De biodiversiteitstop in het Colombiaanse Cali werd niet de doorbraak waar velen op hoopten. Ondanks alarmerende rapporten en het uitsterven van duizenden soorten, bleef de toezegging van extra financiële steun beperkt.
De zestiende biodiversiteitstop, voorafgaand aan de klimaattop COP29, draaide om twee kernpunten: geld en financieringsstructuur. Het eerste blijft een groot probleem. Rijke landen zijn overeengekomen om jaarlijks miljarden bij te dragen aan natuurbescherming, maar een groot deel van dat geld ontbreekt nog. Hierdoor ligt het ambitieuze Global Biodiversity Framework (GBF) uit 2022 al onder vuur. Zo uitten Afrikaanse landen hun frustratie over de ontoereikende steun vanuit rijkere naties.

Ook een nieuw fonds voor natuurherstel in ontwikkelende landen kon op deze top niet worden gerealiseerd. Landen in het Zuiden hadden erop aangedrongen, maar Noordelijke landen vrezen dat dit de financiering verder zou versnipperen. Colombia wist de top wel enigszins positief af te sluiten met enkele successen. Zo werd besloten dat inheemse gemeenschappen meer inspraak krijgen in toekomstige besluitvorming en dat bedrijven die genetische natuurdata gebruiken, zoals voor medicijnen en cosmetica, in de toekomst een deel van hun winst moeten afdragen aan het nieuwe ‘Cali-fonds’.

De roep om meer geld en actie klinkt luider dan ooit. Volgens het Wereld Natuur Fonds loopt het wereldwijde plan om de natuur te redden gevaar. Het blijft de vraag of rijke landen bereid zijn om hun beloften na te komen, en of geld alleen genoeg zal zijn om biodiversiteitsverlies daadwerkelijk te stoppen. Bij dat laatste punt: wie gaat wat met dat geld doen en wie ziet er op toe dat het maximaal effectief wordt besteed?