“Als het weer eens mis gaat, schiet de voedselketen in een traceerbaarheidsreflex. Ongeacht of het nu gaat om fipronil-eieren, E.coli-besmettingen of de vogelgriep. Op het moment dat een besmetting of infectiehaard in voedsel wordt ontdekt, willen we allereerst zo snel mogelijk achterhalen waar de ellende vandaan komt.” Aan het woord is Lammert Vinke van Info Support, een dataintegreringsbedrijf. Het is gevestigd in Veenendaal midden in wat Nederland zijn Food Valley noemt.

Hij noemt die reflex “heel logisch”. Want “als je weet waar de bron van een besmetting zit, dan kun je die bestrijden en de betreffende producten laten terugroepen. Betere traceerbaarheid is één van de redenen waarom de levensmiddelensector driftig experimenteert met blockchaintechnologie.”

Waar, maar niet waarom
Toch helpt blockchain niet om voedselbesmettingen te voorkomen, zegt Vinke. “In het gunstigste geval kan de technologie helpen om te bepalen waar het mis is gegaan, maar niet waarom.”

Een blockchain legt de data vast waarvan verschillende partijen in de keten het zinvol vinden om deze met elkaar te delen. Dat kan bijvoorbeeld zijn op welk moment een zaadje de grond in is gegaan, wanneer en op welke plek een vrucht is geoogst en in welke winkel die vrucht uiteindelijk terecht is gekomen.

Maar met zulke data kun je niet verklaren wat die besmetting heeft veroorzaakt. Vinke: “als je de oorzaak van besmettingen wilt achterhalen, dan moet je zo veel mogelijk databronnen in de voedselketen combineren en analyseren. Als ze er zijn, is het een kwestie van ze aan elkaar knopen. Dat is werk waar wij van leven, maar het levert ook heel veel op. Nauwkeurig zijn de bestaande analyses zelden en ze kosten veel tijd. Dat kan leiden tot bergen verspild voedsel omdat een verdenking te lang blijft bestaan waardoor een markt totaal kan worden verstoord. Steeds opnieuw komen risico’s en kunnen dan voor honderden miljoenen schade zorgen. Opgeteld gaat het jaarlijks om vele miljarden.”

Dat klopt.

EHEC op groenten: de markt viel stil
Neem bijvoorbeeld de beruchte EHEC-uitbraak in het voorjaar van 2011. In Duitsland werd de gevaarlijke uit poep afkomstige bacterie op groenten ontdekt. Voedselveiligheidsautoriteiten wilden zo snel mogelijk weten waar de besmette groenten vandaan kwamen. Het eerste speurwerk leidde naar komkommers. De Duitse autoriteiten zeiden aanvankelijk dat de besmetting vermoedelijk van Nederlandse of Spaanse komkommers kwam. De markt reageerde in paniek en deed tomaten, sla en boontjes in de ban. De verkopen van groenten naar Duitsland kwamen 2 weken nagenoeg volledig tot stilstand. Later bleek dat de besmetting niet van tomaten of komkommers kwam, maar van biologisch geteelde taugé in het plaatsje Bienenbüttel in de Duitse deelstaat Nedersaksen.

De bacterie werd gevonden op taugé in de vuilnisbak van een ziek geworden gezin. Taugé en andere spruitgroenten werden vervolgens door het publiek met een schuin oog bekeken. Maar daar was het verhaal nog niet mee af. Aanvankelijk gingen de autoriteiten ervan uit dat de besmetting uit dierlijke mest afkomstig was. Maar ook dat bleek niet het geval. De EHEC-crisis, die circa 50 doden veroorzaakte, was veroorzaakt door het zeldzame type E.coli O104:H4 dat al jaren in Duitsland aanwezig was in mensendarmen. Iemand die zijn handen niet goed had gewassen, moet de ziekte op de gekiemde boontjes hebben overgebracht. Het meest opmerkelijke is dat de besmetting terug te voeren is op een partij fenegriekzaad uit Egypte. Dat kon uiteindelijk worden vastgesteld vanwege die heel zeldzame stam E. coli.

De EHEC-crisis kostte de nodige onschuldige telers de kop. De Europese Commissie maakte €227 miljoen steun vrij om het ergste financiële leed te verzachten. De werkelijke schade is niet precies te berekenen maar lag flink hoger. De Nederlandse tuinbouw en groentehandel alleen al taxeerden de verliezen op €350 miljoen. Telers in Spanje, Frankrijk en Denemarken hadden met dezelfde problemen te maken.

Uitwaaiering
In 2018 constateerde de Belgische Voedselveiligheidsautoriteit FAVV dat uit Nederland afkomstig varkensvlees besmet was met Salmonella Goldcoast. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dook in de affaire. De besmetting kwam aan het licht doordat in Nederland sinds de zomer van 2018 meer patiënten met Salmonella Goldcoast dan gewoonlijk werden gesignaleerd. Via logistieke lijnen en DNA-typering konden deze patiënten worden gelinkt met een specifiek slachthuis en met varkensvlees dat in de periode 4 juni tot en met 24 oktober 2018 was afgezet.

Het betreffende slachthuis nam in oktober van dat jaar maatregelen om mogelijke herhaling te voorkomen. De NVWA zette een uitgebreide traceringsactie van al het varkensvlees afkomstig van dit slachthuis in de periode 4 juni tot en met 24 oktober in werking. Alle betrokken vleesverwerkers aan wie varkensvlees was geleverd moesten de producten waarin het varkensvlees was verwerkt uit de handel halen. Hammen die tot in Azië werden verkocht en belandden in partijen met andere hammen werden samen uit de handel gehaald. De besmetting sleurde grote partijen vlees die er niets mee te maken hebben met zich mee. De slachter en kosten zijn buiten de media gebleven. Die zaak laat zien hoe gemakkelijk een besmettingscase zich als een olievlek uitbreidt.

Op dit moment bouwt zich de ethyleenoxide-zaak op. Het residu van een ontsmettingsprocedure kan overal ter wereld via een paar korreltjes sesamzaadjes grote aantallen producten raken. Die worden uit de markt gehaald en vernietigd. De schades kunnen in de honderden miljoenen lopen. Net zoals dat het geval was met de een aantal keren heroplevende E-coli besmetting van Amerikaanse romaine sla die in 2018 5 doden kostte en honderden mensen ziek maakte. Een paar bladen van die sla zijn het onmisbare ingrediënt in de onder Amerikanen geliefde Cesar salad. Na lang speuren werd de oorzaak van de besmetting ontdekt.

Een irrigatiekanaal in de buurt van koeien bleek de besmetting te veroorzaken. De e-coli in kwestie komt gewoon in koeiendarmen voort, zodat iedere koe een risico is. Wie dat weet, kan rekening mee houden. Wie het snel kan opsporen verkort de lange periode van onzekerheid die fnuikend is voor telers.

Als de toepassing van datatechnologie jaarlijks veel doden en schade kan voorkomen, dan is het onverantwoordelijk om de verwezenlijking van die mogelijkheden niet te organiseren
Vele tientallen miljardenen en honderdduizenden doden
De Amerikaanse voedselveiligheidsautoriteit USDA berekende recent dat alleen in de VS de kosten voor besmet voedsel jaarlijks $17.6 miljard bedragen. De World Bank berekende in 2018 dat de niet rijke landen in de wereld voor $110 miljard aan schade ondervinden door besmet voedsel.

Die schattingen zijn het resultaat van de risico’s die overheden en bedrijven nemen in termen van kosten. In termen van doden valt het getal wereldwijd wellicht mee, maar verwaarloosbaar is het nou ook weer niet. Volgens de WHO overlijden jaarlijks 420.000 mensen wereldwijd aan de gevolgen van besmet voedsel.

Niet gebruikt potentieel
Kunnen we al die kosten en doden vermijden? Nee, want niet in alle markten hebben partijen de beschikking over voldoende data. “Maar waar wel data beschikbaar zijn”, zegt Vinke, “kunnen we gerust stellen dat we de enorme potentie van data nog veel te veel laten liggen. Boeren houden bijvoorbeeld data bij over de bodemkwaliteit van de boomgaard, de hydratatie en bemesting. Het is ook vrij eenvoudig om iedere individuele mungboon (waar taugé van wordt gemaakt) een datastempel te geven, waardoor je kunt bijhouden wanneer welke boon is geplukt, op transport is gegaan en verwerkt. Het is een kwestie van de juiste data combineren en analyseren.”

Kortom: vanaf het moment dat het zaadje van een plant in de grond gaat, kan eigentijds datamanagement heel minutieus de relevante data bijhouden die iets zegt over de kwaliteit van de bonen. Dat is niet alleen nuttig om de bron van mogelijke ziektes en besmettingen te kunnen achterhalen, maar ook om de kwaliteit van de oogst te verhogen.

Niet of, maar hoe
"De reden waarom het nu nog niet gebeurt, laat zich raden”, zegt Vinke. “Er is over bedrijfsgrenzen een investering nodig om systemen aan te leggen die als een zwarte doos kunnen fungeren in het geval van besmettingen en ziektes. Maar omdat het ieders verantwoordelijkheid is, pakt niemand het aan.”

Met die opmerking legt Vinke een stelling van jewelste op tafel: als de toepassing van datatechnologie jaarlijks vele doden en schades van vele miljarden kan voorkomen, dan is het onverantwoordelijk om de verwezenlijking van die mogelijkheden niet te organiseren. Maar toch gebeurt het niet.

Hoe dan?
Is het een taak van nationale overheden en hun voedselveiligheidsautoriteiten zoals de Belgische FAVV, de Nederlandse NVWA en de Amerikaanse USDA? Van de Verenigde Naties? Of van de grote pre-competitieve samenwerkingsverbanden van grote internationale bedrijven zoals het Consumer Goods Forum of het SAI Network. Hoe het ook zij, vertelt ons Vinke, “zo’n systeem verdien je echter bij de eerste de beste uitbraak al terug, omdat het voorkomt dat je een kerngezond deel van de oogst moet vernietigen. En dan hebben we het niet eens over de winst uit de verbetering van de kwaliteit van gewassen die deze data opleveren.”

Grappend over zijn eigen verdienmodel, zegt Vinke tot slot: “Natuurlijk help ik het graag meteen op wereldniveau aan te pakken. Maar los van mijn eigen belangen, wil ik benadrukken dat het verzamelen en delen van meer data een groot maatschappelijk nut heeft. Veel minder mensen hoeven ziek (of erger) te worden van besmet voedsel en veel minder voedsel hoeft uit de handel te worden genomen en vernietigd. We kunnen met zijn allen de vruchten van de digitale transformatie van voedsel plukken, maar dan moeten we het wel samen willen. Dat niet willen zou ik onethisch durven noemen. Daarom is de vraag niet of het zou moeten, maar hoe we het georganiseerd krijgen.”
Dit artikel afdrukken