De top-3 ijsproducerende landen in de EU zijn Duitsland, Frankrijk en Italië. Dat blijkt uit Eurostat-statistieken. Duitsland maakt behalve het meeste (614 miljoen liter) ook het goedkoopste ijs van Europa, voor gemiddeld €1,4 per liter.

De Franse ijsprijs was gemiddeld €2,0 (voor 459 miljoen liter ijs) en de Italiaanse €2,1 (381 miljoen liter). In 2021 produceerde de EU in totaal 3,1 miljard liter ijs, 4% meer dan het jaar ervoor.

Op de Duitsers na (daarover zo meer) eten we in Europa lang niet al dat ijs ook zelf op. In 2021 ging er 254 miljoen kilo ijs naar landen buiten de EU, voor een waarde van €850 miljoen. Dat was een stijging van 9%. De EU importeerde trouwens ook nog ijs, 71 miljoen kilo, ter waarde van €192 miljoen, maar dat was 11% minder dan het jaar ervoor.

Frankrijk blijkt de grootste ijsexporteur: 22% van de EU-ijsexport bestond uit Frans ijs. In kilo's: 57 miljoen kilo. Nederland komt in dit rijtje op de tweede plaats: wij exporteerden 38 miljoen kilo, 15% van de EU-export. Italië volgt op nummer 3, met 13% van de ijsexport ofwel 33 miljoen kilo. Duitsland exporteert van al die liters 24 miljoen kilo (10% van de EU-ijsexport) en België staat met 23 miljoen kilo, 9%, op de vijfde plaats.

Blijft de grote vraag: hoe verhouden zich liters tot kilogrammen ijs? Een liter ijs - gewoon, bevroren water - weegt gewoon een kilo. Maar consumptie-ijs is een ander verhaal. Dat bestaat voor een groot deel uit lucht. Veel lucht. Een liter ijs weegt gemiddeld 560 gram. Dat betekent dat een kilo ijs zo'n 1,8 liter is.

Trek je dat door, dan exporteren de Duitsers van al hun 614 miljoen liter ijs een schamele 43,3 miljoen liter naar buiten de EU. Dat is ruim 7%. De rest aten ze zelf op. De Fransen? Die exporteerden 22,3% van hun ijs. En wij? Wij zijn een bijzonder geval. We produceren volgens Eurostat 62,7 miljoen liter ijs. Maar exporteren 38 miljoen kilo (dat is 68,4 miljoen liter). Vermoedelijk eten wij importijs.
  • Deel
Druk af