Tijdens de discussies over het Vinkje op Foodlog, dook de term health-by-stealth op. Producenten die eraan doen maken hun producten stilletjes gezonder, zonder dit - met bijvoorbeeld een logo - expliciet aan de consument te tonen. Wat 'gezonder' dan betekent, is niet zo gemakkelijk te definiëren. In het geval van zout neemt de consensus onder wetenschappers aan dat een gemiddeld lagere natriumconsumptie, positieve gezondheidseffecten zal opleveren. Om die te realiseren wordt al jaren een health-by-stealth aanpak toegepast. Met welk resultaat? Ik deed wat onderzoek om die vraag te beantwoorden.

Vanuit de industrie is aangegeven dat een gemiddelde verlaging van 20-30 procent haalbaar is
Taskforce zout
In 2007 heeft de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) de Taskforce Zout in Levensmiddelen opgericht om te werken aan een verlaging van de hoeveelheid zout in fabrieksmatig bereide producten. Het merendeel van de zoutconsumptie – naar schatting 70 tot 75% - is immers afkomstig van dergelijke producten gecombineerd met buitenshuis gegeten maaltijden, zo valt te lezen in de beleidsnota Gezonde voeding, van begin tot eind uit 2008. In deze in opdracht van de voormalig ministers Ab Klink (VWS) en Gerda Verburg (LNV, nu EZ) geschreven nota staat een concreet doel voor de zoutreductie: "Vanuit de industrie is aangegeven dat een gemiddelde verlaging van 20-30 procent haalbaar is."

Maar leidt deze aanpak echt tot een lager zoutgehalte in voedingsmiddelen? En leidt dat vervolgens tot minder zoutinname? Het zijn vragen waar bijvoorbeeld de brieven waarmee de minister de Kamer informeert niet zo’n duidelijk antwoord geven. Daarin staan vooral de nieuwste plannen, zoals het akkoord verbetering productsamenstelling, en nog meer plannen voor de komende jaren. Er komen slechts enkele resultaten naar voren. Die zien er veelbelovend uit. Zo is volgens minister Schippers de hoeveelheid zout in groenteconserven maar liefst 54% gedaald (t.o.v. 2011). Geeft dat een representatief beeld?

Worden de doelen gehaald?
In de aanloop naar de beleidsnota is de NVWA al vanaf 2007 begonnen met het monitoren van het zoutgehalte in voedingsmiddelen. Vanaf 2009 heeft NVWA de monitor gestandaardiseerd op tien productgroepen en sindsdien is er elk jaar gemeten. De meest recente rapportage is van maart dit jaar en gaat over 2015. In plaats van de vergelijkingen die de ene keer met de waarden uit 2009 en dan weer met die van 2011 worden gemaakt, is het interessant om de data gewoon eens op een rij te zetten. Dat geeft het volgende beeld:



Oordeel zelf. Zou het doel uit 2008 van gemiddeld 20-30% zoutreductie gehaald zijn? Er zijn opvallende dalers, maar minstens even opvallende stijgers.

Natuurlijk zit er veel variatie tussen de individuele producten binnen een productgroep. Aangezien de NVWA onmogelijk alle producten kan meten, gebruikt zij een sample van ca. 1000 producten. Dat kan dus wat vertekening opleveren. Ook is de meting in 2007 niet erg goed te vergelijken met de latere jaren, omdat er toen net een beetje anders gesampled is.
Een wat gedetailleerder beeld kan toch wat verheldering geven. In de rapportage over 2007 van NVWA staat vermeld dat de hoogste bijdrage aan de natriuminname wordt geleverd door brood (28%), kaas (11%), vleeswaren (10%) en soepen (7%). Hieronder heb ik de trend in zoutgehalte in deze productgroepen nogmaals weergegeven, dit keer inclusief de spreiding (minimaal en maximale waarden).



Wat opvalt is dat brood een duidelijke dalende trend laat zien, maar deze blijkt geheel gelijke tred te houden met de veranderingen in de maximaal toegestane hoeveelheid zout volgens het Warenwetbesluit Meel en brood. De hoeveelheid zout in kaas is licht gedaald, maar het verschil tussen 2009 en 2015 is beperkt en de variatie is redelijk groot. Waar soepen een initiële sprong laat zien tussen 2007 en 2009, is de afname daarna zeer beperkt. De hoeveelheid zout in vleeswaren laat zelfs een tegengestelde trend zien.

Leidt health-by-stealth tot een lagere inname?
De zoutgehaltes lijken dus niet over de hele linie drastisch lager te liggen. Het is bovendien de vraag of veranderingen in zoutgehaltes tot een lagere inname heeft geleid. Hier is niet zoveel over te zeggen, omdat er maar mondjesmaat onderzoek naar wordt gedaan, maar toch valt er wel een en ander te schatten.

Net als de NVWA rapportage uit 2007, geeft ook de recentste gepubliceerde Voedselconsumptiepeiling (2007-2010) een (heel vergelijkbaar) overzicht van de productgroepen die de grootste bijdrage aan de zoutinname leveren. De belangrijkste zijn brood (26%), vleesproducten (15%) en kaas (10%), gevolgd door sauzen (8%), soepen (6%) en koek/banket (5%). Tezamen dragen deze zes categorieën dus 70% bij aan de zoutinname, die in 2009 onder volwassenen gemiddeld ca. 9g per dag was.

Alle inspanningen, plannen, beleidsnota's, kosten, e.d. hebben in acht jaar dus geleid tot een geschatte reductie van 0,3g, ofwel 4,8%
Aangezien deze productgroepen tot de tien door NVWA gemonitorde behoren, zijn de cijfers van de gemiddelde zoutgehaltes beschikbaar. Daarmee valt dus te schatten hoeveel brood, vleesproducten, kaas, etc. gemiddeld gegeten werd. Om bijvoorbeeld 26% van die 9g uit brood binnen te krijgen, at men daar in 2009 dagelijks gemiddeld ca. 179g van. Door aan te nemen dat de hoeveelheden brood, vleesproducten, kaas, sauzen, soepen en koek in de loop van de jaren gelijk bleven en alleen de zoutgehaltes veranderden, kan een schatting gemaakt worden hoeveel zout men ongeveer at.
Waar deze zes categorieën in 2009 gezamenlijk goed waren voor 6,3g zout (70% van 9g), was dit in 2015 slechts marginaal afgenomen tot 6,0g. Alle inspanningen, plannen, beleidsnota's, kosten, e.d. hebben in acht jaar dus geleid tot een geschatte reductie van 0,3g, ofwel 4,8%. Het verloop ziet er als volgt uit:



De hierboven weergegeven consumptie is slechts een schatting, gebaseerd op een gelijkblijvende consumptie. Het is helemaal niet zeker of de onderliggende aannames kloppen. Misschien gaan mensen wel andere producten eten als ze de aangepaste producten niet meer zo aantrekkelijk vinden.

Een beter beeld zou kunnen worden verkregen als de variatie in consumptie rechtstreeks gemeten zou worden. Een betrouwbaar geachte meting is de 24-uurs urine-excretie. Helaas worden dergelijk onderzoeken maar af en toe gedaan. Het RIVM heeft enkele metingen uit de afgelopen decennia gepubliceerd. De meest recente metingen zijn gedaan in 2006 en 2010. In totaal zijn daarmee de gemiddelde* zoutinnames uit de periodes 1977-1986, 1987, 1991-1992, 2006 en 2010 beschikbaar. Hieronder heb ik de trend weergegeven, waarbij ik voor de eerste periode jaar 1981 als gemiddeld peiljaar heb genomen.



Bovenstaande figuur maakt duidelijk dat de gemiddelde zoutinname eigenlijk nauwelijks varieerde tussen 1977 en 2010. Op twee kleine uitschieters na, blijkt de inname vrijwel constant rond de 9 gram te liggen.

Het is duidelijk dat er weliswaar enkele productgroepen zijn waar duidelijke zoutreductie behaald is, maar dat er in andere productgroepen vrijwel geen verschil of zelfs een stijging te vinden is. Als middels de beschikbare cijfers vervolgens geschat wordt hoeveel verschil het toegepaste beleid heeft op de inname, blijkt dat dit marginaal is.
Conclusie
Of zoutreductie gezonder is, is onderwerp van debat binnen de wetenschappelijke gemeenschap en daarbuiten. De tot nog toe geldende boodschap is dat we teveel zout eten en dat we van gemiddeld 9 gram per dag terug zouden moeten naar 6 gram. Veruit het meeste zout krijgen we binnen via industrieel bereidde producten en buiten de deur geconsumeerde waren. De industrie en de overheid hebben jaren geleden beleid ingezet om het zoutgehalte van dergelijke voedingsmiddelen te reduceren, waarbij in 2008 een doel van 20-30% reductie werd vermeld. Sinds 2009 heeft NVWA jaarlijks een steekproef bemonsterd en het zoutgehalte bepaald van ca. 1000 producten, verdeeld over 10 productgroepen.

Hoewel ik slechts een beperkte analyse kon maken voor dit stuk, is duidelijk dat er weliswaar enkele productgroepen zijn waar duidelijke zoutreductie behaald is, maar dat er in andere productgroepen vrijwel geen verschil of zelfs een stijging te vinden is. Als middels de beschikbare cijfers vervolgens geschat wordt hoeveel verschil het toegepaste beleid heeft op de inname, blijkt dat dit marginaal is. Terwijl het advies luidt om 3 gram minder zout te eten, leveren aanpassingen in de zes meest bijdragende productgroepen op dat van die doelstelling in de praktijk slechts 10% gerealiseerd wordt.

Of die 10% nu ook tot een werkelijke reductie van de zoutinname leidt is de vraag. Het is immers niet ondenkbaar dat mensen anders gaan eten, of zelf meer zout gaan toevoegen als de gekochte producten minder zout bevatten. De schaarse data die beschikbaar zijn om dat te berekenen, gaan helaas niet verder dan tot 2010. De conclusie is echter vrij duidelijk: al bijna 40 jaar is de gemiddelde zoutconsumptie ongeveer gelijk. Mét en zonder beleid.

Ten aanzien van het Vinkje stelden we op Foodlog vast dat het zichtbare gebruik van het logo geen meetbare resultaten heeft opgeleverd. Nu dat ook het geval lijkt met health-by-stealth mag de vraag gesteld worden of beleidsmakers en de levensmiddelenindustrie wel met een zinvolle sturing bezig zijn. Het kost veel geld, tijd en controverse. Zouden dat geld en die energie niet veel slimmer besteed kunnen worden?
Dit artikel afdrukken