Dat laat onderzoeker van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) Jeroen Onrust zien in een publicatie in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Applied Ecology. Al vele jaren doet hij in het donker bodemonderzoek. Op zijn buik gelegen, kijkt hij naar het bodemleven aan de oppervlakte van grasland. Dat is puur handwerk. Met verschillende klikkertjes telt hij de soorten wormen die hij ziet en hun aantallen.

Onrust telde hun gedrag in alle seizoenen en in alle weersomstandigheden. Nacht na nacht
Zijn promotor - professor Theunis Piersma van de RUG - vond Onrust bereid om dit zware en vuile veldwerk te doen tijdens zijn afstuderen in 2010. Het is fysiek geen aantrekkelijke klus. Wormen zijn nachtdieren en komen op de dag niet naar boven. Onrust telde hun gedrag in alle seizoenen en in alle weersomstandigheden. Perceel per perceel. Net na een mestinjectie of juist een hele tijd ervoor. Net na bovengronds opgebrachte mest of later. Maximaal 4 percelen van 50 bij 50 meter na elkaar. Dat betekent zo'n zes uur op je buik liggen, kijken en tellen.

Na zijn afstuderen promoveerde Onrust in december 2017 op de vraag welke wormen in de grasmat van Nederlandse melkveehouders te vinden zijn en welke functie ze daar hebben. De rode worm, ontdekte hij, is goed voor de bodem en boer. De grijze is geen verkeerde, maar als hij gaat overheersen krijg je bodems die in de zomer hard worden als beton en bij regen het water niet doorlaten. De rode zorgt juist voor een bodem die rul blijft en water wel goed opneemt; in onze afwisselend te natte en te droge weersomstandigheden is zo'n rode worm een zegen voor de boer, weet Onrust inmiddels. Tijdens de droge zomer van 2018 stelde hij vast dat percelen met veel rode wormen minder last hadden van de droogte dan 'grijze' percelen.

Jeroen Onrust


Na zijn promotie ging Onrust onderzoeken hoe de boer meer rode wormen in zijn weiland kan krijgen door het dier een aantrekkelijk bestaan te bieden. Daar komen nu de eerste resultaten van naar buiten.

Vroeger mocht de mest bovengronds worden uitgereden en op de grasmat worden toegepast. Vanwege zorgen om de natuur is dat verboden
Onrusts bevindingen pleiten tegen het mestbeleid dat na de introductie van roostervloer in de melkveehouderij van kracht werd. Vaste mest (poep) en urine vloeien daarin samen en vormen ammoniak die vervluchtigt in de lucht maar neerslaat op natuurgebieden. Daar veroorzaakt het volgens rekenmodellen die het Rijk hanteert, overbemesting en verzuring van het milieu. Om dat effect tegen te gaan, verplicht de wetgever injectie van de mest in de bodem. Vroeger mocht de mest bovengronds worden uitgereden en op de grasmat worden toegepast. Vanwege zorgen om de natuur is dat verboden, hoewel het inmiddels beleid is om - net als in de walvisvaart - op 'onderzoeksgronden' vrijstellingen te verlenen aan een beperkt aantal traditioneel boerende boeren.

Het jongste wormenonderzoek van Onrust leidt tot de conclusie dat mestinjectie slecht is voor de bodemgezondheid. Die is zowel van belang voor een productief boerenbedrijf als voor de weidevogelstand waar Nederland zo van is gaan houden sinds de vogels verdwijnen.

Bodemvocht sleutel tot wormenbeschikbaarheid
Een vochtige toplaag van de bodem zorgt ervoor dat regenwormen naar boven komen én dat weidevogels met hun snavel in de grond kunnen prikken om wormen te pakken te krijgen. “Om wormen en weidevogels in verdroogde weilanden te helpen wordt vaak vooral de grondwaterstand verhoogd”, zegt Onrust. “Maar als de bodem door onder andere mestinjectie al is verstoord, droogt de toplaag in het voorjaar zo snel uit dat een hoger grondwaterpeil niet meer helpt”, vult Piersma aan.

Grondwaterstandverhoging zou dus gecombineerd moeten worden met een andere manier of moment van bemesten.

Rode en grijze wormen
In Nederlandse weilanden komen twee typen regenwormen voor: de grijze Aporrectodea caliginosa leeft in de grond van de bacteriën die op gronddeeltjes zitten. De rode Lumbricus rubellus is een schimmeleter; hij pendelt op en neer tussen de diepere bodem en het oppervlak, waar hij bijvoorbeeld plantenresten ophaalt om die dieper in de bodem te verteren. Door dit gedrag zijn vooral rode wormen van belang voor een goede bodemstructuur en als voedselbron voor weidevogels.

Moeten melkveehouders nu massaal hun stallen gaan vervangen?
Labtests
Al eerder toonde Onrust aan dat in met drijfmest geïnjecteerde weilanden minder rode wormen voorkomen dan in weilanden waar ruige stalmest wordt opgebracht. Om uit te sluiten dat de weilanden met ruige stalmest ook om andere redenen beter waren voor wormen deed Onrust tests in het lab. “We hebben jonge grijze en rode wormen vijf maanden op een dieet van drijfmest, ruige mest of gewoon stro gezet. Daaruit bleek duidelijk dat de rode wormen minder hard groeiden op drijfmest dan op ruige mest. Zo leidt het insnijden van drijfmest op twee manieren tot het verdwijnen van de ecologisch belangrijke rode wormen: hun favoriete voedsel groeit minder goed en door de droogte zitten de wormen te diep voor de vogels."

Moeten melkveehouders nu massaal hun stallen gaan vervangen? Onrust: "Rode wormen houden van schimmels. Die krijg je met ouderwetse mest die nog niet helemaal verteerd is en waar de bacteriën - het voorkeursmenu van grijze wormen - nog niet aan volop aan begonnen zijn. Zoveel is zeker, al vergt het een heel nieuw manier van stallen bouwen. Maar, al speculeer ik nu een beetje, misschien is het ook denkbaar om drijfmest te mengen met bokashi, een natuurlijke manier van fermenteren die de al te kwalijke kanten van drijfmest kan verzachten. Experimenteren is in ieder geval alvast zinvol, want we zullen het proefondervindelijk moeten vaststellen."


Update, 10 maart, 13:30 uur: de visie op mest- én bodembeleid van LTO Nederland (zie commentaar #15):

Fotocredits: Foto in de tekst: Jeroen Onrust door Klaas-Herman Duursema
Dit artikel afdrukken