Met die vragen ging een Amerikaans-Australische onderzoeksgroep aan de slag. Medical News Today legt uit dat het sleutelbegrip ‘positieve versterking’ is.

De onderzoekers putten uit grote databanken met de genetische gegevens van honderdduizenden personen. Het is bekend welke genetische varianten in verband staan met de mate waarin je gevoelig bent voor de bittere smaak. De genetische variaties werden vergeleken met de verklaringen van de proefpersonen over hun koffie, thee en alcoholgebruik.

Mensen die gevoeliger zijn voor de smaak van cafeïne, blijken ook meer koffie te drinken. Dat lijkt tegenstrijdig, want de natuurlijke neiging zou zijn de bittere smaak te mijden. Het is nog ingewikkelder: wie minder gevoelig is voor andere bittere stoffen, kinine en PROP (dat in thee en alcoholische dranken voorkomt), drinkt juist meer koffie.

De verklaring voor de grotere voorkeur voor koffie van proefpersonen met een grotere gevoeligheid voor cafeïne, maar niet voor de andere bittere stoffen, is dat de gebruiker de stof leert waarderen vanwege de gunstige, stimulerende effecten op de hersenen ondanks de vieze smaak. Dat is het principe van de acquired taste door de positieve versterking. Dat mechanisme verklaart ook waarom kinderen nog niet van spruitjes houden.

De onderzoekers willen verder onderzoek doen om de tegenstrijdigheden verder te ontrafelen en uit te zoeken of een bepaalde voorkeur voor bittere smaken samenhangt met het risico op ziekten.
Dit artikel afdrukken