Het Voedingscentrum heeft als missie de consument te informeren en te stimuleren tot een meer gezonde en duurzame voedselkeuze.
In de missie staat de consument centraal. Dat betekent dat wij wetenschap vertalen naar praktisch hanteerbare adviezen die aansluiten bij het voedingspatroon van de Nederlandse consument. Bij die vertaling gaan we uit van wetenschappelijke consensus. Het belangrijkste consensusrapport voor onze voorlichtingsmodellen is de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad. Deze richtlijnen zijn voor het Voedingscentrum de basis van de voorlichting. De Gezondheidsraad is voor ons de leidende instantie in Nederland als het gaat om het interpreteren en duiden van wetenschap op het gebied van voeding.
Zoals in de vele langlopende discussies op Foodlog is terug te lezen, is het vaststellen van een consensusvisie op voeding een zeer moeilijke opgave. Dit komt vooral omdat in de voedingswetenschap er zelden sprake is van causale verbanden. Dit is de uitdaging waar zowel de Gezondheidsraad als het Voedingscentrum voor staan. In tegenstelling tot de wetenschappelijke discussies op Foodlog, is het de taak van beide instanties al die kennis te bundelen en te vertalen naar een voor de consument optimaal voedingspatroon. In de interpretatieslag van de op dat moment geldende stand van de wetenschap moeten aannames worden gemaakt en onzekerheden worden vastgesteld. Daarbovenop wordt in de vertaalslag naar voedingsmiddelen een afweging gemaakt van de bijdrage die deze voedingsmiddelen leveren aan onze nutriëntenvoorziening. Om zaken nog complexer te maken, zijn dit voedingsmiddelen met vaak meerdere nutriënten –met zowel positieve als negatieve effecten. Als dit alles is geëvalueerd, moet een voor de consument bruikbaar advies worden opgesteld. Zonder concessies en een helikopterview van ter zake kundige professionals kunnen simpelweg geen goede adviezen worden opgesteld. Kortom, het opstellen van voedingsrichtlijnen is iets totaal anders dan het discussiëren over wetenschappelijke onzekerheden. Wij proberen met onze adviezen de wetenschap in dienst van de gezondheid van de consument te laten staan.
De Gezondheidsraad is in februari 2013 begonnen met de start van het opzetten van de nieuwe Richtlijnen Goede Voeding. Deze Richtlijnen zijn een interpretatie van alle op dit moment beschikbare wetenschap. Onzekerheden zullen worden toegelicht in het Achtergronddocument. Dit maakt afwegingen en keuzes transparant.
Het Voedingscentrum zal bij dit traject aansluiten om zo de voorlichtingsmodellen zo dicht mogelijk bij de nieuwe Richtlijnen van de Gezondheidsraad te houden. Wij zullen ook weer interpretaties moeten doen om onze adviezen zo dicht mogelijk bij de belevingswereld en het voedingspatroon van de Nederlandse consument te houden. Ook wij zullen uitleggen welke afwegingen we daarbij maken. Het beschreven traject zal hopelijk begin 2015 klaar zijn. Tot die tijd baseert het Voedingscentrum zich grotendeels op de Richtlijnen van 2006.
De aanbeveling van de Gezondheidsraad aangaande voedingspatronen is leidend voor de voorlichting die het Voedingscentrum geeft. In de praktische vertaling naar de consument geeft het Voedingscentrum over aparte voedingsmiddelen informatie, maar het voorlichtingsmodel van het Voedingscentrum (Schijf van Vijf) vormt de basis voor een optimaal voedingspatroon.
Daarom ga ik hier niet in de op de zeer boeiende wetenschappelijke discussie die is gevoerd over linolzuur op Foodlog. Ik denk dat er inhoudelijk zowat alles is gezegd wat er over te zeggen valt. Over zekerheden, onzekerheden, het ontbreken van causale verbanden en de interpretaties die hieruit voortkomen. Echter, als ik de discussie lees vanuit de ogen van het Voedingscentrum blijft er een belangrijke vraag over: wat moet de consument nu met deze discussie?
Mag ik een voorstel doen voor de discussieleden hier op Foodlog: probeer de discussie opnieuw te beginnen. Maar nu niet alleen met uw wetenschappelijke expertises, maar ook met de consument in uw achterhoofd. Uitgaande van de vetzuurdiscussie: Kunt u allen tot een consensus-uitspraak komen wat betreft voedingsmiddelen en te consumeren hoeveelheden voor de Nederlandse consument? Om tot een consensusvisie te komen, zult u wellicht persoonlijk en wetenschappelijke gezien concessies moeten doen bij het interpreteren van de wetenschap. Zeker daar waar veel onzekerheden bestaan. U zult zien dat zoiets niet zo een makkelijke opgave is. Kunt u na gaan hoe lastig dat is als het gaat om het totale voedingspatroon van de Nederlandse bevolking en groepen daarbinnen.
Ik hoop dat ik met deze reactie u een beetje inzage heb kunnen geven in de werkwijze en de positie van het Voedingscentrum en de uitdagingen en dilemma’s waar wij continu mee te maken hebben. Hopelijk leidt dit tot meer begrip voor hoe en wat wij communiceren naar de consument.
Dr. Stephan Peters is manager kwaliteit en kennis van het Voedingscentrum
Fotocredits: Voedingscentrum
Op 10 juni krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Ik hoop dat Stephan wil reageren op de conclusies van het nieuwe rapport van het Rathenau Instituut over het gebruik van wetenschappelijke kennis door de overheid om in heikele kwesties haar standpunten te verdedigen - precies wat het Voedingcentrum doet dus.
Enkele conclusies uit dit 'Wetenschap als strijdtoneel' getitelde rapport (klik) zijn bijvoorbeeld:
- Een beroep op wetenschappelijke kennis volstaat niet als antwoord op publieke controversen
- Wetenschap beschikt niet langer over vanzelfsprekend gezag
- Wetenschappelijke onzekerheden behoeven openheid.
Voor op het laatste punt laat het VC natuurlijk nogal wat liggen. Het VC straalt immers heel duidelijk de houding uit dat de wetenschap ons ondubbelzinnig kan zeggen wat wel en niet gezonde voeding is. Zozeer zelfs, dat het niet nodig is die wetenschappelijke onzekerheden te benoemen en erover in discussie te moeten gaan. Het VC beroept zich simpelweg op de 'bestaande wetenschappelijke consensus' en gaat daarmee voorbij aan het in het Rathenau-rapport duidelijk benoemde probleem dat die consensus dikwijls helemaal niet bestaat.
@Wouter:
"Ik denk dat online debat tussen wetenschappers steeds belangrijker zal gaan worden. Nu nog de juiste plekken vinden of creëren."
En niet alleen tussen wetenschappers. Het is anno 2013 niet meer dan normaal dat transparant wordt voor de belangrijke financiers (de belastingbetaler) hoe men te werk gaat in gezondheidssector (artsen, onderzoekers, Voedingscentrum, Gezondheidsraad) en welke (ontbrekende, tegengestelde en ook correcte) resultaten die wetenschap oplevert. Lang leve internet. Mensen die er tijd in willen investeren kunnen op die manier betere informatie halen dan alleen naar de postbus 51 spotjes te kijken. De reactie hieronder van het VC is dan ook behoorlijk ontluisterend. De hele discussie niet meegedaan, 1 bericht dat de partijlijn ondersteunt, en o zo opgelucht reageren.
Ik kom een paar keer per jaar bij een wetenschappelijk congres. Het echte debat vind daar niet vaak plaats. Er is een groot respect tussen onderzoekers onderling. Als een presentatie wordt gegeven, dan volgen meestal nog 1 of 2 beleefde vragen. Maar zelden echt scherp. Het 'debat' via een ingezonden brief in een wetenschappelijk journal is iets dat in mijn ogen ook minder gangbaar wordt. Op kantoor bij ons gebruiken we vooral de online databases en downloaden pdf-jes. Ik denk dat online debat tussen wetenschappers steeds belangrijker zal gaan worden. Nu nog de juiste plekken vinden of creëren.
Frits, ik ben zo vrij geweest je commentaar mee te nemen naar de draad over Katans column over de linolzuur-tapes en er in die draad op te reageren. Ik denk dat een discussie buiten de academische gremia wel degelijk een functie heeft. Een (te belangrijk) deel van de discussie vindt nl. al buiten plaats. Daar is vast een goede, natuurlijke en door niemand gestuurde reden voor.
Katan blijft het publiek op het verkeerde been zetten door aantoonbaar foutieve informatie te verstrekken. Ik raad iedereen aan de studies zelf te lezen en een onafhankelijke mening te vormen.
Wat zijn de feiten?
Hij noemt de Sydney Diet Heart Study “klein”. Om precies te zijn gaat het om 458 geanalyseerde personen (237 controles, 221 interventie). Ter vergelijking: zijn eigen recente (en door mij in ieder geval zeer gewaardeerde) studie (NEJM Oct 2012), waarin het effect van suiker werd gezet tegen een zoetstof, omvatte 641 kinderen, waarvan uiteindelijk 225 in de zoetstofgroep konden worden geanalyseerd en 252 in de suikergroep; in totaal dus 477. Na 1 jaar was dus 25% niet analyseerbaar.
Wederom zegt hij niets over de meta-analyse die door Ramsden is uitgevoerd, waarbij het in totaal gaat om 9.560 personen. Het is een meta-analyse van 4 studies in totaal, dus het gaat bij Ramsden niet alleen over die kleine Sydney Diet Heart Study. De kracht van deze (en een eerdere) meta-analyse van Ramdsen was nu juist dat er onderscheid werd gemaakt tussen de studies die verzadigd vet door linolzuur vervingen en de studies die verzadigd vet vervingen door linolzuur+omega-3 vetzuren. Dat vindt Katan niet “relevant”, want hij blijft zeggen dat “studies in Amerika, Engeland, Noorwegen en Finland (hebben) aangetoond dat vervanging van verzadigd vet door linolzuur wel degelijk de kans op een hartinfarct verkleinen”.
Dan zijn er ook bezwaren tegen de mogelijke aanwezigheid van transvetzuren in de linolzuur margarine en de statistiek deugt ook al niet (“geavanceerde wiskundige modellen”). Zo’n column in de NRC en foodlog zijn eigenlijk niet de plaatsen om zo’n wetenschappelijke discussie te voeren. Maar omdat Chris Ramsden zich hier niet tegen kan verdedigen en ook de taal niet spreekt heb ik hem gevraagd om op deze twee punten van kritiek te reageren. Dit mocht ik van hem op foodlog zetten:
As I'm sure you noticed, we extensively discussed potential limitations in the manuscript, and did respond to trans fat concerns here. http://www.bmj.com/content/346/bmj.e8707/rr/631590
Also, we worked with an original study investigator (B. Leelarthaepin) every step of the way, which greatly improved our context, understanding and accuracy.
The primary analysis used basic, standard statistical methods (intention-to-treat analysis with cumulative death rates summarized and hazard ratios summarized using Kaplan Meier curves and Cox proportional hazards models, respectively). This simple analysis showed that replacing animal fats and common hard margarines with liquid safflower oil and safflower polyunsaturated margarine lowered blood cholesterol, but increased all-cause mortality, as well as death from cardiovascular disease, and death from coronary heart disease.