheid. Op 11 november 2013 heeft Felix Rottenberg voorstellen voor zo’n actieprogramma namens deze organisaties aan staatssecretaris aangeboden.
Geen consensus
Deze daad verhult het feit dat er geen consensus is ontstaan over de uitgangspunten die de basis zouden moeten vormen voor het gebruik van neonicotinoide insecticiden. Deze gewasbeschermers worden door vele wetenschappers gezien als een primaire oorzaak van de sedert een aantal jaren sterk verhoogde wintersterfte van bijenvolken.
Het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) heeft onlangs een nieuwe aanpak van de risicobeoordeling van bestrijdingsmiddelen voor bijen aanbevolen, maar de producenten van de neonicotinoiden (Bayer CropScience en Syngenta) waren niet bereid op basis van deze aanbevelingen tot objectieve beoordelingscriteria voor de toelaatbaarheid van bestrijdingsmiddelen te komen. Ze blijven vasthouden aan de visie dat de neonicotinoiden bij gebruik volgens voorschrift veilig zijn.
Deze impasse in het beleid ten aanzien van de neonicotinoiden wordt in het Actieprogramma Bijengezondheid niet of nauwelijks beschreven. Als gevolg daarvan blijven de ernstige problemen waarvoor de neonicotinoiden de bijenstand stellen onopgelost. Voor mij was dat reden om uit het overleg te stappen.
Geen goede methode om giftigheid vast te stellen
De traditionele benadering van giftigheid is het testen in modelorganismen van dosis (concentratie)/effect verhoudingen bij een willekeurig vastgelegde blootstellingsduur, waarvan wordt verondersteld dat daarmee de 'acute' of 'chronische' blootstelling wordt nagebootst. Deze benadering meet het aandeel van alle blootgestelde individuen waarbij effecten worden waargenomen. Aan de hand van dergelijke benaderingen wordt een niveau van blootstelling bepaald waarbij geen nadelige effecten meer worden waargenomen. Met behulp van een veiligheidsfactor, die kan varieren van 10 tot 100, wordt dan een ‘veilig’ niveau van blootstelling berekend voor het modelorganisme.
Aan deze methode om giftigheid vast te stellen kleven fundamentele bezwaren:
1. De dosis (concentratie)/effect gegevens kunnen niet worden gerelateerd aan de sterk uiteenlopende blootstellingssituaties van mens en dier aan de vele potentieel giftige stoffen, en
2. Het daadwerkelijke risico kan schromelijk worden onderschat wanneer de giftigheid van de stof door de blootstellingsduur wordt versterkt. Een voorbeeld daarvan is de giftigheid van neonicotinoide insecticiden voor arthropoden (geleedpotigen). De dosis-werkingsrelatie wordt door de volgende vergelijking, die bekend staat als de Druckrey-Küpfmüller vergelijking, beschreven (1) : d. t n = constant (1)
In deze formule geldt: d= dosis (concentratie), t = gemiddelde tijd tot het optreden van het effect, en n ≥ 1 (een exponent van t waarmee de versterkende werking van de tijd tot uitdrukking wordt gebracht). Kenmerkend voor deze dosis-werkingsrelatie is dat de voor een effect benodigde hoeveelheid stof sterk afneemt naarmate de blootstellingsduur toeneemt.
De Druckrey-Küpfmüller vergelijking werd voor het eerst door Druckrey en medewerkers beschreven voor genotoxische carcinogenen (2). Ik ontdekte enkele jaren geleden met gegevens van Francisco Sánchez-Bayo (3) dat de Druckrey-Küpfmüller vergelijking ook de toxiciteit van de neonicotinoide insecticiden voor geleedpotigen beschrijft (4). Naar mijn mening was er sprake van een schromelijke onderschatting van het risico van chronische blootstelling van honingbijen aan neonicotinoide insecticiden (5).
Mijn voorstel is in lijn met de EFSA maar wordt afgewezen
In de meest recente guidance van het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) wordt uitdrukkelijk gevraagd om chronische toxiciteitsproeven met bestrijdingsmiddelen in honingbijen (6), waardoor een uitbreiding van de huidige orale en contact acute toxiciteitsgegevens na blootstellingen van 24 en 48 uur (EPPO richtlijnen 170 en OESO 213 en 214) zal plaatsvinden. Daarbij wordt een variant van het traditionele test protocol gebruikt, waarbij de dosis (concentratie) wordt gekoppeld aan de tijd tot een bepaald effect (TTE).
Gewenst voor TTE benaderingen is informatie over de blootstellingsconcentraties en blootstellingsduur die nodig is om bijen te doden (t50). Daarvoor moet de sterfte worden vastgesteld op vastgelegde tijdstippen (bijvoorbeeld na 1, 2, 3, 7 en 14 dagen blootstelling) bij blootstelling aan minstens 5 concentraties van iedere teststof. Deze TTE benadering meet de effecten bij alle individuen (en niet slechts de mortaliteit bij een bepaald percentage bijen na een willekeurig vastgestelde blootstellingsduur). De TTE benadering levert informatie over dosis (concentratie) en de blootstellingstijden die nodig zijn voor een giftige werking op de geteste organismen. Op die manier kunnen extrapolaties en voorspellingen worden gemaakt over de giftige gevolgen van iedere combinatie van dosis (concentratie) en blootstellingstijd.
Tegen die achtergrond ben ik van mening dat die methode moet worden gebruikt om de daadwerkelijke dosis-werkingsrelaties bij honingbijen te onderzoeken. Dat zou moeten gebeuren voor de volgende stoffen: Imidacloprid, Clothianidine, Thiacloprid, Thiamethoxam, Acetamiprid, Nitenpyram, Dinetofuran, Fipronil en Sulfoxaflor. Met de dosis-werkingsrelaties kan dan aan de hand van de te verwachten besmetting van stuifmeel en nectar worden geschat of de stoffen onder praktijk omstandigheden een risico voor bijen vormen. De producenten van de neonicotinoiden waren echter niet bereid een dergelijk onderzoeksprogramma te ondersteunen.
Graag merk ik op me te realiseren dat bestaande praktijken niet van de ene op de andere dag veranderd kunnen worden. Het kan zelfs vele jaren kosten. Maar wie de werkelijke problemen niet benoemd, zal nooit tot de oplossingen komen. Dat moet mevrouw Dijksma zich realiseren nu ze het actieprogramma in ontvangst heeft genomen.
Figuur 1.
Nicotinerge neurotransmissie door acetylcholine producerende zenuwcellen. De prikkeloverdracht vind plaats door afgifte van acetylcholine dat zich vervolgens bindt aan de acetylcholine receptor van een ander neuron. Deze receptorbinding leidt tot prikkeloverdracht, waarna het enzym acetylcholinesterase het gebonden acetylcholine hydrolyseert tot choline en azijnzuur dat door de zenuwcel weer wordt opgenomen om opnieuw acetylcholine voor de volgende prikkeloverdracht te produceren. Deze acetylcholine kringloop kan worden onderbroken door inactivatie van acetylcholinesterase door organofosfaten of door vrijwel onomkeerbare binding aan de acetylcholine receptor van neonicotinoïde insecticiden.
Noten
(1) Tennekes HA, 2010. The significance of the Druckrey–Küpfmüller equation for risk assessment—The toxicity of neonicotinoid insecticides to arthropods is reinforced by exposure time. Toxicology,276, 1-4.
(2) Druckrey, H., Schildbach, A., Schmaehl, D., Preussmann, R., Ivankovic, S.,1963. Quantitative analysis of the carcinogenic effect of diethylnitrosamine. Arzneimittelforschung 13, 841–851
(3) Sánchez-Bayo, F. (2009) From simple toxicological models to prediction of toxic effects in time. Ecotoxicology 18:343-354
(4) Tennekes HA, 2010. The significance of the Druckrey–Küpfmüller equation for risk assessment—The toxicity of neonicotinoid insecticides to arthropods is reinforced by exposure time. Toxicology,276, 1-4.
(5) Tennekes HA, Sánchez-Bayo F., 2013. The molecular basis of simple relationships between exposure concentration and toxic effects with time. Toxicology 309, 39– 51
(6) EFSA Guidance Document on the risk assessment of plant protection products on bees (Apis mellifera, Bombus spp. and solitary bees). EFSA Journal 2013;11(7):3295
Fotocredits: 'European honeybee touching down', uitsnede, Autan
Dit artikel afdrukken
Geen consensus
Deze daad verhult het feit dat er geen consensus is ontstaan over de uitgangspunten die de basis zouden moeten vormen voor het gebruik van neonicotinoide insecticiden. Deze gewasbeschermers worden door vele wetenschappers gezien als een primaire oorzaak van de sedert een aantal jaren sterk verhoogde wintersterfte van bijenvolken.
Het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) heeft onlangs een nieuwe aanpak van de risicobeoordeling van bestrijdingsmiddelen voor bijen aanbevolen, maar de producenten van de neonicotinoiden (Bayer CropScience en Syngenta) waren niet bereid op basis van deze aanbevelingen tot objectieve beoordelingscriteria voor de toelaatbaarheid van bestrijdingsmiddelen te komen. Ze blijven vasthouden aan de visie dat de neonicotinoiden bij gebruik volgens voorschrift veilig zijn.
Deze impasse in het beleid ten aanzien van de neonicotinoiden wordt in het Actieprogramma Bijengezondheid niet of nauwelijks beschreven. Als gevolg daarvan blijven de ernstige problemen waarvoor de neonicotinoiden de bijenstand stellen onopgelost. Voor mij was dat reden om uit het overleg te stappen.
Geen goede methode om giftigheid vast te stellen
De traditionele benadering van giftigheid is het testen in modelorganismen van dosis (concentratie)/effect verhoudingen bij een willekeurig vastgelegde blootstellingsduur, waarvan wordt verondersteld dat daarmee de 'acute' of 'chronische' blootstelling wordt nagebootst. Deze benadering meet het aandeel van alle blootgestelde individuen waarbij effecten worden waargenomen. Aan de hand van dergelijke benaderingen wordt een niveau van blootstelling bepaald waarbij geen nadelige effecten meer worden waargenomen. Met behulp van een veiligheidsfactor, die kan varieren van 10 tot 100, wordt dan een ‘veilig’ niveau van blootstelling berekend voor het modelorganisme.
Aan deze methode om giftigheid vast te stellen kleven fundamentele bezwaren:
1. De dosis (concentratie)/effect gegevens kunnen niet worden gerelateerd aan de sterk uiteenlopende blootstellingssituaties van mens en dier aan de vele potentieel giftige stoffen, en
2. Het daadwerkelijke risico kan schromelijk worden onderschat wanneer de giftigheid van de stof door de blootstellingsduur wordt versterkt. Een voorbeeld daarvan is de giftigheid van neonicotinoide insecticiden voor arthropoden (geleedpotigen). De dosis-werkingsrelatie wordt door de volgende vergelijking, die bekend staat als de Druckrey-Küpfmüller vergelijking, beschreven (1) : d. t n = constant (1)
In deze formule geldt: d= dosis (concentratie), t = gemiddelde tijd tot het optreden van het effect, en n ≥ 1 (een exponent van t waarmee de versterkende werking van de tijd tot uitdrukking wordt gebracht). Kenmerkend voor deze dosis-werkingsrelatie is dat de voor een effect benodigde hoeveelheid stof sterk afneemt naarmate de blootstellingsduur toeneemt.
De Druckrey-Küpfmüller vergelijking werd voor het eerst door Druckrey en medewerkers beschreven voor genotoxische carcinogenen (2). Ik ontdekte enkele jaren geleden met gegevens van Francisco Sánchez-Bayo (3) dat de Druckrey-Küpfmüller vergelijking ook de toxiciteit van de neonicotinoide insecticiden voor geleedpotigen beschrijft (4). Naar mijn mening was er sprake van een schromelijke onderschatting van het risico van chronische blootstelling van honingbijen aan neonicotinoide insecticiden (5).
Mijn voorstel is in lijn met de EFSA maar wordt afgewezen
In de meest recente guidance van het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) wordt uitdrukkelijk gevraagd om chronische toxiciteitsproeven met bestrijdingsmiddelen in honingbijen (6), waardoor een uitbreiding van de huidige orale en contact acute toxiciteitsgegevens na blootstellingen van 24 en 48 uur (EPPO richtlijnen 170 en OESO 213 en 214) zal plaatsvinden. Daarbij wordt een variant van het traditionele test protocol gebruikt, waarbij de dosis (concentratie) wordt gekoppeld aan de tijd tot een bepaald effect (TTE).
Gewenst voor TTE benaderingen is informatie over de blootstellingsconcentraties en blootstellingsduur die nodig is om bijen te doden (t50). Daarvoor moet de sterfte worden vastgesteld op vastgelegde tijdstippen (bijvoorbeeld na 1, 2, 3, 7 en 14 dagen blootstelling) bij blootstelling aan minstens 5 concentraties van iedere teststof. Deze TTE benadering meet de effecten bij alle individuen (en niet slechts de mortaliteit bij een bepaald percentage bijen na een willekeurig vastgestelde blootstellingsduur). De TTE benadering levert informatie over dosis (concentratie) en de blootstellingstijden die nodig zijn voor een giftige werking op de geteste organismen. Op die manier kunnen extrapolaties en voorspellingen worden gemaakt over de giftige gevolgen van iedere combinatie van dosis (concentratie) en blootstellingstijd.
Tegen die achtergrond ben ik van mening dat die methode moet worden gebruikt om de daadwerkelijke dosis-werkingsrelaties bij honingbijen te onderzoeken. Dat zou moeten gebeuren voor de volgende stoffen: Imidacloprid, Clothianidine, Thiacloprid, Thiamethoxam, Acetamiprid, Nitenpyram, Dinetofuran, Fipronil en Sulfoxaflor. Met de dosis-werkingsrelaties kan dan aan de hand van de te verwachten besmetting van stuifmeel en nectar worden geschat of de stoffen onder praktijk omstandigheden een risico voor bijen vormen. De producenten van de neonicotinoiden waren echter niet bereid een dergelijk onderzoeksprogramma te ondersteunen.
Graag merk ik op me te realiseren dat bestaande praktijken niet van de ene op de andere dag veranderd kunnen worden. Het kan zelfs vele jaren kosten. Maar wie de werkelijke problemen niet benoemd, zal nooit tot de oplossingen komen. Dat moet mevrouw Dijksma zich realiseren nu ze het actieprogramma in ontvangst heeft genomen.
Figuur 1.
Nicotinerge neurotransmissie door acetylcholine producerende zenuwcellen. De prikkeloverdracht vind plaats door afgifte van acetylcholine dat zich vervolgens bindt aan de acetylcholine receptor van een ander neuron. Deze receptorbinding leidt tot prikkeloverdracht, waarna het enzym acetylcholinesterase het gebonden acetylcholine hydrolyseert tot choline en azijnzuur dat door de zenuwcel weer wordt opgenomen om opnieuw acetylcholine voor de volgende prikkeloverdracht te produceren. Deze acetylcholine kringloop kan worden onderbroken door inactivatie van acetylcholinesterase door organofosfaten of door vrijwel onomkeerbare binding aan de acetylcholine receptor van neonicotinoïde insecticiden.
Noten
(1) Tennekes HA, 2010. The significance of the Druckrey–Küpfmüller equation for risk assessment—The toxicity of neonicotinoid insecticides to arthropods is reinforced by exposure time. Toxicology,276, 1-4.
(2) Druckrey, H., Schildbach, A., Schmaehl, D., Preussmann, R., Ivankovic, S.,1963. Quantitative analysis of the carcinogenic effect of diethylnitrosamine. Arzneimittelforschung 13, 841–851
(3) Sánchez-Bayo, F. (2009) From simple toxicological models to prediction of toxic effects in time. Ecotoxicology 18:343-354
(4) Tennekes HA, 2010. The significance of the Druckrey–Küpfmüller equation for risk assessment—The toxicity of neonicotinoid insecticides to arthropods is reinforced by exposure time. Toxicology,276, 1-4.
(5) Tennekes HA, Sánchez-Bayo F., 2013. The molecular basis of simple relationships between exposure concentration and toxic effects with time. Toxicology 309, 39– 51
(6) EFSA Guidance Document on the risk assessment of plant protection products on bees (Apis mellifera, Bombus spp. and solitary bees). EFSA Journal 2013;11(7):3295
Fotocredits: 'European honeybee touching down', uitsnede, Autan
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
De stilte bij dit stuk is een vorm een schoonheid. Maar wat ik me afvraag is: is het heel evident, onzin, onbegrijpelijk of onwaarschijnlijk?
Ik vind Tennekes' punt heel verfrissend: probeer niet tot een compromis te komen omdat je morgen niet zoveel anders kunt, maar benoem nou eerst de problemen eens reëel. Wat mij dus boeit is de vraag: benoemt hij de problemen niet reëel of juist wel?
In november 2010 publiceerde ik mijn boek “The Systemic Insecticides: A Disaster in the Making”. Daarin beschrijf ik dat de dosis-werkingsrelaties bij geleedpotigen van een nieuwe generatie insecticiden, de zogenaamde neonicotinoiden, precies hetzelfde zijn als die van genotoxische (=DNA beschadigende) kankerverwekkende stoffen (waarvoor zeer stringente risico-beperkende maatregelen van toepassing zijn), dat deze stoffen maar langzaam afbreekbaar zijn, het oppervlaktewater verontreinigen en zich door het milieu verspreiden. Door deze milieuverontreiniging met neonicotinoiden worden alle ongewervelde dieren bedreigd en daarmee ook alle soorten die van ongewervelde dieren afhankelijk zijn, zoals vissen, vogels, vleermuizen, egels, amfibieën, en reptielen, en ook vele primaten. In het kort, de neonicotinoiden zullen een breuk in de voedselketen veroorzaken. Ik heb met mijn publicaties over de neonicotinoiden alles op het spel gezet, mijn boodschap nationaal en internationaal uitgedragen, en grote persoonlijke offers op de koop toe genomen. Mijn in 1992 in Zwitserland opgerichtte consultancy kreeg nauwelijks betaalde opdrachten meer nadat ik in 2010 begon te publiceren over de risico's van de neonicotinoiden voor geleedpotigen waaronder honingbijen. Vandaag ontving ik de eerste steun van de Zutphense sociale dienst. Het is overduidelijk dat het bedrijfsleven niet met mij wil samenwerken om tot een constructieve oplossing van de problematiek rond de neonicotinoiden te komen. Ik betaal een hoge prijs voor mijn integriteit als toxicoloog. Maar de samenleving gaat een nog veel hogere prijs betalen. Ik constateer dat er sinds 2003 een ontoelaatbare milieuverontreiniging met neonicotinoiden heeft plaats gevonden en van overheidswege onvoldoende maatregelen zijn genomen deze wantoestand effectief te bestrijden. Ook in het Actieprogramma Bijengezondheid zijn geen dwingende maatregelen geformuleerd. Het onherroepelijke gevolg zal zijn dat het ecosysteem binnen niet al te lange tijd in elkaar zal storten. De insecten zullen verdwijnen en daarmee ook alle soorten die van insecten afhankelijk zijn. Sinds 2009 breng ik deze rampzalige ontwikkeling in kaart op de website www.boerenlandvogels.nl. Niemand zal na deze apocalyptische omwenteling met een zuiver geweten kunnen beweren "wir haben es nicht gewusst". Michael Gorbatschow zei ooit eens "wie te laat komt, wordt door het leven bestraft" en ik vrees dat hij gelijk zal krijgen.
Ha, Dick, met zo'n vraag over stilte en evidentie krijg je mij wel tot reactie. Het is wat mij betreft evident dat er meer en beter onderzoek nodig is. Dat constateerden we vanuit CLM ook bij analyse van Bayer en Ctgb gegevens over mogelijke effecten van inidacloprid op bijen. Maar ik vind het niet terecht om dan het Actieprogramma bijengezondheid af te wijzen. Vanuit CLM hebben wij het ondertekend. Waarom? We vinden dat je het een moet doen maar het ander niet moet laten. Dus ja: meer en beter onderzoek. Maar niet afwachten en ook nu aan de slag met verbetering van de leefomgeving van de bijen. En in het actieprogramma zijn concrete acties benoemd waar al aan wordt gewerkt of aan gewerkt gaat worden. Door allerlei groepen van bijenlint tot Food4Bees tot Bommelerfruit telers tussen de Maas en Waal. En deels werken die groepen ook aan minder middelengebruik om natuurlijke vrienden zoals de bij te beschermen. Ook de voedselketen gaat daarbij een rol spelen. In het project 'Bee deals' gaan wij met partijen zoals Hessing, Greenery, Jumbo en Sodexo aan de slag om de leefomgeving van bijen te verbeteren. Ook waterschappen, provincies en gemeenten gaan meedoen. Kortom, in het Actieprogramma staat een hele lijst met nuttige acties die vooral doorgang moeten vinden. Wel is het interessant om te zien hoe Dijksma verder gaat met dit Actieprogramma. Laat ze het verder over aan alle betrokken partijen en houdt ze het bij 'faciliteren'? We merken 't wel. Telers zijn in ieder geval bereid om stappen te zetten met bloemrijke randen, bijvriendelijke hagen en toepassing van middelen zonder neveneffecten op natuurlijke vrienden.
Peter, dank voor je reactie. Waar ik nu mee blijf zitten is de prangende vraag: is er iets mis met de methode die Henk voorstelt?
#Peter Leendertse. Wat ik mis in jouw argumentatie is een beschrijving van het verbeterde bijenonderzoek dat CLM voor ogen staat. Indirect vraag ik dus om een reactie op mijn these dat de giftigheid van neonicotinoiden voor bijen tijdsafhankelijk is, en dat die tijdsafhankelijkheid in beeld moet worden gebracht om de risico's van pesticiden voor bijen correct te kunnen beoordelen