Tijdens de speed update sessions nam professor John Hawley het publiek mee in de wondere wereld van de (sport)(voedings)wetenschap. “De meeste atleten zijn niet anders dan de mensen op straat. Ze zijn op zoek naar de magic bullet om hun prestaties te verbeteren.” Wetenschap moet daar aan bijdragen door onderzoek te doen naar supplementen, voedingsstrategieën en trainingsschema’s.

Dat soort verschillen kunnen we in het lab helemaal niet aantonen. Wie houden we voor de gek?
Prestaties meten
“We hebben allemaal wel gehoord", doceert Hawley, "over de prestatieverhogende middelen zoals bietensap, nitraat, cafeïne en eiwitten.” Van al deze voedingsmiddelen is bekend dat zij op enige manier de prestatie zouden kunnen verbeteren. Maar om het effect van een enkel stofje op de sportprestatie van een individu te meten, moeten heel specifieke onderzoeken worden gedaan in gecontroleerde omstandigheden.

Hoe meet je die in de praktijk? Hawley geeft de prestaties in de Tour de France van afgelopen zomer als voorbeeld. De winnaar legde de 21 etappes af in 82 uur en 57 minuten. Dat zijn 298.620 seconden. Het verschil tussen de winnaar en de tweede plaats was slechts 71 seconden. “Dat betekent dat er slechts 0,024% verschil zat tussen de eerste en tweede plaats, maar ook tussen de eerste en de tiende plaats zat slecht 0,1% verschil. Dat soort verschillen kunnen we in het lab helemaal niet aantonen. Wie houden we voor de gek?”

Even je mond spoelen met carbs
Toch probeert de wetenschap mogelijke verklaringen te zoeken voor fenomenen die prestaties kunnen verbeteren. “Een van de eerste onderzoeken naar koolhydraatinname tijdens inspanning liet proefpersonen op 70% van hun VO2max fietsen tot ze uitgeput waren. Als de proefpersonen koolhydraten toegediend kregen tijdens hun inspanning, duurde het langer voor ze uitgeput waren. Leuk", zegt Hawley, "maar dat is helemaal niet hoe wij sporten.”

Later werd ontdekt dat je de koolhydraten niet eens op hoeft te nemen om te profiteren van de energieprikkel van suikers. “Dan hebben koolhydraten ineens een neuraal in plaats van een metabolisch effect. De zogeheten carb mouth rinse zou al voldoende zijn om je lichaam nieuwe energie te geven.” Maar hoeveel seconden zo'n monddouche met koolhydraten de winnaar van de Tour de France verder zou kunnen verwijderen van de zilveren kampioen, is eigenlijk niet vast te stellen.

Individu versus groep
Sportvoedingsleer onderscheid zich van de algemene voedingsleer door te onderzoeken wat werkt voor een specifieke groep mensen in een hele specifieke situatie. De algemene leer op zoek is naar een advies wat werkt voor de meeste mensen.

Voedingsleer heeft de afgelopen 50 jaar vooral aan epidemiologisch onderzoek gedaan. Daarmee kunnen statistische verbanden worden gevonden, maar geen oorzakelijke relaties; bovendien kan het vak statistische ruis als gevolg van onbekende factoren niet uitsluiten. Op die aanpak is daarom overtuigende kritiek omdat burgers behoefte hebben aan gevalideerde kennis die goed kan voorspellen wat voeding individueel voor je doet.

Misschien moeten we zo zeggen: voedingsleer is geen wetenschap maar een vorm van voorlichting in het algemeen. Sportvoedingsleer houdt zich veel meer met harde wetenschap bezig, ook al blijft het meten van de effecten van prestatieverhogende middelen een ingewikkelde zaak. Burgers lijken op zoek naar de niet-sportersversie van zulke voedingswetenschap en zoeken die in citizen science. Opvallend, want daar pleitte ook Hawley aan het slot van zijn betoog voor.
Dit artikel afdrukken